leze spotprent beeldt wel zeer duidelijk uit, dat Amerika er niet aan dacht zijn grenzen te openen voor de joodse
Vluchtelingen en hun toe te staan zich in dat land te vestigen.
„Halverwege woensdagochtend werd
op de brug van de St. Louis een hit
te van 39 graden Celsius geregi
streerd en de dekken trilden van de
warmte. De reacties aan boord waren
verflauwd. Er was niets meer om
over te praten omdat er geen echt
nieuws was. We hadden alles al ge
had: het gewuif, het schreeuwen van
begroetingen, het najagen van ge
ruchten en speculaties... en na vijf
dagen waren we nog steeds aan
boord. We wisten niet waarom en dat
was het ergste. Met de zelfmoordpo
gingen konden we nog wel leven;
niemand van ons stond vreemd te
genover de dood. Dat er een paar
aan land hadden weten te komen,
konden we billijken. Maar daarbuiten,
aan dek, de uitputting nabij, zonder
eetlust, alleen niet te weten... dat
was het meest afschuwelijke".
Een overlevende. Babette Spanier, ver
telt. Zij is een van de weinigen die
het nog kunnen. „Niemand kan met
zekerheid zeggen schrijven Gordon
Thomas en Max Morgan-Witt in hun
documentaire boek „De Reis der Ver
doemden", „hoeveel passagiers van de
St. Louis tenslotte zijn omgekomen.
Geschat wordt, dat van de 907 joden
die naar Europa teruggebracht wer
den. er 240 in leven zijn gebleven. Als
deze passagiers in dezelfde verhou
ding als hun lotgenoten de concentra
tiekampen hadden overleefd, zouden
dat er 392 hebben moeten zijn ge
weest".
Zo noodlottig ontpopte zich de afloop
van een reis die onder de zon van
Cuba had moeten eindigen in plaats
van in Hitiers gaskamers. Het relaas
vormt een van de meest schrijnende
en beschamende bladzijden uit de
Tweede Wereldoorlog Beschamend
met name voor het Vrije Westen dat
er allesbehalve vrij van vooroordelen,
discriminatie, vuige baatzucht en poli
tieke kruiperij uit tevoorschijn komt.
De feiten. Morgen, de 13e mei. zal het
veertig jaar geleden zijn dat het pas
sagiersschip St. Louis van de Ham-
burg-Amerika-Lijn onder bevelvoering
van kapitein Gustav Schroder vanuit
zijn thuishaven koers zette naar Ha
vanna. Aan boord bevonden zich 944
joden die voor abnormaal hoge, veelal
van buitenlandse familieleden gekre
gen bedragen paspoorten en visa voor
Cuba hadden gekocht. Zelf mochten
ze van de Nazi's slechts een bedrag
van tien Mark meenemen. De rest van
hun bezittingen werd in beslag geno
men.
Op 27 mei bereikte de St. Louis Cuba.
maar kapitein Schroder mocht er niet
afmeren. Na vijf dagen gesjacher met
de corrupte president Laredo Bru en
de opperbevelhebber van het Cubaan
se leger, de beruchte Fulgencio Batis
ta. kreeg hij definitief bericht dat geen
der opvarenden een handjevol uit
gezonderd aan land mocht. Kapi
tein Schroder deed vervolgens een be
roep op president Trujillo van San Do
mingo, maar ook die weigerde een
landing. Het spookschip wendde toen
de steven ngar Florida, waar Schroder
zijn passagiers met reddingsboten aan
de wal wilde zetten. Patrouilleboten
van de Amerikaanse kustwacht en
vliegtuigen van de marine verijdelden
echter op hoog bevel van president
Franklin Roosevelt dit voornemen en
sommeerden het schip onmiddellijk de
•Amerikaanse wateren te verlaten. De
humane, met het lot van zijn passa
giers zeer begane kapitein bleef nu
niets anders over dan terug te keren
naar Europa. Terwijl zich aan boord
allerlei dramatische taferelen van zelf
moorden en dreigementen tot muiterij
voordeden, kwam eindelijk een inter
nationale actie op gang. 13 juni
bracht het ogerschijnlijk verlossende
bericht dat Nederland 200 en België,
Frankrijk en (na veel weigering) ook
Engeland elk 250 joden wilden opne
men, totdat zich elders gelegenheid
tot vestiging zou voordoen. Op 17 juni
kon de St. Louis aanleggen in Antwer
pen. De door Frankrijk op te nemen
joden gingen naar Boulogne en die
voor Engeland naar Southampton, ter
wijl de 200 door Nederland op te ne
men joden via Rotterdam naar het
vluchtelingenkamp Westerbork reisden,
dat de regering had laten inrichten.
De gastvrijheid bleek slechts uitstel
van executie, want van de 623 op het
vasteland toegelaten passagiers van de
St. Louis kwamen de meesten tenslot
te toch in Duitse concentratiekampen
om»
Kapitein Gustav Schroder die model
heeft gestaan voor het beroemde
„Schipper naast God" van Jan de Har-
tog, herinnert zich het dieptepunt van
zijn Odyssee als volgt: „Om 17.00 uur
waren er zo'n 600 passagiers in de
grote salon bijeen om naar mij te luis
teren. Terwijl ik daar zo onder het
grote portret van Hitier stond, onder
ging ik een groot gevoel van hope
loosheid. Het was alsof de hele St.
Louis door deze wereld uitgestoten
was en nu deze ongastvrije planeet
moest verlaten. Door dit gevoel werd
ik me volkomen bewust van de wan
hopige positie van mijn passagiers en
vond ik de juiste woorden. Mijn toe
spraak was kort: wat er ook gebeurde,
ze zouden niet teruggebracht worden
naar Duitsland. Toen ik ophield met
spreken, was er sprake van een bijna
fysieke golf van opluchting. Mijn woor
den hadden veel overtuigender geklon
ken dan ik me voelde, maar dat wist
niemand. Ik vatte toen het plan op om
de St. Louis dicht onder Beachy Head
aan de kust van Sussex in Engeland
te brengen, het schip in brand te ste
ken en de passagiers aan land te zet
ten".
Had kapitein Schroder dit maar ge
daan... Helaas, is men achteraf ge
neigd te zeggen, kwam de internatio
nale actie te vroeg. Dat hij zich met
beide handen aan de strohalm van die
halfhartige gastvrijheid vastklampte,
valt echter te begrijpen, want onpeil
baar was de wanhoop op zijn schip.
„Löwe lag snikkend onderin de boot
en het bloed liep uit zijn polsen. De
politieman die hem na zijn zelfmoord
poging uit het water had gevist, be
gon zijn wonden te verbinden, maar
met een onverwachte uitbarsting van
kracht trapte Löwe de Cubaan weg.
rukte aan zijn klemverband en kroop
naar het gangboord, terwijl hij steeds
weer schreeuwde: laat me doodgaan,
laat me doodgaan". En: „Aan dek
hielden zelfmoordpatrouilles de passa
giers in de gaten. Als iemand zich
verdacht gedroeg, werd hij naar zijn
hut gebracht en de hysterici werden
meegenomen naar de scheepsarts en
kregen een kalmerend middel. Dokter
Glauner was bijna door zijn voorraad
slaaptabletten heen" (Citaten van
overlevenden in „De Reis der Ver
doemden").
Het besluit om de 944 joden te laten
gaan, zo melden Thomas en Morgan-
Witt in hun meer dan voortreffelijke
documentaire, werd door de Nazi-top
goedgekeurd tijdens een werklunch in
een besloten kamer van het Adlon-ho-
tel te Berlijn, april 1939. Rijksmaar
schalk Hermann Göring beschouwde
het initiatief als een praktische en tij
delijke oplossing Hij was het eens
met de orders van Hitier dat er uitein
delijk een drastische oplossing voor
het jodenvraagstuk moest komen,
maar totdat dit kon worden gereali
seerd. was hij er een voorstander van
de joden te laten gaan. Het sprak van
zelf dat het Reich een zo hoog moge
lijke prijs zou bedingen: inbeslagne
ming van alle goederen en rijkdom
men.
Maar wat de Nazi's vooral interesseer
de, was het gebruik dat van schip en
passagiers kon worden gemaakt als
het eenmaal Duitsland had verlaten.
Propagandaminister Joseph Goebbels
besprak dit vrij-uit tijdens de lunch.
De reis zou ten volle voor propagan
dadoeleinden worden benut: het Duit
se volk zou te horen krijgen dat hij
een onderdeel vormde van het plan
helemaal „schoon schip" te maken;
het buitenland* daarentegen zou op de
mouw worden gespeld dat Duitsland
het een goede zaak vond joden onge
deerd en ongehinderd te laten vertrek
ken.
De vluchtelingen wilden uiteindelijk
naar de Verenigde Staten, hun land
van belofte. Ze kozen Cuba als reis
doel omdat deze bestemming het
dichtst bij Amerika lag. Waarom wer
den ze door Washington zo genade
loos geweigerd? Dit besluit, zeggen
Thomas en Morgan-Witt, gaf de alge-
mene,houding weer die in de Verenig
de Staten tegenover immigranten werd
ingenomen. In juni 1939, met zo'n 30
miljoen werklozen, kwam er verzet van
vakbondsleiders die vonden dat de ar
beidsmarkt bedorven werd door
vreemdelingen die bereid waren mini
mumlonen te accepteren. Onder de
werklozen heerste, evenals onder de
andere Amerikanen, vreemdelingenhaat
die de Verenigde Staten niet zozeer
maakte tot een smeltkroes van tegen
stellingen op raciaal en godsdienstig
gebied als wel een poel van raciale en
godsdienstige vijandschap. Op de rand
van deze heksenketel zat de honderd
procent Amerikaan, vastbesloten de
natie terug te brengen tot de Anglo-
saksische zuiverheid. Ondanks het feit
dat ze afstamden van immigrantenfa
milies. beschouwden ze zichzelf nu als
geboren Amerikanen en ze waren van
plan personen van dubieuze afkomst
uit te sluiten.
In 1939 waren vluchtelingen uit Euro
pa in deze categorie terecht gekomen.
Hoewel de gemiddelde Amerikaan de
Nazipolitiek openlijk afkeurde, was hij
er ook op tegen de slachtoffers ervan
een tehuis aan te bieden. Sommige
organisaties, zoals de beruchte Ku
Klux Klan die zei 4,5 miljoen aanhan
gers te hebben van „blanke, mannelij
ke. niet-joodse personen, geboren bur
gers van de Verenigde Staten van
Amerika", vonden dat de Europese
vluchtelingen een grotere bedreiging
vormden dan de negers.
Tegen deze achtergrond besloot het
ministerie van buitenlandse zaken dat
zelf een aantal bevooroordeelde top
ambtenaren telde, de passagiers van
de St. Louis niet toe te laten. En
Franklin Roosevelt, een liberale presi
dent, maar altijd een president die
goed rekening hield met de publieke
opinie (er stonden verkiezingen voor
de deur) herriep deze beslissing niet
Zo toonde de man op de brug van
het rijkste en machtigste land ter we
reld zich allerminst de „Schipper
naast God" die de man aan het roer
van de St. Louis wel was.
„Mijn kinderen zullen meer hebben
aan de erfenis van een ongeschokt
geloof dan aan een schip en een
beurs met geld", laat Jan de Hartog
kapitein Gustav Schroder, alias Kuiper,
zeggen. Hij was in die dagen kennelijk
een van de weinigen die zo dachten.
PIET SNOEREN
St. Louis
zwiert
wekenlang
rond met
aan boord
ruim 900
joodse
vluchtelingen
Of
je bent
ontzettend
rijk
of
ontzettend
arm
UTRECHT Slechtgeklede, dikbuiki
ge, huilende kinderen, krotten be
staande uit stukken hout en riet, blaf
fende honden, rammelende bussen,
de stank van vuilnishopen en de stof
van het droge zand. Dat is Villa el
Salvador, een van de grootste krot
tenwijken van Lima, de hoofdstad van
Peru. Driehonderdduizend mensen
wonen dicht op elkaar temidden van
hun eigen vuil op een terrein van ne
gen kilometer lang en enkele kilome
ters breed. En de „Villa" groeit nog
steeds, langzaam het Andesgebergte
Pierre Hupperts, een jongeman uit
Utrecht, heeft bijna een jaar gewerkt
in deze dorre, armoedige, zanderige
vlakte, omringd door kale bergen waar
het al jaren niet meer heeft geregend.
Wel is de zee vlakbij en 's avonds
hangt er daardoor een koude mist bo
ven Lima. Het is dan ook geen won
der dat velen van de in totaal twee
miljoen mensen die de sloppenwijken
van Lima bewonen, lijden aan long
ziektes en vooral astma.
In 1971 bezette een groep wanhopige
mensen een terrein in de binnensta'd
van Lima. Ze wilden een dak boven
het hoofd in een stad waar te veel
hoofden en te weinig daken zijn. Het
resultaat van de bezetting was, dat het
groepje mensen een terrein kreeg toe
gewezen op 25 kilometer afstand van
het centrum van Lima. Daar mochten
zij, als zij daartoe in staat waren, hun
eigen woning bouwen. Ze gingen er
heen, gevolgd door tienduizenden.
Binnen tien dagen waren er al hon
derdduizend mensen in wat de „Villa
el Salvador" zou gaan heten. Niet
lang daarna waren het er driehonderd
duizend. Ze kwamen met wat palen,
rieten matten, stukken hout en met
hun vrouw en kinderen. Een enkeling
heeft zijn krot inmiddels een beetje
het aanzien van een huis kunnen ge
ven. maar geld is schaars bij deze
mensen. De wijk ziet er dan ook
troosteloos uit. En er komen steeds
meer mensen bij. De kinderen worden
groot, gaan trouwen en bouwen hun
eigen krot vlakbij die van hun ouders.
De sloppen groeien de bergen en de
zandvlakte in. En werk is er niet. De
werkgelegenheid breidt zich niet zo
snel uit als de bevolking. Maar niets
doen is er niet bij. Wie in leven wil
blijven moet iets doen, wat dan ook.
En daarom loopt elke morgen, bij het
krieken van de dag. de „Villa el Salva
dor" leeg. Wie achterblijven zijn de al
lerkleinsten en de alleroudsten die op
de baby's passen. Vader, moeder en
de wat grotere kinderen trekken naar
Lima om te proberen een paar centen
te verdienen. Enkelen hebben het ge
luk een vaste baan te hebben. Sommi
gen werken in de industrie voor 84
gulden in de maand, als vrachtwagen
chauffeur of als bediende van de rijke
families. Anderen houden zich bezig
met het vullen van blikjes of het op
halen van lege flessen. Het contrast is
groot: in Lima ben je óf ontzettend
arm óf ontzettend rijk. En zo vast is
de baan van bijvoorbeeld bediende nu
ook weer niet. Je kunt door je werk
gever van de ene dag op de andere
op straat worden gezet. Maar ondanks
hun lage inkomen, zijn ze gelukkiger
dan degenen die via allerlei klusjes
aan hun dagelijks brood moeten zien
te komen.
In het chaotische, smerige Lima we
melt het dan ook van mannen, vrou
wen en kinderen die zittend, staand
en soms half-slapend proberen hun
waren te venten, aldus Pierre Hup
perts. Ze verkopen allerhande produk-
ten: snoep, rookwaren, boeken, kleren,
oude munten, limonade, kranten,
scheermesjes, tentamenopgaven, loten,
fruit, affiches, rozen, sieraden, artistie
ke produkten enzovoort. En niet te
vergeten de schoenpoetsertjes, die in
Aan de erbarmelijke levensomstandig
heden van tienduizenden kinderen in
de Derde Wereld moet nog veel wor
den veranderd.
leeftijd variëren van acht tot vijftien
jaar. Ze ploeteren gemiddeld twaalf
uur per dag maar hun omzet is laag.
„Een schoenpoetser zit minuten lang
je schoenen te bewerken voor een
kwartje. Een snoepverkoper verkoopt
zijn waren voor prijzen tussen 1 en 20
cent en vele andere verkopers zie je
vaker voor zich uit zitten staren dan
dat ze iets kunnen verkopen. In een
kiosk voor kranten en tijdschriften kon
men mij 's middags om drie uur niet
teruggeven van duizend soles (17,50
gulden). Het grootste gedeelte van de
dagopbrengst moet weer worden be
steed aan het kopen van nieuwe ver-
koopprodukten. Hoe de meerderheid
van de straatverkopers zich in leven
houdt, is voor mij een raadsel", aldus
Pierre Hupperts. die in Lima geholpen
heeft een broodbakkerij, die door de
werknemers wordt bestuurd, organisa
torisch weer op poten te helpen.
In de eerste vijf jaar van het bestaan
van „Villa el Salvador" was er geen
water en elektriciteit. Water is er trou
wens toch schaars, doordat het weinig
regent. Des te schrijnender is het te
zien dat zeker twintig procent van het
zo kostbare vocht in de „rijke" stads
delen wordt verspild aan het be
sproeien van weelderige tuinen.
Veel interesse heeft de regering van
Peru niet voor haar sloppenbewoners,
zo meent Pierre Hupperts. Doch nu
heeft de wijk iets dat op een waterlei
ding moet lijken. Er zijn openbare kra
nen en velen hebben vlak bij hun huis
een aansluiting. Maar daar het water
tegen het eind van de middag (als de
tuintjes in de dure wijken moeten wor
den besproeid) wordt afgesloten, tapt
men voor die tijd water af en bewaart
het in veelal roestige blikken, wat de
gezondheid niet ten goede komt. Wie
trouwens niet gewend is aan het wa
ter van slechte kwaliteit, kan het niet
zomaar drinken zonder diarree te krij
gen.
Bijna geen enkel huis heeft een wc.
De behoeften worden op straat ge
daan of in een gat achter het huis.
Als dat gat vol is, wordt er een nieuw
gegraven. Want welke voorzieningen
men in „Villa el Salvador" ook wil
hebben, men moet het zelf betalen.
Niets voor niets in Peru. Vandaar ook
dat maar weinigen inmiddels kunnen
beschikken over elektriciteit. De aanleg
komt langzaam op gang, maar de
meesten stoken nog een olielampje of
leven bij het licht van de krakkemikki
ge straatverlichting.
Pierre Hupperts, die in de krottenwijk
heeft gewoond, werd er ontvangen
met een enorme dosis wantrouwen.
Blanken worden door de donkerder
getinte plattelanders niet vertrouwd. Ze
verwachten van hen niets goeds. En
dat er dus een blanke tussen hen
kwam wonen was verdacht. Er moest
iets niet pluis zijn en hij werd dan
ook ontvangen met de vraag „wat
moet je hier". Langzaam maar zeker
wist Hupperts echter hun vertrouwen
te winnen. „En dan zie je dat er van
alles gedaan kan worden. Er moeten
scholen komen. Veertig procent van
de krottenbevolking is jonger dan ze
ventien jaar. Dat wil zeggen dat er
120.000 kinderen zijn en er zijn nu
niet meer dan veertien scholen in „Vil
la el Salvador". Er moet een zieken
huis komen. Er is er een geweest die
werd gerund door Engelse vrijwilligers.
.Maar toen zij hun project hadden be-
lëindigd en de exploitatie ervan aan de
Peruanen hadden overgelaten, is de
boel verlopen. De minister van volks
gezondheid vond het niet nodig dat er
•geld aan werd besteed. De dienst
doende „artsen" zijn doctoraalstu
denten. Er moeten goede artsen ko
men, die bepaalde kwalen vanuit de
gezinssituatie weten te genezen, artsen
die zich realiseren dat niet alles met
een pilletje kan worden opgelost. Die
weten dat bepaalde ziektes worden
veroorzaakt door de dagelijks zorg om
de kinderen te eten te geven. Want al
les kost geld. ook de medische zorg.
Velen slaan daarom de fase van de
dokter over en gaan meteen naar de
apotheek. „Ik heb hier pijn", wijzen ze
dan. En de apotheker geeft dan maar
iets waarvan hij denkt dat het wel kan
helpen".
Er moet nog veel hulp worden gebo
den aan de bewoners van de krotten
wijken van Lima in Peru. Maar ook in
die van vele andere steden in de we
reld. Unicef het Kinderfonds van de
Verenigde Naties heeft er dit jaar
drie geadopteerd: Lima, Lusaka (Zam
bia) en Bangkok (Thailand). Via allerlei
acties („Loop ze uit het slop") en via
giro 7515 t.n.v. Unicef in Den Haag
wil men in een week, te beginnen op
19 mei. proberen iets aan de misera
bele levensomstandigheden van de
sloppenkinderen te veranderen.
LONNEKE VAN KOOT