De valse
„Gemütlichkeit"
van West-Berlijn
Van een
begerige
blik op een
enorme
slagroomtaart
tot gestaar
in het niets
zo onnadenkend had opgesteld
en zich vaak had gebaseerd op
een versie van de
gebeurtenissen zoals die te
lezen viel in Chinese
tijdschriften.
Eerder dit jaar werd de
Kristallnacht van veertig jaar
geleden herdacht. Alle
gevestigde partijen, hun
jongerenafdelingen en de
vakbonden waren bij de
bijeenkomst in de synagoge van
Berlijn aanwezig.
Buitenparlementair links
schitterde echter door
afwezigheid, afgezien misschien
van de kwetsende affiche
„Kristallnacht 1938, Berufsverbot
1978".
Mijn vriend moest een artikel
schrijven over de bijeenkomst
en was daarna naar de Black
Coffee gegaan. Hij had in het
café rondgekeken en gedacht:
voor deze mensen is het
verleden iets dat met hun
ouders te maken heeft, niet met
hen. Maar dat is een volkomen
onhistorische houding. Hoe
kunnen zij zich geen zorgen
maken om het anti-semitisme?
En. had hij geconcludeerd, als
de linkse beweging er zo over
denkt, dan wil ik niet meer bij
die club horen.
„Berlijn? Dat zit vol linksen en
dienstplichtontduikers." sprak
een Bremer zakenman niet
helemaal onterecht. Het is waar
dat sommige jongemannen naar
Berlijn gaan om niet te hoeven
dienen in de Bundeswehr. Het
is waar dat de belegerde stad
het zorgenkindje en de lieveling
van Bonn is geworden, iets
waar andere Duitsers een
enorme hekel aan hebben. Er
kan geen politieke toespraak
gehouden worden, zonder dat
er een paar vrome woorden
over Berlijn vallen. Privé zijn de
Westduitsers echter een heel
andere mening toegedaan.
Berlijn is niet belangrijk, vinden
ze. Het heeft zich op nogal
walglijke wijze overgegeven aan
de „geneugten des levens".
Het is waar dat de stad nooit
slaapt, dat zij haar best doet
elke gelegenheid ten volle uit te
buiten en dat hét met het
caféleven ook niet helemaal
snor zit In de zomer de lange
middagen onder de bomen en
in de winter de lange avonden
onder de kapstok.
De kapstokken zijn in de zomer
even kaal als de bomen in de
winter, uitgezonderd misschien
een enkele regenjas, die als een
leeggelopen ballon neerhangt. In
de herfst beginnen de eerste
jassen te verschijnen,
voorzichtig nog. en bij een klein
beetje nazomer zijn ze weer
weg. In november verschijnen
de kaftans en tweeds. Maar de
kapstokken zijn op zijn mooist
in de tijd van de bontjassen en
dikke mutsen. In het hartje van
de Berlijnse winter willen de
kapstokken wel eens bezwijken
onder het gewicht van hun
warme vruchten.
Copyright The Guardian
ze de volgende dag weer terug.
De mensen leefden van
bamisoep en geruchten. Maar
natuurlijk kon dit maar een paar
maanden zo doorgaan.
De nieuwe cafés van Berlijn, die
als paddestoelen uit de grond
zijn gerezen en voornamelijk
gericht zijn op de jeugd, lijken
wel een beetje op de vreemde
straatcafés van Saigon. Het
gevoel van doelloosheid is
hetzelfde, het gevoel dat de
mensen die er werken niet echt
aan het werken zijn, dat het
„personeel" net zo goed „klant"
had kunnen zijn. Wat doen de
kelners en serveersters van de
Bistroquet in hun vrije tijd? Een
drankje pakken in Café Einstein.
Het personeel van Café Einstein
brengt ongetwijfeld zijn vrije tijd
door in de Bistroquet.
Het gaat in deze cafés niet zo
zeer om eten en drinken, of
zelfs maar om geld verdienen,
maar meer om het scheppen
van een bepaalde stijl of sfeer,
nonchalant en nostalgisch, tot
op zekere hoogte politiek en
vooruitstrevend. Er hangt op
een ontspannen wijze iets in de
lucht van: „Ik vind het niet erg
je te bedienen, maar ik heb
liever Schubert". Er wordt ook
met gebarentaal gewerkt. Als de
serveerster haar portemonnee
achter haar rug tussen de riem
«gestoken heeft, dan mag dat
lichaamsdeel bewonderd
worden.
Stijl is alles, daarom worden
sommige details over het hoofd
gezien. In een arbeiderskroeg
kun je er iets om verwedden
dat de schnaps ijskoud zal zijn
en het bier een eerlijke kraag
zal hebben. Maar in de
jongerencafés is dat minder
zeker; het is ook niet belangrijk.
Je bent hier om gecharmeerd te
worden en om je deel bij te
dragen aan de sfeer. Wie bij het
ontvangen van zijn slaatje
misselijkheid voelt opkomen,
kan dat beter voor zich houden.
We zitten in Café Einstein. Het
is een enorme ruimte (als
Berlijn iets heeft, dan is het dat
wel), die op zijn „Weens" is
aangekleed. We worden
vanavond vergast op een recital.
De pianist is, enigszins
ongewoon, gekleed in witte kiel.
De zanger heeft de gebruikelijke
kledij die men aantrekt als men
de sympathie van het publiek
wil wekken: jasje, vlinderdas, en
gouden brilletje.
Om de longen van de zanger te
sparen, doven we onze
sigaretten. Maar terwijl de
andere aanwezigen gespannen
wachten op wat komen gaat,
begin ik me minder op mijn
gemak te voelen. We zitten veel
te dicht bij de zanger, die toch
de zwaarste vorm van kunst
beoefent. Een zanger is zijn
eigen instrument. Hij kan niet,
zoals een pianist, de schuld van
een misslag afschuiven op de
piano, of, zoals een violist, bij
een valse noot boos naar de
snaren staren.
Bovendien geeft zingen het
lichaam van de zanger iets van
een onnatuurlijke houding en
dat past ook al niet in een café.
Ik ben op mijn hoede. Een
emmer vol emotie, nacht,
sterren, tranen en winter, leunt
triest in de richting van mijn
tafeltje. De zanger hangt schuin
voorover. Nog een millimetertje,
denk ik, en hij valt met zijn
gezicht in het slaatje waarover
ik mijn mening niet mocht
geven.
Het publiek moet zich echter op
de een of andere wijze
verdedigen. Ik durf de zanger
niet te lang in de grote ogen te
kijken. Sommige mensen blijken
een intensieve belangstelling
voor hun glas te koesteren.
Anderen maken een
wetenschappelijke studie van de
fijne details van de omgeving.
Slechts één van de aanwezigen
durft kritiek te hebben,
misschien is hij zelfs wel de
eigenaar van het café. Hij zal
wel eventjes uiting geven aan
het oordeel van het publiek,
schijnt hij besloten te hebben.
Bij de eerste paar liedjes
glimlacht hij en schudt
meewarig het hoofd, alsof hij
zeggen wil:Da s niks. hou
maar op,'t is niks". Om een en
ander kracht bij te zetten klikt
hij zelfs nog met zijn tong en
heft zijn handen in afschuw op.
Na een tijdje wordt hij zo grof
dat we allemaal meer op hem
letten dan op de zanger. Wie
applaudisseert kan rekenen op
een vernietigende blik. Als om
te bewijzen dat zijn oordeel
deskundig is. blijkt de man na
de pauze plotseling dol
enthousiast over het laatst
gezongen liedje. Hij wil ons dat
laten weten ook en begint al te
klappen voor het liedje uit is.
We volgen hem gedwee. Hij
heeft de hele avond beheerst en
je vraagt je af waarom hij niet
opstaat om een buiging te
maken.
In de Taverne am Lützowplatz,
vlak om de hoek wordt ook
hard geapplaudisseerd wanneer
de boksers in de ring stappen.
Ze zien er goed uit, voor
boksers, niet zo fors gebouwd
als gevreesd mocht worden.
Voor ze hun trainingsjassen
uitdoen, flirten ze wat met het
publiek.
De zaal is enorm groot, maar
nog niet halfvol, hoewel de
gebeurtenis van deze avond,
topless damesboksen, overal in
de stad is aangekondigd. Het
publiek bestaat vooral uit
mannen, hoewel er ook wat
paartjes bij zijn, maar die
houden zich nogal op de vlakte.
Een tengere, doodsbange
kelner, met het soort gezicht
dat gewoon lijkt te smeken om
mishandeling, holt tussen de
tafeltjes met grote glazen bier.
Waar komt dit publiek voor?
Een echte bokswedstrijd? Een
k.o. Een kapot oog of
gebroken neus? In dat geval
zijn ze opgelicht, want dat staat
nu net niet op het menu. Echt
slaan doen de dames niet, ofwel
omdat ze niet willen, ofwel
omdat ze niet kunnen. Ze
WEST-BERLIJN „Moeten we die man zijn pistool
niet afpakken?" vroeg ik. Het meisje vond dat
helemaal niet nodig: „Het Is geen echt pistool. In
Berlijn mag hij helemaal geen pistool bij zich
hebben". Haar logica ontging mij een beetje. We
stonden in een Berlijns café te kijken naar een
oude man die zijn jasje had uitgegooid. Ik zag een
echt pistool onder zijn riem steken. In het café
was iedereen muisstil. Duidelijk was te horen hoe
de oude man de Algerijn tegenover hem aan het
uitdagen was een zojuist geuite belediging te
herhalen.
Als hij op de Algerijn gaat schieten, dacht Ik, zal
hij ongetwijfeld missen. Maar als hij de Algerijn
mist, dan zal hij mij raken. Het pistool was wel erg
P klein, maar toch weer niet zo klein dat ik er mijn
kop onder zou verwedden dat het ongevaarlijk
was. En daarom had ik mij afgevraagd of we het
pistool maar niet beter konden afpakken.
Het meisje dacht er echter heel anders over. We
zitten in Berlijn, had zij geredeneerd. En volgens
de bepalingen van de geallieerden mag geen
Ingezetene van Berlijn een vuurwapen dragen.
Vandaar ook dat er geen Westduitse soldaten In
Berlijn zl|n. Een uitzondering moest natuurlijk
worden gemaakt voor de politie, maar zelfs die
mag geen anti-tankwapens in bezit hebben. Deze
man was echter geen agent van politie, ook geen
„bezetter", en dus, had het meisje geconcludeerd,
was het pistool niet echL
Wat de Algerijn betreft, zijn gedachten waren
moeilijker te raden. Een paar minuten eerder had
hij zijn identiteitspapieren tevoorschijn gehaald en
met een dramatisch bedoeld gebaar van wanhoop
boven een kaarsvlam gehouden.
Succes had hij in elk geval wel gehad. Een
collega-journalist, het Duitse meisje en Ikzelf waren
tegelijkertijd naar voren gesprongen om da
papieren te redden. De Algerijn was zo blij met
deze plotselinge aandacht, dat hij het nog eens
probeerde, en toen nog eens, tot de nieuwigheid
O'ran; eraf was. Ongeveer een kwart van zijn papleren
ld kui was verbrand.
Deze rituele „zelfmoordpogingen" hadden ook de
aandacht getrokken van een oude man, die aan
oor ii ons tafeltje kwam zitten en in een zwaar Berlijns
accent begon te bekvechten met de Algerijn. De
magere, levendige man had duidelijk een paar
glaasjes op. Hij sprak met snelle, melodramatische
gelaatsuitdrukkingen. Elke keer wanneer het
gesprek een plotselinge wending nam, gooide hl)
zijn hoofd woedend achterover, en alsof hij een
volgende klap wilde opvangen, boog hij zich dan
weer voorover, tot zijn gezicht dat van de Algerijn
bijna raakte.
Op een gegeven moment draaide hij zich om naar
mijn collega. „Het is maar dat je het weet", zei hij
vertrouwelijk, met een tikje op zijn jasje, „maar ik
heb hier iets voor het geval dèt.." Toen sloeg hij
BT£\| plotseling zijn arm om de schouder van de
Algerijn, zogenaamd om hem te troosten. „Je bent
|H een nicht", zei de Algerijn.
Dat was het moment waarop de oude man had
gewacht Hij sprong op, gooide zijn jasje af, en
ging In de houding van een pistoolslingerende
cowboy staan. Hij trok zijn wapen niet Dat was
ook niet nodig. We hadden het allemaal gezien en
sommigen onder ons waren zeer onder de indruk.
Interessant genoeg, bleek de man, nadat hij gezien
had dat hl] een paar mensen bang had gemaakt,
de redelijkste op aarde te zijn. HIJ leek zelfs blij
te zijn met de sussende woorden van de kelner, want
nu kon hij zich zonder gezichtverlies onttrekken
aan een zeer netelige situatie. Over en weer
werden uitvoerige verontschuldigingen
uitgewisseld, en we konden de man ertoe
overhalen weer aan onze tafel te gaan zitten. Hij
deed dat zoals een gangster: de stoel werd
omgedraaid en hij zette zich er schrijlings op neer.
J^Ê Terwijl het gesprek voortduurde, bedacht Ik wat
een café als dit eigenlijk allemaal te bieden heeft
De Algerijn had iemand nodig om hem van zijn
zelfmoordpogingen te redden. De oude man had
Iemand nodig om hem van zijn moordpogingen te
redden. In een goed café komen dat soort dingen
ilia o gratis bij de koffie, de drankjes, kranten en
CHAT hoedenrekken.
ilechts
osne^Men zegt wel eens dat als de
gro: grot»cafés verdwenen zijn, de
H «tadook zijn grootste tijd heeft
J gehad. Wenen is te provinciaal,
Parijs te commercieel en In
Londen zijn de bars altijd dicht
En Berlijn? West-Berlijn is
langzaam aan het doodbloeden,
zegt men. Het is geen
hoofdstad meer en het hele
h pd, leven heeft er daarom iets
kunstmatigs. Volgens mij gaat
deze lijn van denken echter op
twee punten scheef. Ten eerste
zou je, zeker financieel gezien,
ook New York een
„kunstmatige" stad kunnen
noemen. Verschillende
1 stadsdiensten, belangrijke
1025 industrieën en openbare
800. Instellingen worden zwaar
gesubsidieerd, maar daarom
zijn ze niet minder echt Je zou
zelfs verder kunnen gaan en
Berlijn eén voor West-Duitsland
unieke stad kunnen noemen,
omdat het geen modern
centrum heeft. Berlijn kent
geen voetgangersgebied waar
overdag handel wordt gedreven
en waar's avonds, zoals elders
In Duitsland, niets gebeurt De
meeste Westduitse steden zien
ngalo- er uit alsof de stadsplanning
0118* gedaan is door een kind. Het
nachtleven is in die steden
verbannen naar de
achterbuurten buiten het oude
centrum, dat ais het er
tenminste nog is, het aanzien
BB heeft van een ingedommelde
kermis.
huu Berlijn heeft tenminste aan d
ontwikkeling weten te
ontsnappen. De stad heefteen
soort trieste schoonheid. Veel
huizen zijn ruwweg
gerestaureerd en de straten zien
Ieruitalseen slecht
onderhouden gebit, vol grote
gaten, herinneringen aan de
verwoesting van meer dan
dertig jaar geleden. Berlijn zal
nooit „netjes" zijn, nooit een
0, mooi plaatje. Maar misschien
juist daarom zal Berlijn altijd
een echte stad blijven.
Saigon, na de val, was wel het
meest dramatische voorbeeld
h, VJ|Vanwatikeen „café-
'samenleving" zou willen
noemen. De burgerij zat
plotseling zonder geld en kwam
even plotseling letterlijk op
straat te staan. Er werden
parachutes tussen de bomen
gespannen voor wat schaduw,
het complete meubilair werd op
straat uitgestald en vroegere
iboordenwerkers brouwden
elkaar koffie en soep.
:lk beroep had zijn eigen
straat. In de buurt van het
gerechtshof bijvoorbeeld, werd
de koffie uitsluitend door
advocaten geserveerd. De
eigenaars van de cafés wisten
een tijdje het hoofd boven
*ater te houden. Even leek het
Rerop dat het leven tot in
gauwigheid zo kon blijven
doorgaan, alsof een hele klasse
'even kon blijven door elkaar
hapjes te verkopen'. Als de
caféhouders de ene dag van
straat gestuurd werden, waren
;i bs 1
Berlljners op de Kurfürstendamm, op weg naar hun werk.
Een panorama van de stad vanuit het Europacentmm. Op do voorgrond de oude en nieuwe Gedëchtniskirche.
Berlijn blijft Berlijn!. Berlljners op een terrasje langs een van de
hoofdstraten van Duitsiands voormalige hoofdstad.
Kinderen van werkende ouders In een fierlilnsa volkswijk amuseren zich op straaL
dansen een beetje om elkaar
heen, en slaan bijna nooit met
enige kracht.
De bokshandschoenen dienen
meer als een soort gevangenis
voor de handen. Ze weerhouden
de „bokssters" ervan meer
natuurlijke verdedigingsmiddeler
te gebruiken, zoals krabben en
harentrekken. Bij damesboksen
gaat het, leer je al snel, om de
gelaatsuitdrukkingen. Je zit
steeds maar te wachten op het
moment dat het echt fout gaat.
Hoewel dit damesboksen een
nepzaak is. zijn de dames echt
bang in het gezicht geraakt te
worden. Daarom draaien ze zo
lang om elkaar heen. Daarom
hollen ze meteen naar de eerste
de beste hoek. Drie ronden is
heel lang. als je koste wat kost
wil vermijden in het gezicht
geraakt te worden, ook al is het
maar per ongeluk. Daarom ook
is er op die gezichten soms
angst te lezen, veel meer dan
bij een echte bokswedstrijd.
Verder is de simulatie
vermoeiend en saai.
Gesimuleerd lijden heeft veel
weg van gesimuleerde extase.
Een meisje dat knock-out
geslagen wordt, lijkt meer last
te hebben van jqpk dan van
bewusteloosheid. Maar de show
wordt goed ontvangen, en de
„fotografen", steevast in
regenjas, zijn dicht bij de ring
druk aan klikken.
„Welk woord", vraagt mijn
collega, „vat dit alles nu
samen? Toe, het is zo
duidelijk". Ik kijk even rond in
de enorme ruimte. Is er één
woord voor onderdrukt sadisme,
vrouwenmishandeling bij
volmacht, en prostitutie op
afstand? „Natuurlijk," zegt hij.
„dit is toch gemütlichkeit".
„Gemütlichkeit", gezelligheid op
z'n Duits. Elk café heeft zo zijn
eigen „gemütlichkeit",
gedefinieerd in termen van
„stijl", gewoontes, kleding en
gedrag. Van sjiek tot freak, van
duur tot punk, van Café
Moehring op zondagmorgen tot
de „andere kant" op
vrijdagavond, d.w.z. van met
wiskundige precisie
aangebrachte mascara tot meer
algeheel blauwe ogen, van een
begerige blik op een enorme
slagroomtaart tot gestaar in het
niets.
Vooral politiek links is dol op
„gemütlichkeit" en heeft daar
de meest vreemde kenmerken
voor. Zo is er het in wezen
beschermde wereldje van de
„terroristengroupies", met hun
eigen weelderige taaltje en de
eeuwige Palestijnse sjaals, die al
niets meer vertegenwoordigen,
in elk geval niet een uitgedacht
en moedig uitgedragen idee,
maar meer een in die kringen
normaal geacht attribuut.
De Black Coffee is half links en
half macrobiotisch. Ik vroeg een
voormalig lid van de Vierde
Internationale wat links nu
eigenlijk van Israël dacht. Hij
vertelde me dat hij nooit
helemaal begrepen had waarom
de Duitse linkse beweging zich