i Kerkgezag Vervlogen visioen van het Veendammer schoolhoofd pleit voor gebruik van vulpen VEENDAM „Fabrikanten van vulpennen zullen een sterke schoolvulpen op de markt moeten brengen voor weinig geld. 5 Gemeente- en schoolbesturen moeten hier voor krediet geven, opdat ook het volks kind een vulpen meekrijgt op zijn levens reis". Een citaat uit het boekje „Pennecon- III ste", dat tot'enkele jaren geleden door de W leerlingen van de pedagogische academies werd gebruikt om iets meer over de tech nieken van het schrijven te weten te ko- men. De praktijk is evenwel anders gelopen. Van- JR uit de onderwijswereld heeft men „het op rukken" van de balpen in de schoolklassen altijd met lede ogen aangezien. Toch maak- te het Veendammer schoolhoofd J. Hidding enige tijd geleden nog voorpaginanieuws door in de plaatselijke commissie voor on derwijs te verklaren dat „de balpen een ón- ding in een kinderhand is". „BALPEN ONDING IN KINDERHAND Een boekje dat geschreven werd voor de grote „balpenrevolutie" op onze scholen. Het zou de balpen worden die „ook het volkskind op zijn levensreis gaat vergezel len". De samenstellers van „Penneconste" konden het gebruik van ballpoints nog van de hand wijzen door de nadruk te gaan leg gen óp de vulpen. De soepele beweging, de constante inkttoevoer en het doorgaans dui delijker schrift Werden in het leerboekje als voordelen van het gebruik van de vulpen opgesomd. Hij vroeg de plaatselijke wethouder van on derwijs of deze bereid was geld uit te trek ken voor de aanschaf van vulpennen voor de openbare lagere scholen. Op „zijn" lagere school kreeg de heer Hid ding in de gaten dat steeds meer kinderen met een eigen vulpen op school kwamen. Het schrijven met zo'n pen vonden ze blijk baar prettiger dan met de balpennen die door de school verstrekt wérden. „Ik vond dat we daarmee op de verkeerde weg zaten. Het onderwijs is in ons land gratis en de- overheid moet voor de schrijfmaterialen zor gen. Het ging er op lijken dat de ouders toch geld in het onderwijs staken door de aanschaf vah een vulpen voor hun rekening te nemen", zegt de heer Hidding. Argumenten Volgens hem zijn er nogal wat argumenten te bedenken, die tegen het gebruik van een balpen door kinderen pleiten. Een eigen schap van een balpen is, zo zegt hij, dat het schrijven .soepel en gemakkelijk gaat. „Voor volwassenen misschien een voordeel. Kinderen beheersen evenwel hun spieren nog niet zo goed. De motoriek is bij schoolgande kinderen nog niet verfijnd". Dat laatste heeft volgens de heer Hidding tot gevolg dat jonge kinderen, hun (schrijf-) hand niet nauwkeurig kunnen sturen. „Door kinderen op jonge leeftijd te verplichten een balpen te gebruiken, verknoei je hun hand schrift voor de rest van hun leven. Het ka rakter van een handschrift maak ie kapot door balpennen op de lagere scholen aan jonge kinderen te geven", zegt hij. Bij de overgang van de leerlingen van de lagere school naar een voortgezette oplei ding zijn volgens hem vrijwel dagelijks de „resultaten" van de balpen te zien. „Het is verschrikkelijk wat je ziet als je de schriften openslaat. Hanepoten en geknoei". Verkrampen Bij het schrijven met een balpen ondervindt het kind weinig weerstand. „Om te voorko men dat de pen doorschiet, gaat het kind hard op het papier drukken. Het resultaat daarvan is dat je nog wel vijf bladzijden verderop in het schrift de afdrukken ziet staan", zegt de heer Hidding. Door stijf op het papier te drukken treedt er ook een verkramping van de spieren in de hand op. „Als een kind langdurig moet schrijven met een balpen, dan kun je duide lijk het verschil in kwaliteit zien tussen het eerste en laatste zinnetje dat het heeft ge schreven". Bij de invoering van de balpen is. zo meent de heer Hidding, niet nagedacht over deze nadelen. „Toen kwamen de kinderen met de balpennen naar school. Thuis werden die dingen ook gebruikt. En dan is het moeilijk om het gebruik in de klas te verbieden. Ei genlijk zijn de scholen toen achter de ont wikkelingen in de maatschappij aangehup peld". Handschrift „Oefening met de vulpen wordt zoetjes aan een levenseis", meenden de samenstellers van „Penneconste" jaren geleden al. Aan die oefeningen 2ijn we nu nog niet toe. Vooral de hoge kosten zijn in het nadeel van de vulpen. De aanschaf van vulpennen gaat, zo zegt de heer Hidding, in de duizenden guldens per school lopen. „Daarom heb ik ook bij de gemeente aangeklopt, want de scholen kun nen dit niet betalen van het bedrag dat ze jaarlijks per leerling krijgen". Hij heeft inmiddels wel bereikt dat de Veen dammer wethouder van onderwijs binnen kort in een nota aandacht zal besteden aan de overschakeling van balpen naar vulpen. De hoge kosten mogen volgens de heer Hidding niet als argument gebruikt worden om de invoering van de vulpen tegen te gaan. „Als we goed onderwijs willen geven, dan moeten de kinderen ook goede schrijf materialen hebben. En door vulpennen te gaan gebruiken bevorder je het handschrift. Dat is blijvend en mag best wat geld gaan kosten", zegt de heer Hidding. sanctie gold het lid worden of begunstigen vaneen communistische partij en het lezen of verspreiden van „communistische geschriften of bladen". Hier gold bovendien, overeenkomstig het standpunt van paus Pius XII, dat een zodanige katholiek moest worden beschouwd „als afvallige van het katholieke geloof en getroffen door de kerkelijke ban". De toen'nog vrij jonge Partij van de Arbeid viel niet onder de als ongeoorloofd beschouwde verenigingen, maar de bisschoppen schreven er wel twee uitvoerige paragrafen over, waarin zij er weinig twijfel over lieten bestaan hoe zij dachten over wat toen „doorbraak"- katholieken heetten, als Geert Ruygers, Joan Willems, Sjeng Tans. Geen sancties De bisschoppen Vonden dat die mensen, die tot dan toe „aan Ons bisschoppelijk vermaan geen gehoör hebben gegeven" onverantwoord bezig waren, „welke subjectief goede bedoelingen enkele katholieken ook mogen hebben bewogen om aan de zogenaamde doorbraak mee te doen". En dat zij hier geen sanctiemaatregelen troffen, motiveerden zij enerzijds „omdat het hier een betrekkelijk kleine groep betref(, die bovendien ook zonder sancties duidelijk kan weten wat de Bisschoppen bedoelen", anderzijds „uiteen bijzondere reserve, die zij willen in acht nemen tegenover het gebruik van de politieke vrijheid" en tenslotte „uit bezorgdheid voor hetzieleheil" van de betrokkenen, „van wie Wij - hopen dat zij thans Ons woord zullen verstaan". Het is voldoende bekend dat dit vermaan niet het beoogde effect heeft gehad: de Het Veendammer schoolhoofd J. Hidding, die „zijn" kinderen het liefst een vulpen In de handen zou drukken. HET MANDEMENT VAN 1954 „weerspan'nigen" weerstonden de zware morele druk van een geladen document, dat aldusr achteraf bezien als het ware een historisch kernpunt heeft betekend met betrekking tot „De katholiek in het openbare leven van deze tijd". Want zo was d§ ondertitel van het pastorale geschrift. Wie dat nu na een kwart eeuw nog eens zorgvuldig leest, moet allereerst vaststellen dat men het Mandement geen recht doet door het uitsluitend op te hangen aan de hier geciteerde uitspraken, die weliswaar de meeste beroering, verontwaardiging, verbazing wekten en aldus de grootste aandacht kregen, maar tóch slechts een miniem deel van de inhoud vormden. Van de drie hoofdstukken, het eerste over „Godsdienst en leven", het tweede met als titel „Grootse taak op sociaal terrein" en het laatste over „Onchristelijke stromingen" (waarin o.a. socialisme en communisme werden veroordeeld en over het liberalisme werd gezegd dat het „in zijn huidige vorm met het katholicisme onverenigbaar" bleef), is het tweede verreweg het omvangrijkst: bijna de helft van de rond 20.000 woorden van het hele document. Visioen De toenmalige bisschoppen benaderden hun eigen tijd en de toekomst zeker niet louter afwerend en negatief. Zij hadden integendeel een visioen van een nieuwe maatschappij orde, waarvan zij de totstandkoming met optimisme in eigen land al binnen handbereik zagen, „als God het wil en wij allen willen medewerken". Zij vestigden al hun hoop voor „de nieuwe opbouw van de maatschappij welke zich gaat voltrekken, en waarin wij katholieken krachtens onze sociale roeping zulk een belangrijke taak te vervullen hebben" op de corporatieve organisatie daarvan, die immers behoorde „tot het oudste erfgoed van de christelijke sociale actie". In de PBO, de publiekrechtelijke bedrijfsorganiatie, zagen zij „de verwezenlijking van het •christelijk sociaal program", zoals dat door Pius XI in „Quadragesimo Anno" was neergelegd. Een maatschappij der beroepsstanden, in elke bedrijfstak allen ineen natuurlijke belangengemeenschap verenigend, zou in de plaats komen van „de onnatuurlijke tegenstelling tussen de twee klassen van werkgevers en werknemers". Organische eenheid dus in plaats van klassenstrijd. Hun stond voor ogen wat men later het harmonie-model is gaan noemen, een opbouw op basis van rechtvaardigheid en liefde, van „echte christelijke solidariteit". Zij achtten het voorts „voor een goede samenwerking en eer) juiste doorvoering van onze sociale gedachten zeker gewenst, dat de katholieken spoedig komen tot de opstelling van een breed katholieksociaal programma".. Die wens werd vervuld, maar wat heet spoedig. Vijf flinke delen telde tenslotte de ambitieuze opzet van „Welvaart, welzijn en geluk", dat als „Een katholiek uitzicht op de Nederlandse samenleving" tenslotte in 1963 was voltooid en in vele kasten werd bijgezet als indrukwekkende vrucht van samenwerking'van dezes standsorganisaties in'de katholieke Raad van Overleg, die overigens pas kort voor het Mandement tot stand was gekomen. Die boeken hebben nooit duidelijk gewerkt, en de PBO evenmin. Zij kwam er wel in de agrarische hoek met de trits van Landbouwschap, bedrijfs-en produktschappen, maar bleef overigens vrijwel steken. Het pastoraal visioen vervloog. De maatschappelijke werkelijkheid, en zeker haar ontwikkeling, bleek een geheel andere dan de bisschoppen voor goed hielden en hadden aanbevolen. Het ideaal was klaarblijkelijk te hoog gegrepen, al kan men niet beweren dat de bisschoppen blind waren voor de moeilijkheden die konden opdoemen. Zij gingen uitvoerig in op de feitelijke situatie, dat er met name aan ondernemerskant al centrale eenheidsorganisaties bestonden waarin het voor katholieke aangeslotenen wel moeilijk moest zijn om tot een andere orde eigen initiatief te nemen, vooral „wanneer zij in dat neutrale verband een leidende of representatieve positie hebben verworven". Zij zagen ook wel „dat er dikwijls psychologische factoren van gevoelsoverwegingen een remmende invloed zullen uitoefenen, waarbij naast een begrijpelijk en sympathiek gevoel van eenmaal gegroeide samenwerking ook een zeke're angst voor het verwijt van „hekjeszetterij" zou kunnen werken". Er zou „een echt principiële levenshouding nodig zijn om zuiver te zien" en over de bezwaren heen te stappen, en desnoods moest naar doelmatige oplossingen worden gestreefd, „mits principieel vaststaat dat de katholieke "vakgenoten hun eigen vakverband bezitten". Bezorgdheid Het eigene bleef de basis van het ideaal, het eigene en de eenheid. Het loslaten daarvan zagen de bisschoppen met diepe bezorgdheid als het grootste gevaar, want hoe zou men zonder die een- en eigenheid, ook in de politiek, voldoende invloed kunnen uitoefenen tot het kerstenen van de samenleving, die zij christelijke roeping en opdracht achtten? De katholieken hadden nog maar pas „Honderd jaar Kromstaf" gevierd, het eeuwfeest van het herstel der hiërarchie, „uiting van het dankbare bewustzijn, dat de katholieke Kerk van Nederland onder Gods zegen tot een zekere groei en volwassenheid was gekomen", tot „een zekere rijpheid en volheid". In het Utrechtse stadion had kardinaal De Jong daarbij met bevende stem het parool uitgegeven: „Blijft één". Dat werd door het Mandement onderstreept, ook al omdat het een gezags- en vertrouwenscrisis zag opkomen op grond van „een zekere mondigheid en rijpheid", op zichzelf „gelukkig en gunstig", maar ook leidend tot „een geest van kritiek". „Men overschat eigen mening en eigen inzicht", vonden de bisschoppen. En erger nog: „Men loopt vooruit op het oordeel van het door God gestelde gezag in sommige belangrijke zaken", waarbij ook „de vrijmoedigheid van katholieke bladen en tijdschriften" een kleine tik met de kromstaf kreeg. Dubbel spoor Zo hinkte het document op dubbel spoor: overtuigd van de noodzaak van vernieuwing, en van de eigen taak van de leken daarbij, hield het toch stevig vast aan de wijze en voorzichtige directie van de bisschoppen, die ook „in zaken van praktisch beleid als uw door God gestelde Herders leiding moeten geven". Daarin paste het om de leken in het stuk veelvuldig als apostelen aan te duiden, tot apostolaat geroepen in een wereld waarvan de gevaren breed werden uitgemeten. Toch eindigt het Mandement met een zekere lichtvoetigheid, waarvan het aardig is te veronderstellen dat zij tot de inbreng van coadjutor Alfrink heeft behoord. Want „Dat de tijden donker zijn, moet y, niet te zeer verontrusten", zo besluiten de bisschoppen tot hun dierbare gelovigen, en zij halen er Augustinus bij aan: „Laat ons goed leven en de tijden zijn goed. Want w i j zijn de tijden, en zoals wij zijn, zó zijn de tijden". Zo is het trouwens ook gebeurd :tieze tijd is zoals wij zijn. Een terugblik laat gemakkelijk zien dat er van eenheid en eigenheid nogal wat verloren is gegaan. Nauwelijks meer herkenbaar lijkt wat in de- momentopname van 1954 nog werd geschreven „dat hét volk hier in het algemeen niet vervreemd is van de priesters" of dat de katholieke sociale beweging zou hebben bewezen „dat ook bij een snelle industrialisatie het volk kan worden behoed tegen materialisme". Bepaald wrang is wat men nu als profetisch herleest: „Wanneer katholieken onder elkander verschillen, leidt dit gemakkelijk tot onenigheid en twist. Maar wanneer leiders twisten, hoe zal dat als de maat wordt overschreden en de zin voor eenheid niet bewaard blijft geen nadelige invloed hebben op de volgzaamheid van de eenvoudige katholieken, en hoe bevreemdend zal het werken op mensen die staan buiten ons geloof?" Twijfels Inderdaad, maar die waren natuurlijk ook al bijzonder uwdt (Van een medewerker) DEN HAAG-Het Bisschoppelijk Mandement'dat werd „gegeven te Utrecht, 1 ■eidsl me'van het Maria-jaar 1954" door Johannes kardinaal De Jong, dien3 coadjutor (sinds 1951) dr. Alfrink, vader-bisschop dr. Lemmens van Roermond, diens coadjutor dr. Hanssen, en de bisschoppen van Haarlem, Den Bosch en Breda: J. P. Huibers, W. P. A. M. Mutsaerts en W. M. Baeten(de bisdommen Rotterdam en Groningen zouden pas op 2 februari 1956 worden opgericht) herinnert menigeen zich waarschijnlijk spontaan, vooral vanwege de opvallende uitspraak dat de bisschoppen het voor een katholiek ongeoorloofd achtten regelmatig de VARA te beluisteren kijken was toen nog niet aèn de orde. De VARA stond overigens niet alleen. De meest omstreden zinnen van het Mandement luidden letterlijk als volgt: „Wij blijven daarom van oordeel (nieuw was dat oordeel dus niet. red.) dat het vooreen katholiek ongeoorloofd is lid te zijn van socialistische verenigingen zoals het NVV en de daarbij aangesloten verenigingen, of regelmatig socialistische vergaderingen te bezoeken, regelmatig de socialistische pers te lezen of regelmatig de VARA te beluisteren. Wij handhaven de bepaling dat de Heilige Sacramenten moeten geweigerd worden en, als hij zonder bekering sterft, ook de kerkelijke begrafenis aan de katholiek, van wie bekend is dat hij lid is van een socialistische vereniging, of dat hij. zonder lid te zijn, toch geregeld socialistische geschriften of bladen leest of socialistische vergaderingen bijwoont". Eenzelfde soort oordeel en Het Nederlandse episcopaat, dat In 1954 tekende voor het Mandement; van links naar rechts mgr. J. W. M. Baeten (Breda), mgr. J. P. Huibers (Haarlem), mgr. dr. B. J. Alfrink (coadjutor-bisschop van Utrecht), kardinaal dr. J. de Jong, mgr. J. H. Lemmens (Roermond), mgr. W. P. A. M. Mutsaerts (Den Bosch) en mgr. dr. J. M. J. Hansen (hulpbisschop van Roermond). De toenmalige bisschoppen benaderden hun eigen tijd en de toekomst zeker niet louter afwerend en negatief. Zij hadden integendeel een visioen van een nieuwe maatschappij-orde, waarvan zij de totstandkoming met optimisme in eigen land al binnen handbereik zagen. Een oordeel achteraf behoort genuanceerd te blijven. Het Mandement is een zeer gedateerd document, dat zich vastlegde op een type maatschappijhervorming dat geen weerklank vond. Het was doortrokken van een pastorale visie vol eerlijke bezorgdheid voor het heil van de eigen schapen, maar die waren nu juist onderweg beginnen te raken naar de avontuurlijke ruimten van het vrije veld buiten de stal. De emancipatie had hen daarop voorbereid, maar de bisschoppen wildèn nog niet verdergaan dan hun voorzichtigjes „een zekere mondigheid en rijpheid" toe te kennen. Als kerkvoogden waren zij aan ontvoogding nog niet toe, maar te verwijten valt hun niets. Want iedereen kan weten hoe moeizaam nieuwe vormen van gezagsuitoefening groeien, overal In de maatschappij. bevreemd, en erger, over het anno 1954 en na de bezettingstijd handhaven van zó krachtige sancties tegen socialistisch gedachtengoed, dat bij wijze van spreken een abonnement op Het Vrije Volk iemand z'n kerkelijke begrafenis al kon kosten. Maar ook veel katholieken van toen zullen zich wellicht herinneren dat ze met riame het noemen van de VARA nu juist een detail te veel vonden, iets wat men echt niet meer ernstig kon nemen en dat aldus twijfel zaaide aan de geloofwaardigheid van het geheel Zo deed het Mandement voor menigeen de deur dicht, of misschien juist open. Het zou historisch het laatste grote vertoon blijken van de katholieke veste, zichzelf genoeg en van zekerheid vervuld, een bolwerk van waaruit de priesters werd aanbevolen zich toch vooral ook bezig te houden „met het opsporen van de in de doornen verdwaalde schapen".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1979 | | pagina 17