De echte Mozart wil niet opstaan - Wie was Mozart eigen lijk? Ingegeven door bewondering of, op zijn minst, belangstelling voor zijn muziek, is dat een voor de hand lig gende vraag. Voor het antwoord staat een ont zagwekkende biblio theek ter beschikking met de honderden brie ven die van hem be waard bleven, met de documenten over zijn leven en werk, de ge tuigenissen van zijn tijd genoten, al dan niet bij gekleurd, en de vrijwel altijd met gêne en schuldgevoel vermeng de huldigingen van het nageslacht dat zich, door zoiets als collec tieve schuld, mede ver antwoordelijk voelt voor zijn bittere einde, ziek, in geldzorgen, ter zijde geschoven, waarschijn lijk ook vertwijfeld. Er zijn wetenschappelijke studies en geromanti seerde biografieën in overvloed, en wie maar een deel van al die in formatie op zich laat in werken, gaat onwille keurig denken dat hij Mozart wel aardig kent ffcaarom is het goed dat het zojuist vertaalde Mo- 'zart-boek van Wolfgang Hildesheimer de brood nodige twijfel komt zaaien e.i met zijn eigen beweringen weer nieuwe twijfel wekt. De auteur legt met klem van argu menten uit dét waarom 'en wij in dit geval als het gaat om werke lijk wezenlijke waarden weinig zeker weten en veel alleen maar voorzichtig mogen ver moeden. Natuurlijk komt dan de tweede vraag: wie is deze Hildesheimer met zijn voor menigeen wel licht wat irritante preten tie? Antwoord: een Duit ser van even in de zes tig, geen musicus of componist van professie en evenmin een acade misch gevormd musico loog. Hij heeft enkele respectabele romans op zijn naam staan, vrij veel hoorspelen, eenope ralibretto en hij is een niet onbegaafd kunst schilder. In 1956, toen het tweehonderd jaar geleden was dat Mozart werd geboren, getuigde bok hij van zijn ver ering, maar tevens van zijn twijfel aan de juist heid van het beeld dat ;wij ons van de compo nist hebben gevormd. Toen Mozart op 5 c cember 1791, ongeve een uur na midd< 'nacht, in zijn Ween woning aan de Rauhe steingasse op 35-jari leeftijd stierf, werd opera's van zijn hand Berlijn, Hamburg, Frar fort en Mannheim opc voerd. Hongaarse ed lieden wilden hem e jaarlijks eregeld gev> en uit Amsterdam w een aantrekkelijke ae bieding voor hem derweg. „De reddi; kwam, geheel volger de regels van het trei spel, te laat". Ontjt staande prent van Vigneron die in het t"' Izit van Beethoven geweest, moet een i druk geven van de meluis-begrafenis c Mozart ten deel vi Constanze lag ziek bed en de weinige t kenden die de ba naar de Sankt Steph hadden begeleid, kei den wegens het slech weer terug. Niema1 ging met de lijkwag mee naar het kerkh Al enkele weken lal kon geen mens me met zekerheid zijn gi aanwijzen. wat deze auteur denkt over Mozarts toepassing van mineur-toonsoorten, waarvan de betekenis te genwoordig meestal als „tragisch", „demonisch" of „melancholiek" wordt omschreven. Hildeshei mer ligt ook hier dwars en naar mijn mening niet ten onrechte. Misplaatste devotie Menige uitspraak van respectabele persoonlijk heden heeft Hildeshei mer op een goudschaal tje gelegd om hun naar zijn overtuiging geringe gehalte aan waarheid en waarachtigheid aan de kaak te kunnen stellen. Kierkegaard wilde een sekte stichten om Mo zart als het hoogste, het enigste te vereren, maar de Deense theoloog en wijsgeer was zo verstan dig er aan toe te voe gen dat hij dit idee wel wat „bakvisachtig" vond. „Wij willen de grote be lijder daar waarachtig niet in tegenspreken", merkt Hildesheimer ve nijnig op. Wat onbedachtzamer pakt hij Bruno Walter aan. Deze heeft eens geschreven dat de jonge Mozart „open en vol vertrouwen" en „een blijmoedig, trouwhartig jongmens" was. Daar mee, zegt Hildesheimer, drukte de dirigent alleen maar een algemeen ge koesterde hartewens uit, die van weinig psycholo gisch inzicht getuigt. Lange tijd wilde men Mozart immers zó zien, en die Mozart zou het publiek ook „altijd" heb ben gekregen. Dat lijkt mij een niet geoorloofde generalisatie. Juist omdat de wat naïe ve en argeloze opmer king betrokken is op Bruno Walter, die Mo zart als vertolker be paald niet alleen als een onbekommerd en opper vlakkig Zondagskind voorstelde, had de te rechtwijzing anders om schreven moeten wor den. Zoals te verwachten viel, krijgt Paumgartner, ou derwets Mozart-biograaf en jarenlang leider van] het Salzburgse Mozar-- teum, er van langs, en- ook musicologen als Al fred Einstein en Alfred Orel. Natuurlijk deden zij uitlatingen die niet houdbaar blijken te zijn maar ook bij de voor zichtige beweringen en de behoedzame conclu sies van Hildesheimer zelf zijn wel vraagtekens te zetten. Constanze, Mozarts ech tgenote die na zijn dood met haar tweede mam, de Deense diplomaat Georg Nikolaus von Nis sen, een van de eerste biografieën van de com ponist samenstelde en veel heeft beweerd dat geen steek houdt, col porteerde het verhaaltje dat Mozart de barens weeën bij haar eerste bevalling op muziek heeft gezet. Het is best mogelijk dat de compo nist, die in een belen dende kamer aan het werk was, iets dergelijks opperde, maar als daar van in het betrokken strijkkwartet in d klein nauwelijks iets is terug te vinden, lijkt een gro tere reserve op zijn plaats dan de gereser veerde Hildesheimer juist hier aan de dag legt. Ook kan er over worden getwist of Mozarts gees telijke muziek de vraag naar zijn gelovigheid in derdaad niet beant woordt. „Zijn missen", schrijft Hildesheimer, „mogen bij gelovigen in nige religieuze gevoe lens te voorscÜjn roe pen, ze waren daar be wust op gemaakt, echter niet door geloof, maar door de wil uit te beelden". Dit blijft een persoonlijke veronder stelling, zeker in het licht van het bijna vrolij ke karakter dat kerkmu ziek in Mozarts tijd en omgeving nu eenmaal had. De schrijver moet zelf hebben gevoeld dat hij zich op glad ijs be vond want hij verwijst later naar het ontroeren de „Lacrymosa" van het „Requiem", waarschijn lijk de laatste noten die Mozart heeft genoteerd. Er staan in het boek veel intrigerende passa ges die de lezer aan het denken zetten. Het lijkt bijvoorbeeld nogal kras als Hildesheimer beweert dat Mozart, behalve later met zijn vrouw, eigenlijk met niemand een diep menselijke relatie bleef onderhouden. Zijn zuster met wie hij als wonder kind veel optrad, werd hem al gauw onverschil lig; de dood van zijn moeder en vader zou hem niet sterk hebben beroerd; om zijn eigen kinderen zou hij niet veel hebben gegeven. Ook al is het wel zeker dat hij het met de hu welijkstrouw niet nauw heeft genomen even min als trouwens Con stanze blijft het toch de vraag of Mozarts in termenselijke relaties voor hem van zo weinig betekenis waren dat zijn hartelijke epistelë als loze formaliteiten moe ten worden opgevat Opmerkelijk zijn natuur lijk wel de fantasieën over faecaliën, die de volwassen Mozart voort durend bleven bezighou den. De brieven die hij als 22-jarige aan zijn lichtzinnige nichtje in Augsburg schreef, zijn daarvan niet het enige getuigenis. Stefan Zweig bezat de originele van de meeste van deze brieven. Hij wist er niet goed raad mee, toonde ze in 1931 aan Freud maar meende de nage dachtenis van Mozart te onteren door ze aan de openbaarheid prijs 4e geven. Hildersheimer is daar veel nuchterder in en geeft op hun inhouo een verstandig commen taar zoals hij dat ook doet bij menige minder gelukkige uitlating var zijn held. In het algemeen schat Hildesheimer Mozart als muziekdramaticus erg hoog. Heel knap is zijn beschrijving van het scheppingsproces van „Don Giovanni". Boven dien veronderstelt hij dat het de maatschappij kritische tekst (dus niet de muziek!) van „Le Nozze di Figaro" moet zijn geweest die er de oorzaak van werd dat de Weense waardering voor Mozart in de laat ste vijf jaar van zijn le ven zo sterk terug liep. Helaas kon Hildesheimer deze veronderstelling niet hard maken. Zo heeft ook dit nieuwe Mozart-boek veel be staande vragen onbeapt- woord moeten laten en zelfs nog meer vragen opgeworpen. Hoe be trekkelijk echter de winst aan vaststaande feiten mag zijn en hoe zeer opnieuw blijkt dat de echte, de ware Mo zart buiten zijn muziek niet bereid is om op te staan, toch valt niet te ontkennen dat Hildeshei- mers boek ons inzicht verscherpt al was het al leen maar omdat hij ons leert twijfelen aan wat wij meenden dat ontwij felbaar was. In elk geval zal iedereen zich kun nen verenigen met de laatste zin van Hildeshei- mers boek waarin hij Mozart „een onverdiend geschenk aan de mens heid" noemt. J. KASANDER Wolfgang Hildesheimer: Mozart Vertaald door Hans Hom. Geïllustreerd en gebonden. Uitgeverij De Arbeiderspers, Am sterdam/ 38.50. Achttien jaar na Mozarts dood ging zijn weduwe Constanze een tweede huwelijk aan met Georg Ni kolaus von Nissen die aan de hand van het materi aal dat Constanze hem kon verschaffen, een le vensbeschrijving van Mozart samenstelde. Het echt paar had al spoedig ontdekt dat er voor de nalaten schap van de componist ver buiten Oostenrijks grenzen belangstelling bestond en dat men ook nieuwsgierig was naar bijzonderheden over zijn le ven en werk. Nissens boek werd na diens dood in 1828 door Constanze (als eindredactrice I) gepubli ceerd. Deze twijfel viel in Duitsland destijds ster ker op in literaire dan in muzikale kringen. In elk geval vond Hildesheimer weerklank, wat hem mo gelijk prikkelde zich nog meer in zijn onderwerp vast te bijten. Zijn lezing werd uit- en omgewerkt tot een tijdschriftartikel. Daaruit ontstond zeven jaar later een kleine bro chure, nog weer drie jaar later een aardig maar nog onaanzienlijk boekje. Eindelijk, in 1977, publiceerde Suhr- kamp in Frankfort aan de Main zijn door de vooraankondigingen al met een zekere span ning verwachte Mozart- boek van een goede vierhonderd bladzijden. Hildesheimer presenteert dit Mozart-boek als zijn laatste bijdrage aan het veelstemmige Mozart- koor. Hij verheelt niet dat het van meet af aan zijn bedoeling was met een markante tegenstem veranderingen in de heersende opinies te be werkstelligen. Met dit grote boek wilde hij ook „het thema aan de toe komst teruggeven". Dat zegt een man die zich kennelijk terdege bewust is van wat hij wilde be reiken en die er ook van doordrongen is dat hij noch iemand anders ooit het laatste woord over het onderwerp zal zeggen, eenvoudig om dat dit onderwerp on doorgrondelijk en dus eindeloos is. Want: „Wat weten wij eigenlijk van het genie? Evenveel als het genie van zichzelf: niets", zo zegt hij. Het is dus geen wonder dat de denkbeelden van Hildesheimer op zijn weg van de lezing van 1956 naar het boek van 1977 niet gelijk zijn ge bleven. Soms stoelden zijn veranderde opvattin gen op nieuw weten schappelijk onderzoek van derden, maar vaker wijzigde zich zijn eigen inzicht. En dat inzicht zal zich, bij een zo pri mair kritische persoon lijkheid, zeker blijven wijzigen, ook al gaf hij zijn boek wonderlijk ge noeg het predikaat „de finitief" mee. Uit verzet geboren Dit uit verzet geboren Mozart-boek heeft, over eenkomstig de bedoe- De werkkamer van Mozart waarin hij naast zijn piano werd opgebaard. ling, in Duitsland nogal wat los gemaakt pn zelfs ook in ruime mate tot verzet geprikkeld. Het gaf aanleiding tot mondelinge en schrifte lijke disputen en er wer den nogal wat radio- en televisie-uitzendingen aan gewijd. Ondanks de vrij hoge prijs werden er in betrekkelijk korte tijd tienduizenden exempla ren van verkocht. Hildesheimers boek vraagt geen muzikale vakkennis. Het is uitste kend geschreven maar kan door zijn soms moeilijke formuleringen met veel vreemde woor den niet tot de gemak kelijke lectuur worden gerekend. De stijl is fraai en zorgvuldig, maar dikwijls nogal in gewikkeld; de geconcen treerde inhoud vol twij fel en tegenspraak ver eist nauwgezette „close reading"; de compositie van korte hoofdstukjes zonder opschriften doet rapsodisch, om niet te zeggen verbrokkeld aan. Hildesheimer geeft geen chronologische biografie, noch een systematische bespreking van Mozarts werken. Hij springt van de hak op de tak, van achteren naar voren en andersom. Juist doordat de negatieve beweegre den zo sterk was, werd zijn Mozart-portret in woorden een mozaïek van kleine, veelkleurige steentjes die pas gelei delijk aan een sterke sa menhang gaan vertonen. Wie daar in het Duits moeite mee heeft, kan nu grijpen naar de ver taling van Hans Hom, die de Arbeiderspers op de markt bracht. Deze vertaling wil zo dicht mogelijk bij de oor spronkelijke tekst blijven met als gevolg dat zij door de vaak wat moei zame zinsconstructies ook niet altijd gemakke lijk leest. De taal had best wat vloeiender mo gen zijn, de woordkeus hier en daar wat minder archaïserend en „verlite ratuurd", de vreemde woorden minder talrijk, maar dat alles geldt ook voor het origineel. Wél had in elk geval de cor rectie van de vertaling zorgvuldiger moeten zijn. Met dat al mogen wij ons gelukkig prijzen met deze vertaling op korte termijn, de schoonheids- fouten dan maar inbe grepen. Ook in óns land moeten de bewonde raars van Mozart er zich meer rekenschap van gaan geven dat zelfdo- cumentatie per definitie nooit objectief kan zijn en dat de brieven die Mozart tot kort voor zijn dood schreef, dus „geen bewuste weergave zijn van zijn psychische ge steldheid". Ze zijn „als mededeelzaamheid ca mouflerende discretie", zoals Hildesheimer het wat moeilijk formuleert. Volgens hem lag het verbaal uitdrukken van psychische gewaarwor dingen helemaal niet in Mozarts lijn, wat hij aan de hand van voorbeel den intelligent aantoont. Hildesheimer koos als tweede werkprincipe dat leven en werk van een kunstenaar weliswaar diep in elkaar grijpen maar dat wij zelden het verband in alle schake ringen goed kennen of met zekerheid weten te reconstrueren zodat wij gauw tot dubieuze ge volgtrekkingen komen. Hoe vaak staan wij niet voor het raadsel dat de blijmoedigste scheppin gen van kunstenaars da teren uit hun perioden van tegenslag en de pressie? „Mozarts reac ties op zijn levensom- standighedenen ziels toestanden zoals die uit de documenten tot ons komen, worden door zijn werk niet belicht", verklaart Hildesheimer. „Integendeel, ze worden en dat soms door hemzelf onbewust maar systematisch ver duisterd", voegt hij er aan toe. In dit verband is het heel interessant te lezen Roman vol pretenties „Wat het leven voor mij betekent? Ja, dat is een moeilijke vraag". Het leven", mompelde Victor, „het leven smaakt naar bitter lemon". Voldaan over zijn grote ervaring ging hij door de nüst huiswaarts". Aldus het slot van de roman „Bitter Lemon" van Cor de Hoon, die al verhalen en romans publiceer de. Het spant er blijkens dit citaat dus waarschijn' lijk wel om: auteur Cor de Hoon heeft het over niets meer of minder dan de zin van het leven zelf. Daar hoort een verhaal of roman In beginsel natuurlijk altijd over te gaan, maar het Is lammer als het zo nadrukkelijk de bedoeling Is dat je niet zelf op het Uee kunt komen, als lezer. Maar goed Bitter Lemon" heet dit boek. en die titel heeft niets te maken met dezelfde titel van een vrij geestig to neelstuk dat Dimitri Frenkel Frank een tijdje geleden schreef. Dit „Bitter Lemon" is de geschiedenis van een leraar bij het middelbaar onderwijs in een klein, kennelijk Limburgs plaatsje, waar hij langzamerhand gek wordt. Niet zozeer door het onderwijs, gewoon door het feit dat de romanschrijver dat nou zo be dacht heeft. Er is namelijk nergens een redelijk klin kende reeks van motieven gegeven, waarom de hoofdpersoon, Victor, allerlei dingen uit de hand laat lopen. Het verhaal van een man in de crisis van zijn leven: rond de veertig en (daarom) in de war. Een oud thema. De man is leraar Engels en heeft de hinder lijke gewoonte te pas en te onpas citaten van Sha kespeare rond te strooien. De romanschrijver ver meldt dit door zeer uitgebreid hetzelfde te doen, hetgeen evenveel ergernis bij de lezer wekt, als hij veronderstelt dat de gewoonte van zijn hoofdpersoon bij de romanpersonages opwekt. Op zeker moment gaat de man in de crisis niet meer naar zijn werk, komt via allerlei toevalligheden te werken als ongeschoold arbeider op een melkfa briek. Zijn zwager is inmiddels opeens op makrobio- tisch voedsel overgegaan, de drank die de man steeds drinkt is „bitter lemon", kortom, er is een reeks van onsamenhangende toevalligheden en ge beurtenissen, die niet serieus te nemen zijn. Een pretentieus en onnodig boek, een roman zonder werkelijkheid. JAN VERSTAPPEN Cor de Hoon: „Bittor Lemon". Uitgeverij Corry Ze len.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1979 | | pagina 19