Grote behoefte aan zekerheid
bestuurlijke reorganisatie
Uiterste voorzichtigheid
geboden bij gebruik
„jodium 13 I-isotoop"
Politieke assistent een
vreemde eend in de bijt
1
NIEUWE DIRECTEUR—GENERAAL BINNENLANDS BESTUUR:
BINNENLAND
LEIDSE COURANT/
MAANDAG 19 FEBRUAR11979 PAGINA 6
DEN HAAG „Het land
heeft er belang bij te we
ten welke richting het uit
gaat met de bestuurlijke
organisatie". Dit zegt mr.
drs. L. C. Brinkman, op
dit moment werkzaam als
raadsadviseur op het mi
nisterie van Binnenlandse
Zaken, maar van 1 janua
ri 1980 af directeur-gene
raal Binnenlands Bestuur
op dit departement. Hij
zal dan, 31 jaar oud, naar
men mag aannemen, de
jongste directeur-generaal
in de Haagse departemen
tale wereld zijn.
De vorige minister van Binnenlandse
Zaken, De Gaay Fortman, besloot enige
tijd geleden tot de instelling van een di
rectoraat-generaal Binnenlands Bestuur,
waarvan de huidige directies Binnen
lands Bestuur en Financiën Binnen
lands Bestuur deel zullen uitmaken. De
leider van het nieuwe directoraat-gene
raal, in 1948 geboren in Dirksland op
Overflakkee, studeerde politicologie en
rechten aan de Vrije Universiteit in
Amsterdam. Hij was daar ook werk
zaam als wetenschappelijk ambtenaar
op de afdeling bestuurskunde. Na zijn
studietijd was hij korte tijd als beleids
medewerker in dienst van het Coördi
natiebureau Noordelijk Deel Randstad.
In 1975 werd hij hoofd van het bureau
van de secretaris-generaal van het Mi
nisterie van Binnenlandse Zaken.
Nu is mr. Brinkman zich aan het voor
bereiden op zijn nieuwe taak. Een van
zijn zwaarste opgaven wordt ongetwij
feld de komende reorganisatie van het
binnenlands bestuur, een zaak die de
gemoederen in bestuurlijk Nederland al
vele jaren bezighoudt en nu het stadi
um van beslissingen nadert, waarbij het
nieuwe directoraat-generaal een belang
rijke rol zal spelen.
Mr. Brinkman kwam onlangs in de op
enbaarheid als voorzitter van de Inter
departementale commissie die zich be
zighoudt met de problematiek van de
Molukse minderheid, de ICOM. Ook
daarmee zal de jonge topambtenaar het
niet gemakkelijk krijgen, niet alleen
vanwege de complexiteit van de proble
matiek zelf, maar eveneens omdat in
deze ICOM vertegenwoordigers van tal
van departementen op één lijn moeten
komen, wat, vriendelijk gezegd, in „Den
Haag" wel eens moeilijk is. Het ministe
rie van Binnenlandse Zaken coördineert
het beleid met betrekking tot de Mol uk-
kers. Zoals we al meldden heeft het ka
binet in principe besloten dat dit depar
tement ook het beleid ten aanzien van
de andere minderheden gaat coördine
ren. Gezien de benoeming van mr.
Brinkman tot voorzitter van de ICOM
zou men mogen verwachten dat hij ook
in het beleid met betrekking tot de et
nische minderheden in ons land een rol
gaat spelen.
Het gebeurt in de ambtelijke wereld
niet vaak dat een jonge ambtenaar tot
directeur-generaal wordt benoemd,
meestal gebeurt dat pas na een lange
loopbaan op een departement
In het bedrijfsleven komt het méér
voor, waarom dan niet op een departe
ment, moet minister Wiegel, zelf het
toonbeeld van een snelle carrière ge
dacht heben. Mr. Brinkman heeft, na
het bekend worden van de benoeming,
op het departement geen negatieve re
acties in ontvangst hoeven te nemen.
Velen zeggen er: „De leiding van Bin
nenlandse Zaken heeft al vaker gezegd
dat verjonging welkom is, welnu, met
o.a. deze benoeming wordt dit streven
in praktijk gebracht". En mr. Brinkman
zelf: „Ik zal moeten laten zien dat ik
het vertrouwen dat uit de benoeming
spreekt verdien".
PLANMATIG
De komende directeur-generaal Binnen
lands Bestuur heeft zich, zo blijkt in
het gesprek dat we met hem hadden,-
de bestuurlijke problematiek eigen ge
maakt In zijn studietijd is hij duidelijk
béinvloed door zijn leermeester prof.
Brasz (een man met een grote reputatie
op het terrein van de bestuursorganisa
tie) en in zijn latere functie in Noord-
Holland heeft hij kennis gemaakt met
een stuk praktijk. Hij houdt van plan
matig denken. „We zijn zo gauw ge
neigd per probleem een oplossing te
zoeken, vaak voor de korte termijn",
zegt hij.
Mr. Brinkman ziet het nemen van be
slissingen graag in een groter kader en
op een langere termijn. Allerlei facetten
van het bestuur hebben met elkaar te
maken. Wil je bijvoorbeeld een goed
verstedelijkingsbeleid opzetten dan moet
je ook voor een passend bestuurlijk in
strumentarium zorgen. Hij is er niet de
man naar om in tegenstellingen tussen
het rijk en de lagere overheden te den
ken. „Ze hebben elkaar nodig en zijn
van elkaar afhankelijk". Hij zit op één
lijn met zijn minister die zelf telkens
weer benadrukt dat hij zijn beleid in
goed overleg met organen als het Inter
provinciaal Overleg (IPO) en de Vereni
ging van Nederlandse Gemeenten
(VNG) wil voeren.
Op het ogenblik wordt op Binnenlandse
Zaken hard gewerkt aan de nota van
wijzigingen op het door minister De
Gaay Fortman en staatssecretaris Polak
begin 1977 ingediende wetsontwerp tot
reorganisatie van het binnenlands be
stuur. Daarnaast wordt gewacht op de
De toekomstige directeur-generaal Brinkman belast met de reorganisatie
binnenlands bestuur
reacties van de provinciale besturen op
de voorstellen van de regering over de
nieuwe provinciale indeling (in een aan
tal provincies zijn hiervoor door de mi
nister ingestelde werkgroepen bezig ge
weest). Tegen Prinsjesdag zal de rege
ring haar visie hierop geven. Het is ook
nodig dat over een aantal andere zaken
nog meer duidelijkheid komt, onder
meer de organisatie van politie en
brandweer en de beoogde decentralisa
tie van taken en bevoegdheden: over
dit laatste heeft de Raad voor de terri
toriale decentralisatie zich uitvoerig ge
bogen.
Ook op het gevoelige terrein van de ge
meentelijke herindelingen is minister
Wiegel hard bezig met een duidelijk be
leid. Hij heeft hierover een nota inge
diend die binnenkort in de Tweede-Ka
mercommissie voor Binnenlandse Zaken
besproken wordt.
In het gesprek met mr. Brinkman komt
naar voren dat hij vindt dat aan de on
zekerheid waarin bestuurlijk Nederland
nu al vele jaren verkeert zo gauw mo
gelijk een eind moet komen. Hij heeft
de indruk dat alleen al van het weten
welke richting het uit zal gaan een gun
stige invloed zal uitgaan. Naar zijn me
ning zullen de gemeenten er in het mo
del dat minister Wiegel voor ogen staat
niet op achteruit gaan. Het is best mo
gelijk dat de gemeenten er na realisatie
van de reorganisatie nog beter in zullen
slagen hun taken optimaal uit te oefe
nen. EVERT MATHIES
SELECTIE
WORLD PRESS
FOTO
In het hoofdkantoor van
de KLM in Amstelveen is
gisteren de jurering be
gonnen van World Press
Photo 1979. Vierduizend
foto's waren in de hal en
gangen van het gebouw
voor een voorbezichti
ging op de grond uitge
spreid. De internationale
njury heeft tot donderdag
de tijd om er 300 voor
de definitieve tentoonstel
ling te selecteren. Daar
van krijgen 50 foto's een
speciale vermelding.
ziekenhuis alkmaar te onzorgvuldig
ALKMAAR - De radio-actieve isotoop
waarover zoals zaterdag is gemeld in
Alkmaar zoveel beroering is ontstaan,
i?de jodium 131-isotoop". De vakmen
sen noemen hem „jod-131". Volgens
hen is uiterste voorzichtigheid geboden
bij het gebruik. Deze radio-actieve stof
wordt aangewend voor onderzoek en
genezing. Bij onderzoek wordt de jod-
131-isotoop in relatief lage doseringen
gebruikt. Men kan dan ziekten als hoge
bloeddruk (hypertentie), en afwijking
aan de schildklier (hyperthcreoidie) en
kanker in de schildklier ontdekken.
De jodium-131 isotoop dient als bestra
lingsmiddel bij de bestrijding van kan
ker in de schildklier, en van de ziekte
hyperstereoide. Dit is een zogenaamde
verhoogde functie van de schildklier,
die inhoudt dat de stofwisseling van de
patiënt te snel gaat, waardoor hij bo
venmatig gaat transpireren en nerveus
wordt. Een uiterlijk kenmerk kan de
zogenaamde krop-vorming zijn onder de
keel. Bij behandeling wordt gebruik ge
maakt van grotere doseringen.
De jodium-isotoop, waarom het in Alk
maar gaat, is één van een reeks jodi-
um-isotopen. Er zijn licht-radio-actieve
isotopen (zoals de isotopen 123, 124 en
lz5 en 132 en 133), niet radio-actieve
isotopen (zoals de nummers 126 en 127,
die onder andere voorkomen in jozo-
zout) en de sterk radio-actieve isotopen
„jod-131". Naarmate de isotoop zwaar
der is, duurt het langer voordat hij uit
gewist is. De „jodium-131 isotoop" bij
voorbeeld is eerst na acht dagen de
helft minder actief. In de nucleaire we
reld noemt men dit de „halveringswaar-
de". Wordt er een persoon bijvoorbeeld
bestraald met de 131-isotoop met een
dosering van 1 millicurie (een nucleaire
maat), dan is de radio-activiteit van die
isotoop na acht dagen pas op 0,5 milli
curie.
Naarmate een patiënt „zwaarder" be
straald is, duurt het langer totdat hij
zich weer vrij onder de mede-patiënten
of gezinsleden mag bewegen. Door de
behandeling gaat een patiënt namelijk
fungeren als stralenbron. Om onnodige
risico's voor de omgeving te voorko
men, moet dus gewacht worden, totdat
de patiënt tot onder een bepaalde vei
ligheidsnorm is „gedaald", een norm,
die bijvoorbeeld geen risico's meer in
houdt voor kinderen. De „ontstraling-
stijd" is mede afhankelijk van de tijd,
die nodig is voor de stof om het li
chaam via natuurlijke weg te verlaten.
Volgens professor van der Schoot,
hoofd van de isotopen-afdeling van het
Wilhelmina Gasthuis in Amsterdam, is
de jodium 131-isotoop eigenlijk alleen
nog maar geschikt voor onderzoek (di
agnostische toepassing), omdat er be
zwaren aan de isotoop kleven.
Prof. van der Schoot: „We hebben mo
menteel de beschikking over betere iso
topen. Je moet het zo zien: de „jod-131"
is de isotoop waar het allemaal mee be
gonnen is. Hij kwam het eerst beschik
baar voor het onderzoek naar de
schildklierfunctie en later ook bleek hij
geschikt voor nieronderzoek. Het be
zwaar achteraf gezien is dat de stralen-
belasting op de schildklier te groot is.
(Hij is té radio-actief, red.). Bovendien
kleven er een aantal praktische bezwa
ren aan. Omdat die straling zo groot is,
moeten patiënten met bijzondere zorg
omgeven worden", aldus prof. van der
Schoot.
De patiënten moeten worden opgevan
gen in speciaal daartoe uitgeruste ka
mers „units" genaamd, waar zij op hun
gemak van hun straling af kunnen ko
men. Ook moeten tal van voorzieningen
getroffen worden om het personeel
voor een overdosis straling te vrijwa
ren. Kortom, het isotoop jod-131"
brengt veel praktische problemen met
zich mee. Prof. van der Schoot: „Van
daar ook dat gezocht werd naar een ge
schiktere isotoop voor onderzoek, die
werd gevonden in de vorm van de jodi
um-isotoop 123. Die geeft een veel lage
re stralenbelasting. Het nadeel van deze
isotoop is echter dat hij moeilijker te
krijgen is. De isotoop-131 wordt onder
andere gefabriceerd in het reactorcen
trum Nederland in Petten. De jodium-
isotoop-123 wordt alleen gemaakt in het
buitenland, Zwitserland en Engeland
onder andere."
Prof. van der Schoot vertelt echter dat
de beide jodium-isotopen wat betreft de
„diagnosering"-onderzoek in de modern
toegeruste ziekenhuizen steeds minder
worden gebruikt, omdat men sinds eni
ge jaren beschikt over de isotoop „tech
netium", een isotoop met een nog lage
re halveringwaarde dan de jodium-iso
toop 123. Technetium is in een paar
uur gehalveerd en brengt dus weinig
ongemak voor patiënt en ziekenhuis.
Ook andere deskundigen op het gebied
van de nucleaire geneeskunde spreken
uit dat jodium-131 als ondezoeksmiddel
min of meer verouderd is. De heer Van
Rossum van de firma Byck Molinkcrot,
die op het terrein van het R.C.N. in
Petten radio-actieve onderzoeken onder
andere ten behoeve van de medische
wetenschap fabriceert, noemt '„jod-131"
een „klassiek middel", dat steeds meer
terrein verliest aan het middel „techne
tium", dat bovendien als voordeel heeft
dat het eenvoudig in het ziekenhuis aan
te maken is.
De isotoop jodium 131 heeft zijn waar
de als behandelmiddel echter behouden.
Prof. Heidendaal van het Academisch
Ziekenhuis van de Vrije Universiteit te
Amsterdam: „De isotoop is nog wel
zeer geschikt als bestralingsmiddel, en
hij speelt ook nog een rol bij zeer spe
ciale onderzoeken, waarbij het noodza
kelijk is dat gedurende lange tijd de
werking van nieren of schildklier bestu
deerd kan worden". Prof. Heidendaal
stelt, dat de praktijk van het isotope
nonderzoek is, dat vrijwel uitsluitend
gebruik wordt gemaakt van „techneti
um", omdat deze stof minder risico's
met zich meebrengt
Ook het hoofd van de isotopenafdeling
van het Sint Franciscusziekenhuis te
Amsterdam verklaart, dat hij bij voor
keur andere isotopen aanwendt dan de
in Alkmaar gebruikte jodium-131", als
het gaat om onderzoek.
De heer Beekhuis van het isotopenlabo-
ratorium van het Academisch Zieken
huis te Groningen verklaart waarom
door de medische wereld zo naarstig is
gezocht naar vervangers van het iso
toop-131: „Je moet er altijd van uitgaan
dat elke straling ongewenst is, omdat
radio-actieve straling altijd risico's
geeft. De kans op kanker wordt groter
bij iedere vorm van straling. Het is dus
zaak daar waar mogelijk straling te be
perken. Dat betekent echter niet, dat je
nooit mag stralen, omdat op een be
paald moment het positieve effect van
de bestraling groter is dan de mogelijke
risico's." De heer Beekhuis maakte zich
met deze opvatting tot vertolker van de
opvatting die leeft onder de bij uitstek
deskundigen op dit deel van de nucleai
re wetenschap. Samenvattend komt die
opvatting erop neer: zeer voorzichtig
zijn en goed nadenken wat je doet.
ROB BAKKER
gemengde gevoelens rond experiment in amsterdam
(Van een onzer verslaggevers)
AMSTERDAM Op de grote tafel in
de fraaie kamer van het Noordholland
se college van gedeputeerde staten in
het provinciehuis in Haarlem ligt een
besluit van de gemeenteraad van Am
sterdam dat de gedeputeerden nogal
wat hoofdbrekens kost. Het gaat om
het besluit van 31 januari om de wet
houders de mogelijkheid te bieden „po
litieke assistenten" aan te trekken. De
gemeente Amsterdam wil daarvoor
500.000 uittrekken. De politieke assis
tenten treden niet in gemeentedienst
(ze worden dus geen ambtenaar), maar
ze krijgen een dienstbetrekking bij een
speciale stichting die door de gemeente
gesubsidieerd wordt.
De Noordhollandse gedeputeerden zul
len tijdens hun besprekingen over dit
raadsbesluit wel opmerken dat dit
„weer iets typisch Amsterdams" is, of
wel een moeilijke klus voor het beoor
delende hoger bestuur. De grootste Am
sterdamse oppositiefractie, die van de
WD, heeft al ernstige bezwaren tegen
het meerderheidsbesluit van de raad
aangetekend. De kans is niet helemaal
uitgesloten dat de bewindslieden van
Binnenlandse Zaken, zo GS hun goed
keuring aan het besluit geven, er een
streep door halen. Hoewelzou Wiegel
opnieuw eep toornige brief aan het
Amsterdams gemeentebestuur zenden?
Hij zal zich nog al te goed herinneren
hoe slecht zijn brief van vorig jaar sep
tember over het Amsterdams besluit
om een negende wethouder te benoe
men daar (en bij de oppositie in de
Tweede Kamer) gevallen is.
Uiteraard rijst de vraag wat de door de
Amsterdamse raad zozeer gewenste po
litieke assistent van de wethouder pre
cies moet gaan doen. Het denkbeeld is
afkomstig van de PvdA-fractie, die
vindt dat de wethouder mét zo'n assis
tent beter kan gaan functioneren. De
assistent moet onder meer de wethou
der kunnen adviseren over bijeenkom
sten, persconferenties en vergaderingen,
hij moet redevoeringen van de wethou
der kunnen schrijven en de ontwikke
lingen in de samenleving en bij de
„achterban" van de wethouder volgen.
Ook dient hij de wethouder te assiste
ren voor zaken die in het college van
B. en W. „spelen".
Men kan zich natuurlijk afvragen aan
wat voor persoon gedacht wordt. Hij
zal uitermate veelzijdig moeten zijn, in
telligent, contactueel optimaal, maar
ook weer niet „beter" dan de wethou
der. Hij moet zich eveneens staande
kunnen houden in de ambtelijke wereld
van het stadhuis, waartoe hij formeel
niet behoort
ADVISEUR
Hoewel de vergelijking niet helemaal
opgaat zou men in dit verband kunnen
denken aan de veelbesproken politieke
adviseur die in het regeerakkoord
PvdA-CDA-D'66 van 1977 vermeld staat.
Met het instituut van „de politieke advi
seur" werd in de periode van het kabi
net-Den Uyl enige ervaring opgedaan,
zij het op verschillende manieren. Zo
werden op het ministerie van Algemene
Zaken enkele ambtenaren informeel als
zodanig aangeduid; na het aftreden van
dit kabinet zijn ze uit de rijksdienst
vertrokken. Minister Van Doorn van
CRM deed het anders: hij benoemde
o.a. de Rotterdamse socioloog dr. Bram
Peper tot „beleidsadviseur" voor een
paar dagen in de week. In feite was
Peper, ook tweede vice-voorzitter van
de PvdA, een echte politieke adviseur.
Hij stond buiten de gewone ambtelijke
hiërarchie en had een directe lijn met
minister Van Doorn en staatssecretaris
Meijer.
In het boekje „De kleine stappen, van
het kabinet-Den Uyl" zegt Peper o.a.:
„Je moet een politiek adviseur vooral
zien als iemand die de tijd van de be
windsman vergroot. Ik deed in wezen
veel technisch werk". Maar ook: „Ik
schreef bijvoorbeeld steeds het algeme
ne beleidsverhaal van de beantwoording
van de minister van de inbreng van de
Kamer bij de begrotingsbehandeling.
Wij vonden .het goed om bij de beant
woording met een stuk beleidsfilosofie
te beginnen. Nou, daar kreeg je vanuit
het apparaaat nooit commentaar op. Er
heerste ook snel zo'n gevoel vanr dat is
de verantwoordelijkheid van Peper, dat
is politiek, dat moet hij maar doen".
Peper onderhield voor de bewindslieden
van CRM tal van contacten in het zg.
informele circuit. Ook fungeerde hij
voor Van Doorn en Meijer als een soort
antenne, richting Kamerfracties en poli
tieke achterbannen. Maar het zij hier
benadrukt: Peper was geen CRM-amb-
GEVOELIG
Het is duidelijk dat het om een uiterst
gevoelige zaak gaat. Dat gold en geldt
voor het rijksniveau (voorzover we we
ten zijn er op het ogenblik geen politie
ke adviseurs meer in Den Haag werk
zaam la Peper), rru t ook voor dat
van de grote stede-Veel ambtenaren
beschouwen zo'n politieke adviseur-as
sistent als een vreemde eend in de de-
partementale-gemeentelijke bijt. De mi
nister c.q. wethouder zal, voor hij aan
de aanstelling van een politieke advi
seur-assistent begint, drommels goed
moeten bekijken welk werk bij welke
functie hoort. En de politieke adviseur-
assistent moet weten waaraan hij be
gint: in veel gevallen zal hij op een ge
geven moment mèt de bewindsman-wet
houder het veld moeten ruimen.
Inderdaad heeft - om even naar de ge
meenten terug te keren - een wethouder
van een grote stad weinig tijd voor
contact met zijn politieke achterban en
hebben we in de praktijk gezien dat er
een verwijdering kan ontstaan. Amster
dam is daarvan trouwens een sprekend
voorbeeld (de oud-wethouders Lam-
mers, De Cloe en Treumann). Het „ge
wone" gemeentelijke apparaat behoort
de antennefunctie naar de politieke
achterban niet te vervullen en kan dat
ook niet. Wat dat betreft zou een poli
tieke assistent mogelijk nuttig werk
kunnen verrichten.
Een ander hiaat in met name de dage
lijkse besturen van de grote gemeenten
is dat de wethouders te weinig afweten
van de ins en outs van de portefeuilles
van hun collega's om er in de college
vergaderingen een gefundeerd oordeel
over te kunnen geven. De wethouder
kan vaak best wat assistentie bij de
voorbereiding van collegevergaderingen
gebruiken.
Niettemin moet het Amsterdams plan
een waagstuk genoemd worden, een ex
periment dat, als het doorgaat, ook el- -i—
ders met enige spanning gevolg zal I
worden. Men kan zich best indenken 1
dat Amsterdams burgemeester Polak
het raadsbesluit met gemengde gevoe- j|»y
lens naar Haarlem heeft laten zenden.
EVERT MATHIES
Carnaval
arb
Amsterdam heeft
teren zijn prins Cai J131"
naval—1979 kunne
inhalen en toeju 1 v
chen. Wethoudf€n 6
Spoelstra had zove
vertrouwen in
prins, die in vroegi
re tijden als le
Hom alle troebelt
op en rond de voe O
balvelden met krad
tige tred en magi VlV
traal gebaar wist Jf
bezweren,
hem graag de reuzfcery
sleutels van tdi^i
hoofdstad toeve fata
trouwde. In een heiegaj
opgewekt# S
stemming overigef hij
dan zeer wijlen Hei -dar
Gijsbrecht van Aei^ver
iude
dt
3-e
i