DIPLOMA PEDAGOGISCH ACADEMIE BIEDT NOG ALTIJD REEEL UITZICHT OP EEN BAAN KNEUSJES OP KLEUTER- EN BASISSCHOLEN KUNNEN ACHTERSTAND INHALEN GEON-project toont aan ONDERWIJSBIJLAGE zouden we na verloop van één generatie een ontwikkelingsland zijn. Zonder onderwijs zou hier niets meer van de grond komen, alleen een hele primitieve vorm van landbouw en veeteelt. Dan zouden we gauw zitten in het stadium van de Batavieren". De weinig rooskleurige berichten die minister Pais en andere deskundigen vorig jaar verspreidden, kwamen opeen zeer ongelukkig moment, ze hebben een schokeffect te weeg gebracht. Het aantal aanmeldingen is daardoor met 18 tot 25 procent teruggelopen. „Ik denk dat als iedereen maar flink somber blijft doen we binnen de kortste keren een te kort aan onderwijzend personeel zullen hebben", aldus Niezink. „We mogen gerichte maatregelen verwachten. Er is een aantal maatregelen te nemen dat enig soelaas kan bieden, zoals vervroegde pensionering, verkleining van de klassen of de opleiding vier jaar maken, waardoor een hele jaargang aan de arbeidsmarkt onttrokken wordt. Maar jaik hoef niet voor het geld te zorgen, dat is het probleem van de ministèren die kan ook niet het onmogelijke. In ieder geval zullen in 1983 de opleiding van de kleuterleidsters en de pedagogische academies gëintegreerd moeten zijn en wat dat voor gevolgen zal hebben moeten we ook maar afwachten". „Gelet op de cijfers van het gewestelijk arbeidsbureau is de situatie zorgelijk. Maar er zijn zoveel ongewisse factoren die met zijn te overzien, dat ik niemand zou afraden deze opleiding te starten. Het diploma biedt nog steeds een reële kans op een baan in het onderwijs en lukt dat niet dan heeft men een brede opleiding waar men nog alle kanten mee uitkunt. Hoewel het een beroepsopleiding is,kun je er overal mee uit de voeten. Bij twijfels is er nog geen man overboord, want je kan er mee verder studeren en in tal van andere beroepen terecht. Eigenlijk is dit een opleiding die ten dele al tegemoet komt aan de wens die je vaak hoort uitgesproken ,dat de „nieuwe mens" in staat moet worden geacht van beroep te wisselen. Dus een veel flexibeler samenleving, waar men niet meer een beroep kiest voor veertig of vijftig jaar". „Principieel geloof ik dat het aanbod afgestemd moet zijn op de vraag van de kant van de arbeidsmarkt, daar kun je niet om heen. Hoe dat gedaan moet worden blijft het grote probleem, omdat je met zoveel ongewisse factoren te maken hebt. Er zal echtereen behoorlijk overschot Vorig jaar heeft de gemeente Den Haag 58 afgestudeerden aan pedagogische acade mies aangenomen. Aan de vijf pedagogische academies die Den Haag telt, zullen in juni 1979 in totaal 248 studenten eindexamen doen. De vraag naar onderwijzend perso neel is zoals bekend aan het terug lopen. In het schooljaar '77/78 nam de gemeente Den Haag nog 75 leerkrachten aan. Voor het komende schooljaar zal het aantal zeker niet hoger liggen dan de 58 van dit jaar. BIJ het gewestelijk arbeidsbureau stonden In september 67 onderwijzers en 131 onderwijzeressen ingeschreven. De kans dat deze in de loop van het schooljaar alsnog aan de slag komen is gering. Welke vooruitzichten heeft iemand die na zijn middelbare schoolperiode een beroepso pleiding gaat volgen, wordt hij of zij opgeleid tot werkloze? Hoeveel waarde moeten we hechten aan de sombere voorspellingen over de werkgelegenheid in het onderwijs. Wat beweegt de aanmelders voor een opleiding als die voor onderwijzer om de studie aan te vangen. Over deze problematiek spraken wij met de adjunct-directeur van de Rijks- pedagogische Academie in Den Haag, de heer H. Niezink. Onderwijzend personeel zal altijd nodig zijn moeten zijn. omdat een aantal afgestudeerden uiteindelijk niet in het onderwijs terecht komen. Eigenlijk is het een structureel probleem en die structuren zijn zo moeilijk te doorgronden. Kon men dat wel dan had de overheid allang gerichte maatregelen genomen. Alleen door de vrijheid van de mensen aan te tasten zou de overheid een goede planning kunnen maken. Maar we leven in een vrije maatschappij, waardoor we met prognoses zullen moeten werken. Daarom is het goed dat de overheid heel behoedzaam te werk gaat, want paniekmaatregelen zullen meer kwaad dan goed doen. Misschien is er over vier jaar „Het zou struisvogel politiek zijn om te zeggen dat er geen vuiltje aan de lucht is. Als ik een te somber beeld schets dan is dat onjuist, maar een te optimistisch is ook onjuist",zo reageert de heer Niezink op de hem voorgelegde cijfers. „Kijk, alle prognoses zijn onvolkomen. De Algemene Bond voor Onderwijzend Personeel (ABOP) is te somber, omdat ze uitgaan van een ongewijzigd beleid. Dat moeten ze als vakbond ook doen. omdat ze juist invloed op dat beleid willen uitoefenen en proberen bepaalde ombuigingen te bewerkstelligen. Er is een aantal structurele gegevens, zoals de demografische ontwikkeling. Die zijn vooralsnog somber, het geboorte cijfer is gedaald. Maar. ja verandert dat in de naaste toekomst? Zal de daling zich voortzetten, ik weet het niet. Je hebt te maken met mensen en dat zijn heel onbetrouwbare wezens. Men voorspelde een enorme overbevolking in 1990, maar heeft de voorspellingen continu moeten bijstellen. Zo, was ik zeer verrast toen ik onlangs op de Duitse televisie hoorde dat men daar een onderwijzers- en lerarentekort dreigt. De Duitse situatie verschilt niet veel van de onze en onze oosterburen zijn gewend dat soort zaken grondig aan te pakken". Deze maand is de inschrijving op de Rijkspedagogische Academie weer van start gegaan. Alle aanmelders krijgen een persoonlijk onderhoud van ongeveer een half uur. De heer Niezink: „Ik vraag de aspirant-leerlingen altijd: wil je graag onderwijzer of onderwijzeres worden? Als die vraag met ja beantwoord wordt, dan vind ik dat die leerlingen de opleiding ook moeten gaan volgen. De laatste tijd wordt door de jongens en meisjes altijd naar het K Niezink werkgelegenheidsaspect gevraagd, een zeer zinnige vraag, waar helaas geen zinnig antwoord op gegeven kan worden. Van de leerlingen die zich hier aanmelden zegt negen in de tien gevallen dat ze graag met kinderen willen omgaan en dat ze graag iets aan die kinderen willen bijbrengen. Ze hoeven geen geweldige gedrevenheid te hebben, dat maakt misschien alleen maar de teleurstelling later groter. Ook de aanmelders die niet zo erg gemotiveerd zijn moet je mijns inziens ook een kans geven, want de praktijk heeft geleerd dat daar vaak zeer goede onderwijzers uitgroeien. Het resultaat van een negatieve keuze kan vaak zeer positief zijn. Ik houd de aanmelders ook altijd voor dat er altijd onderwijzend personeel nodig zal zijn. Zonder onderwijs is er geen toekomst dan kei wel een tekort aan onderwijzer en '^'e onderwijzeressen, wip zal het zeggen. Als mijn zoon of dochter te kennen zou geven öe. naar de pedagogische academie te willen, zou ik dat hem of haar zeker niet ontraden" Prc roe HUGO VELDKANO ant ina Kneusjes. Achterblijvers. Elke klas kent ze wel en elke leerkracht ligt er wel eens wakker van. Maar het opkrikken van dergelijke probleemgevallen blijkt in de praktijk erg lastig. Juf of meester heeft naast domme Dirk immers nog 25 andere kinderen in de klas. Die zijn ook niet gekomen om uit hun neus te peuteren. Die behoeven net zo goed aandacht en leiding. Extra tijd voor Dirk is domweg niet beschikbaar. Sneu voor Dirrekie, die er almaar minder van snapt en steeds verder achterop raakt, maar niks aan te doen. Verschillen in aanleg hou je nou eenmaal altijd. Kinderen uit sociaal zwakke milieus liggen so wie so een paar scheepslengten achter. Dat halen ze nooit meer in. Nee toch „Aan mijn laars".luidt het rondborstige oordeel van de Utrechtse organisatie deskundige drs. Maarten Abeln. „Als Dirrekie achterblijft, komt dat niet door z'n aanleg of z'n milieu, nee, dan deugt er iets niet met het onderwijs dat hij krijgt". Drs. Abeln is de leider van één van de omvangrijkste onderwijs-experimenten die er in ons land gaande zijn. GEON-project heet dat experiment, wat een afkorting is van Gedifferentieerd Onderwijs. Het richt zich op leerlingen in de leeftijd van vier tot acht jaar en heeft tot doel het verschijnsel „kneus in de klas" zoveel mogelijk uit te bannen. Twintig miljoen gulden is er door de overheid in géinvesteerd. Naar het zich op dit moment laat aanzien, niet ten onrechte. Na vijf jaar noeste arbeid zijn Abeln en zijn circa vijftig medewerkers met wetenschappelijk materiaal in de openbaarheid gekomen waaruit blijkt dat juf en meester, als ze het slim aanpakken, wel degelijk extra tijd voor Dirk kunnen vrijmaken. Hem kunnen bijspijkeren zonder dat de rest van de klas daaronder lijdt. Sterker nog, het opvijzelen van de achterblijvers blijkt het niveau van de hele klas ten goede te kunnen komen. Die in het GEON-project ontwikkelde aanpak rust op twee pijlers. De eerste oehelst een zodanige klasse-organisatie dat de kinderen zelfstandig werken wanneer de leerkracht aan één bepaald kind of aan en bepaald groepje kinderen aparte andacht besteedt. De tweede pijler is de aardigheid van juf en meester om snel en juiste diagnose te stellen van het robleem van een achterblijvertje. Opzet an het project is kleuterleidsters en onderwijzers die vier- tot achtjarigen onder nun hoede hebben te leren volgens deze aanpak te werk te gaan. Meer dan honderd kleuter- basisscholen zijn er bij het experiment betrokken, verspreid over de regios Amersfoort, Enschede, Hilversum en Arnhem. Sinds 974 zijn of worden daar aan de docenten ursussen gegeven in -ondermeer- Zelfstandig Werken" en het „Venwoorden an probleemgedrag". Voornamelijk onder -hooitijd en in de klas. Een sleutelrol ordt daarbij gespeeld door de >genaamde intermediaire krachten, edewerkers van het GEON die zelf uit -at onderwijs afkomstig zijn en tijdelijk an een school worden toegevoegd om de op dezé nieuwigheid en vervolgens begint toei de klas met oefeningen in zelfstandig 0 'r werken. Een en ander onder het spiedende*1» oog van video-apparatuur zodat later kan "ei worden bekeken wat de leerkracht eventueel fout heeft gedaan. Gebleken is dat de kinderen, ook al zijn ze nog maar vier jaar. na verloop van tijd best in staat zijn een kwartier twintig minuten met een werkje bezig te zijn zonder hun juf lastig te vallen. En die tijd kan de leidster dan benutten om extra aandacht te schenken aan de probleem-gevallen in haar klas. Essentieel daarbij is. volgens de GEON- specialisten, dat de leerkracht zich een concreet beeld vormt van de precieze aard van de problemen bij een bepaald kind. Met andere woorden, dat de diagnose verder gaat dan Jantje is verschrikkelijk lastig. Of Pietje zet het bij het minste of geringste op een krijsen. De docenten j wordt geleerd nauwkeurig te observeren, r Bijvoorbeeld door te turven wanneer en j onder welke omstandigheden Pietjes gehut opklinkt. Pas als bekend is wat er nou y precies aan schort, kunnen immers IH doeltreffende tegenmaatregelen worden genomen. In dit verband is het vaak van H belang de huiselijke omstandigheden van het kind in aanmerking te nemen. Ook op B een hecht contact tussen school en W ouders wordt door de GEON-medewerkersP krachtig gehamerd. Een succesvolle prikkej daartoe blijkt de oprichting van een spellenbank te zijn. waar ouders spelletjes Jd kunnen lenen om thuis samen met hun jj6 spruiten mee in de weer te zijn. hr Vijf jaar loopt het project nu en uit de jts meting van de resultaten blijkt dat de (U GEON-aanpak inderdaad succesvol is. Op jrj de kleuterscholen waar het project heeft >e gewerkt laten de testuitkomsten in twee jr( jaar een sterke stijging zien. Bij kinderen j|< die volgens de leidster en naar bleek uit de tests— de g rootste L ontwikkelingsachterstand haddenwas def c stijging groter dan bij het gemiddelde van jn de klas de verschillen tussen de kinderen n werden dus kleiner. Ook is er een <j duidelijk positief verband tussen de mate k waarin een school project-onderdelen heeljj uitgevoerd en de stijging van de re testuitkomsten Opvallend was dat de »n grootte van de klassen geen invloed bleek g( te hebben. In kleinere klassen werd geen a beter resultaat bereikt dan in grotere. jr Alles bijeen reden genoeg voor gegrond optimisme. De enige zorg die drs. Abeln rn beklemt is dan ook de vraag wat je Nederland met de resultaten van het GEON-experiment gaat doen. Eind 1979 te wordt de subsidie aan het project k beëindigd en besluiten over de integratie k{ van de resultaten in ons onderwijsbestel gi zijn nog niet genomen. Voor de hand ligt i j volgens drs. Abeln dat de (t\ schooladviesdiensten blijvend geëquipeei^e worden voor het het geven van GEON- ;jj cursussen in hun verzorgingsgebied. De jr „domme" Dirken op onze scholen lijken erj|< bepaald recht op te hebben. Ce WIMSC trainingen op gang te brengen en te begeleiden. Zes van deze „hulp-docenten" zijn er in elk van de vier regios gestationeerd. Per regio zijn er bovendien twee coördinatoren aangesteld die op hun beurt weer „overkoepeld" worden door een centrale organisatie in Utrecht. Centraal in de cursus Zelfstandig Werken staat het streven de kinderen er aan te laten wennen dat ze niet op elke actie die ze ondernemen een onmiddellijke reactie van de juf mogen verwachten. Nogal een verandering voor de spruiten omdat ze van huis uit meestal de ervaring hebben dat pa en rnoe hun goed- of afkeuring pijlsnel laten blijken. Maar ook juf zelf moet leren niet direct te reageren als een kleuter haar aandacht trekt. Een eerste gesprek tussen de leidster en haar klas over het fenomeen zelfstandige arbeid verloopt bijvoorbeeld als volgt LeidsterWie heeft er wel eens wat helemaal alleen gedaan Kind Ik. LeidsterVertel maar wat je gedaan hebt. KindPuzzelen. Ander kind met mijn trein spelen. LeidsterJa, dat kunnen jullie doen. En weet je wat je vader alleen kan doen KindDe auto wassen. Ander kind .Werken. LeidsterJa. zo doen we allemaal wel eens dingen alleen of met andere mensen. Je kunt zeggen dat we dan zelfstandig werken. Geleidelijk aan gaat de leidster dieper in Als Dirrekie achterblijft, komt dat niet door z'n aanleg of z'n milieu, nee, dan deugt er iets niet met het onderwijs dat hij krijgt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1979 | | pagina 20