Kempisch
heideschaap
herboren
Theo Oomen
houdt vol
trouwe de wachte
krijgen
ongelijk
STRABRECHTSE HEIDE
Vervlogen, tot een zweempje
nostalgie vervaagd, zijn de
dagen dat de herder
eenzaam ronddwaalde op de
grote, stille heide, „wijl zijn
witgewolde kudde trouw
bewaakt wordt door zijn
hond". Tekenend voor de
toestand is de versie van dit
schone lied zoals de jeugd
het heden galmt. „Op de
grote stille heide staat een
jongen met zijn fiets, en die
fiets, die wou niet rijden; in
zijn voorband, daar zat
niets". Nog even en de fiets
zal in de tekst vervangen zijn
door de brommer, en de
brommer weer door de
bolide. Dan is het met de
rust op de heide helemaal
gedaan en groot zal nog
slechts het aantal kilometers
zijn dat de teller aanwijst.
Of niet, althans niet definitief
en overal? Bekend zijn de
pogingen van stichtingen in
Drenthe en op de Veluwe om
hun paarse heidekleed met
het wit van een kudde te
doorspikkelen. De herder
waadt er traag door het
stugge gewas of leunt
afwezig op zijn staf, krek
zoals het hoort, en je ziet
hem denken: „Hoe ver, och,
hoe vehhherrr...".
Het f rappantste staaltje van
dit soort landschapstoffering
moet echter op de
Strabrechtse Heide gezocht
worden, bij het Brabantse
Heeze. Daar is men er na
tien jaar in geslaagd het
totaal uitgestorven gewaande
Kempisch heideschaap terug
te fokken. Herder Theo
Oomen ligt weliswaar niet bij
n ach te in het veld, maar zeer
zeker houdt hij vol trouwe de
wachte en denk erom dat hij
zijn schaapjes telt. Bij elkaar
300, om precies te zijn.
Toen het probeersel in 1970
ter ore kwam van directeur
Van Bemmel van de
Rotterdamse diergaarde
Blijdorp, moet deze
deskundige smalend hebben
uitgeroepen: „Twee minuten
stilte voor het Kempisch
heideschaap".
Dierenarts J. Wille uit Heeze
gnuift hoorbaar bij de
herinnering. „Ik zou zijn
gezicht wel eens willen zien
als hij nu bij ons kwam
kijken. Van die 300 stuks zijn
er ongeveer 100 heel mooie
exemplaren. Lang, wantje
praat over een beest van de
vlakte. Zijde-achtig glimmend
hoofd, iets gebogen neus,
smalle kop met harige,
stugge wol als een das om
de nek. Kale buik zodat hij
niet met zijn vacht in de hei
verstrikt raakt. Lange,
bewolde staart. Niet te fors
beenwerk. Roodvossig, wit of
iets zwart gevlekt. Jazeker,
het uitgestorven gewaande
Kempische heideschaap is
weer helemaal terug,
springlevend".
Oudste metgezellen
Schapen vormen de oudste
metgezellen van de mens.
Zo'n 10.000 jaar geleden toen
in West-Azië de eerste
blijvende nederzettingen
ontstonden, werden ze van
de wilde kudden gescheiden
en gevangen gehouden zodat
men ze kon slachten als de
nood aan de man kwam.
Geleidelijk ontdekten de
vroege boeren dat
lichamelijke kenmerken
erfelijk zijn en ze begonnen
met het kruisen van
uitgezochte dieren om bij de
nakomelingen een combinatie
van gewenste eigenschappen
te krijgen. Ter vergelijking:
tamme honden kwamen 8000
jaar geleden voor het eerst
voor en paarden pas 3000
jaar geleden. Zo
eerbiedwaardig is de
ouderdom van het schaap als
huisdier. Met hun kruisingen
bevorderden de oude fokkers
eigenschappen die bij de
wilde soort nauwelijks
ontwikkeld waren, maar
nuttig konden zijn voor de
mens. Het van oorsprong
kale schaap, slechts in de
winter behaard, kreeg stukje
bij beetje zijn dikke wollen
vacht. Anderzijds onderdrukte
men kwaliteiten die minder
ZIJtfe-achtig glimmend hoofd, met hariga, stugge wol als aan das om de nek
of helemaal niet bruikbaar
bleken.
Naarmate de landbouwende
mens vervolgens uitzwermde
over de wereld, creëerde hij
schapenrassen die waren
aangepast aan de plaatselijke
omstandigheden,
heideschapen bijvoorbeeld,
vroeger de enige dieren die
konden leven van de ruige
struik- en dopheide en de
spaarzame grassen
daartussen, omdat hun
spijsverteringsorganen erop
waren afgestemd. Al
naargelang de lokale
bodemgesteldheid splitsten
ook deze rassen zich op.
In Nederland ontstonden het
Drentse schaap, het Veluwse
schaap en natuurlijk het
Kempische schaap. In 1900
telde Nederland nog zo'n
220.000 heideschapen. Nu
zijn ër slechts een 1000 tot
2000 meer over, grazend In
Drentse èn Gelderse
natuurreservaten. Het
Kempische heideschaap stierf
helemaal uit; het werd
gewoon van de weidse
vlakten in het zuid-oosten
van Brabant weggevaagd.
Straatarm
Over deze schijnbaar
geheimzinnige verdwijning
kan dierenarts Wille uit
Heeze smakelijk verhalen. Hij
schildert dan de Kempen
zoals die er 200 jaar geleden
bij lagen. Een straatarme
streek. Er was voor de
boeren geen droog stuk
brood te verdienen op de
schrale grond van hei,
vennetjes, moeras,
dennebossen en hier en daar
wat berken. Zo bar waren de
Kempen dat een deel de
bijnaam Malpie kreeg,
verbastering van het Franse
„Mal Pays" ofwel „slecht
land".
De nijverheid in het
uitgemergelde gebied
concentreerde zich aan de
boorden van beekjes die
watermolens aandreven voor
het malen van olie of graan
en voor het zagen van hout.
Aan de robuuste kerken kon
men zien of een dorp er
redelijk voorstond. Hoe meer
torentjes er op de spits
waren bijgebouwd, des te
meèr geld had men er om
uit te geven.
Streek ook van de
vendelzwaaiers. Dat lijkt een
opgewekte folklore, maar de
herkomst is verre van
vriendelijk. Vendelzwaaiers
waren oorspronkelijk
burgerwachten. Ze
beschermden de kooplui
wanneer die door de
godverlaten, dun bevolkte
Kempen met hun waar naar
de stadsmarkten trokken,
want het kon er knap
onveilig zijn. Als er
geplunderd en gevochten
werd, diende het vendel om
de verschillende manoeuvres
aan te geven.
Om de keutels
Binnen dit onaantrekkelijke
kader gedijde het Kempisch
heideschaap wonderwel.
Iedere dorpsbewoner had er
wel een of twee. Gezamenlijk
bekostigden ze een herder
die's zomers met zo'n
dorpskudde 200 tot 300
beesten groot—de
heidevelden introk, 's Winters
werden ze gehouden in een
kooi en daar wettigden ze
hun economisch bestaan. De
Kempenaren beminden hun
schapen niet om de wol, de
melk of het vlees, zoals men
zou denken, laat staan om
de poëzie van
landschappelijke aankleding.
Ze beminden hun schapen
louter en alleen om de mest
en koesterden het bruine
goud als een schat.
Zonder de schapemest viel er
met hun schrale zandgronden
helemaal niets aan te
vangen. En de evolutie wilde
dat het Kempische
heideschaap dank zij een
aangepast maag-darmkanaal
de ruwe vegetatie van de
Kempen heidestruiken,
berkopslag, kruiden, voor
geen ander beest te vreten
om wist te zetten in de
allergaafste keutels. Dat was
het geheim, de
rechtvaardiging van zijn
aanwezigheid in zo grote
aantallen. Waarmee tevens
het mysterie van zijn
verdwijning is verklaard.
Wol voor het leger
In de jaren 1800 tot 1850
groeide in Nederland een
grote honger naar goede
wol. Met name het leger zat
erom te schreeuwen vanwege
zijn toenemende behoefte
aan uniformen. Naar
Napoleontisch model werd
indertijd immers een grote,
straf georganiseerde
strijdmacht opgebouwd.
Achttienveertien zag de
eerste dienstplichtigen
opdraven. Hoe aan de nodige
wol voor uniformen te
komen? Daar vond de
toenmalige regering het
volgende op. Alexander
Numan, hoogleraar aan en
directeur van de
Rijksveeartsenijschool te
Utrecht, de eerste
wetenschappelijke beoefenaar
van de diergeneeskunde,
kreeg opdracht te bestuderen
hoe de nationale
wolproduktie kon worden
opgevoerd.
Uiteraard toog hij naar
Engeland, bakermat van de
tweed, en hij keerde terug
met wandelende bontmantels
als het Leicester- en het
Lincolnschaap. Daarmee
sloeg men aan het kruisen,
ook in de Kempen. De wol
kwam er, bron van nieuwe
inkomsten voor de berooide
Kempenaren, maar de
kudden heideschapen, zo
kenmerkend voor de streek,
veranderden in een weinig
fraai allegaartje.
Doodvonnis
Nog erger werd het toen de
Nederlander schapevlees op
zijn menu ging zetten. Want
om een grotere
vleesopbrengst te krijgen
begon men de kruising van
het Kempische en het
Engelse schaap nog eens te
kruisen met de Tesselaar,
vermaard om zijn lucratieve
bout. Toen ontstonden er wel
uiterst merkwaardig
gemengde kudden. Voeg
daarbij de uitvinding, midden
vorige eeuw door de Duitse
scheikundige Justus baron
von Liebig gedaan, van de
kunstmest, waardoor de
Kempense boeren hun
schapekeutels konden
ontberen, en de
voortschrijdende ontginning
van de heidevelden die het
houden van heideschapen
mogelijk maakten, en het zal
duidelijk zijn dat het
doodvonnis van het
heideschaap getekend was.
In Drente en op de Veluwe
bleef het in zeer beperkte
mate voortbestaan omdat de
uitgestrekte natuurgebieden
er ruimte voor boden, maar
in de Kempen waar
Eindhoven een kettingreactie
van stormachtige groei
ontketende, verdween het
beest radikaal. Een ernstige
slag voor het toch al
uitdunnende bestand aan
Nederlandse huisdieren.
Niemand echter die het zo
voelde.
Toch lopen ze er weer, op
de Strab rechtse Heide. En
een kudde schapen is niet
iets dat je als e
je hoge hoed tot
beleefden de trcjc
toeverlaten van jr
Kempenaren huj_
opzienbarende hot
Voor het antwoo€
dierenarts J. Wilt
achter de stichtif
Kempisch Heid
naam zegt al datj'^jj"
winstoogmerk ii^n d(
niet de drijfveer ij, m
Toch blijkt er eerj
rationele reden q
gezeten te h
1965 raakte Sta
in de knoei metljj
onderhoud van
resterende Kem£
heidevlakten.
AMSTERDAMStratego -
daar heb Je nou zo 'n
zeldzaam geval. Het Is
uitgevonden dooreen Joodse
meneer, Mogendorff. HIJ was
huidenhandelaar en zat dus
helemaal niet In de
spelletjesbuslness. HIJ moest
onderduiken voorde Duitsers
en kwam met zijn gezin In
Lochem terecht. Speelgoed
bestond toen helemaal nlbt.
Om zijn twee zoons toch
bezig te houden, Is hij op
het Idee van Stratego
gekomen. HIJ creëerde als
het ware het spel met behulp
van wat stukjes boomschors
en een beetje verf. Na de
oorlog Is hij ermee bij ons
gekomen. Wat ons vooral
frappeerde, was denaam.
Stratego. Het dekte de lading
precies. Gewoon IJzersterk.
Daarvan waren-we eigenlijk
het meest gecharmeerd".
Nog steeds exporteert de
Amsterdamse firma
Hausemann en Hotte jaarlijks
een miljoen exemplaren van
\ratego, waarvan het
lertljd ijlings de
irsrechteri heeft
irven, over de hele
maar vooral naar de
Ie Staten. De
>n klapper uit een
geschiedenis van één en een
kwarteeuw, want zo lang
reeds probeert het bedrijf de
spelende mens op zijn
fe bedienen.
ileider W. Berns: „Het
uitzonderingen, hè. Eens
de tien jaar misschien
komt er iemand met zo 'n
wereldsucces. Natuurlijk:
leder mens is wel in staat
een spelletje te bedenken.
Dat geldt vooralle tijden en
alle plaatsen. Als je je in de
materie verdiept, zie je dat
spelletjes universeel zijn, dat
ze bijvoorbeeld helemaal
geen culturele achtergrond
hebben".
„Maar vondsten, echte
vondsten Die zijn zeldzaam.
En het gekke: wanneer je
zo 'n Idee probeert te
herhalen, dan wordt het
gegarandeerd een flop.
Monopolie Is een vondst
geweest, de grootste vondst
aller tijden In het wereldje
van het spel. Het is In de
Amerikaanse crisis bedacht
door een werkloze arbeider -
een man die geen enkel
reëel vooruitzicht had en uit
machteloosheid of verveling
of belde zijn eigen schijn Is
gaan scheppen. Scrabble en
Mastermind zijn van die
vondsten geweest. Hier zie je
de golfbeweging waar ik het
over had; er zit telkens een
jaar of tien tussen".
Na flop succes
„Met Mastermind Is
bovendien Iets heel raars aan
de hand geweest. Als
fabrikant zou je toch denken:
zo 'n spel moet er een beetje
leuk uitzien ook. Dus is de
uitvinder, een Israëlische
soldaat, ermee naar een
Duits bedrijf gestapt met veel
ervaring op dit gebied en die
heeft Mastermind helemaal
volgens het boekje opgezet,
tot in de puntjes
verantwoord. Een flop,
meneer. Het spel deed niets.
Die Israëliër liet het er niet
bijzitten. Hljglng verder
zoeken en kwam terecht bij
een Engelse fabrikant van
plastics. Een man die op ons
vakgebied een volslagen leek
was. Maar hij knutselde wel
een dingetje in elkaar dat
een wereldsucces werd".
Het gesprek met Berns
ontstond uit een zeer curieus
verschijnsel. Nooit is er
met de feestdagen en lange
winteravonden in het
verschiet—zo'n reclame
voor spelletjes gemaakt als
dit jaar.
Galgje. Duivelsdriehoek.
Interpol. Valkuil. Risk.
Woordbreuk. Zeeslag.
Jahtzee. Samurai.
In een geldverslindend tempo
van twee of drie spots per
STER-afleverlng zinderden ze
over de buis. Dit lijkt in
flagrante tegenspraak met
voorspellingen en
waarschuwingen van benarde
koffiedikkijkers, dat de
televisie een regelrechte
moordaanslag zou betekenen
op de spelende mens. Dat
geestdodend, afstompend,
passief tijdverdrijf de
overhand zou krijgen op
aktlef spelgedrag, waardoor
de geest gescherpt, het
samen bezig zijn bevorderd
en de gezonde wedijver
geprikkeld wordt. De
sprankelende homo ludens
verdrongen door de bestia
videns, het kijkdier.
Te kust en
te keur
Ongegronde vrees. Ook de
cij fers bij Hausemann en
Hotte tonen het aan. Per dag
verlaten ruim 25.000 dozen
het in Wognum gevestigde
produktiebedrijf. De toonzaal
In Amsterdam straalt
welstand uit. Ongeveer 200
verschillende spellen staan te
kust en te keur in de rekken.
De firma kan een research
afdeling van tien man op de
been houden, die jaarlijks
zeven of acht nieuwe
spelletjes op de markt
brengen. Per week komen
twee tot drie ideeën binnen
van de buitenwacht, zomaar
mensen in het land. Meestal
zijn die niet bruikbaar, maar
ze bewijzen hoe springlevend
het spel nog is.
Berns: „De kreet dat
spelletjes het pleit verloren
hebben ten gunste van de
televisie, berust nergens op.
Het stokoude Mens Erger Je
Niet is momenteel een van
onze best verkochte
produkten. In veel jonge
gezinnen heeft het spel het
duidelijk van de buis
gewonnen. Men staat kritisch
tegenover het aanbod van de
televisie. Men zet het toestel
vaak bewust niet aan. En
studenten... er komen steeds
meer feestjes waarop
iedereen spelletjes zit te
doen".
Bij wijze van antwoord heeft
de electronische industrie het
televisiespelletje in de
commerciële arena geworpen.
Hausemann en Hotte die van
koninklijke hot
neerkijken sinds
voor hun 125-jari[
dit predikaat moi
zijn er niet kapot vi
althans: „Nou n
geen enkele echtd
speelgoedman z!ó\
Dat zijn duidelijk I)
technische dlngi
nauwelijks speelv^Arr
spel moet volgt
mens een half uuf^mt
kwartier prettig b
houden zonder dé
gaat vervelen. Het
blijven boeien zoi
graag opnieuw n
zien we bij die elei