{tnafe KUNSTENAREN DER IDEE Een stapel boeken over boeken Symbolisme in Nederland geboekstaafd en geexposeerd DEN HAAG - Op de grote tentoonstelling ,Het symbolisme in Europa', drie jaar geleden te Rotterdam gehouden, was het Nederlandse aandeel bescheiden. Toorop, Roland Holst en Thorn Prikker waren er te zien, benevens een enkel werk van De Nerée tot Babberich. En dat was eigenlijk ruim voldoende, want grote kwaliteit beeft deze merkwaardige kunstrichting in ons land nauwelijks opgele verd. Maar kwantiteit was er wel degelijk. Heel wat kunstenaars hebben rond de eeuwwisseling in symbolistische trant gewerkt. De meesten van hen zijn vergeten, maar het is toch boeiend hun werk bijeen te zien in de duidelijk „historische tentoonstelling", die tot en met 26 november in het Haagse Gemeentemuseum wordt gehou den. Gust van de Wall Perneé: Psyche, triptiek. derzoek laar de vroege abstracte kunst in ons land, die uitmondde in de tentoonstelling (en de erbij horende catalogus) 'Het nieuwe wereldbeeld' in Utrecht. Bii dat onderzoek stootte men op de symbolisten, waarbij verrassend bleek dat er hier een bepaald verband had bestaan tussen abstractie en symbolis me. Er lag zoveel materiaal te wachten, dat een nieuwe werkgroep kon worden gevormd die begeleid door Carel Blot- kamp en Evert van Utert van het Kunsthistorisch Instituut te Utrecht en Mariëtte Josephus Jitta van het Haags Gemeentemuseum, aan de slag kon. Het resultaat is een lijvig boekwerk, uitgekomen bij de Staatsuitgeverij, en omdat men behalve de resultaten van het werk graag wilde tonen eenm tentoonstelling. Dat die in het Haags Gemeenmtemuseum werd ge houden lag voor de hand. In de eigen collectie is het betreffende werk goed vertgenwoordigd en bovendien heeft het symbolisme juist in Den Haag een belangrijke rol gespeeld, onder meer door de activiteiten van de Haagse Kunstkring, die buitenlandse kunste naars en hun werk naar ons land haalde. ONVREDE Wat symbolisme precies is? De kun stenaars wisten net zelf nauwelijks. De term was uit Frankrijk hierheen overgewaaid, waar ze als literaire richting vorm had gevonden, maar spoedig ook aansloeg bij beeldende kunstenaars. Die waren ontevreden met het realisme van hun tijd. Zij wilden méér schilderen dan realiteit, namelijk ideeën. Dat kon vonden zij. Je kon goed/slechtheid schilderen, gedachten verbeelden, zelfs geuren en klanken. Ideeën. Deze kunstenaars zaten er vol van. Ze ontleenden ze vaak aan de theosofie, antroposofie of aan oosterse mystiek. Ook wel aan ka tholieke mystici. Jan Toorop, die overging tot het katholicisme, stond hier niet alleen. Ze zochten er een achtergrond in van waaruit zij een schonere kunst zouden kunnen VOORLOPERS Hun ideeën haalden zij rechtstreeks uit Frankrijk, maar als directe voor lopers erkenden zij Matthijs Maris en Vincent van Gogh, wier werk zij typisch vol van symbolistische waar den achten. Kleuren en liinen gin gen voor hen niet op ae eerste plaats dienen om iets af te beelden, maar om iets uit te drukken. Rond 1890 bloeide deze kunst op. Ze heeft slechts kort gebloeid al is er een langere nawerking geweest dan men zou vermoeden. Zo wordt duidelijk dat Mondriaan, die onder invloed van de theosofie van impressionis tisch schilderen overging tot symbo lisme (zijn 'enge' drieluik Evolutie uit 1910/11 wordt uitvoerig bespro ken in het boek) die lijn logisch Jan Toorop: Lijnenspel, opkomst met tegenwerking van de nieuwe kunst. voortzettend tot zijn vergaande ab stracties kon komen. De meesten volgden hem niet op die weg. Toorop wilde Alles verbeelden. In sommige composities schilderde hij klank- en geurlijnen en vond dat men die dan ook innerlijk kon ho ren en ruiken. Niemand begreep het helemaal, maar hij had wel enthou siaste bewonderaars, zoals blijkt uit een citaat van Aegidius Timmer mans over de gang van zaken in Toorops atelier rond 1906: "De cher maitre schreed rond in zijn atelier en verklaarde -zondei evenwel te verhelderen - geheimen van zijn symboliek aan het half do zijn meezwermende dames. Die zich voor elk schilderij drie-aan-drie aan zijn rechter en linkerzijde schaar dden. Doch daar hij zich slecht kon uitdrukken,raakte hij al spoedig aan het schwarmen en werd zijn betoog zoo verward dat hij hetzelf niet meer begreep". ONMACHT Zo'n citaat is eigenlijk enorm veel zeggend voor de gehele stroming. Men wilde het hogere, het betere, het diepere neerschilderen. Men meende de geestelijke achtergrond gevonden te hebben van waaruit dat zou kunnen, maar men was er on machtig toe. Ook al wilde men dat niet erkennen of wist men dat mis schien zelfs niet. Boek en vooral ook de tentoonstelling geven vaak een beeld van die onmacht Het boek gaat diep in op achter gronden. Er zijn hoofdstukken ge wijd aan de kunstkritiek van die tijd, aan de 'goddelijke wiskunde' die men dacht te beoefenen, aan de banden met de muziek en de litera tuur (het was de tijd van de Tachti gers) en aan de geheimen van de natuur. Men kan ongeveer aanvoelen van welk wereldbeeld uit gewerkt werd en men kan waardering op brengen voor het moeizame zoeken naar hogere waarden door deze mensen die zich, behalve kunste naar, ook priesters en koningen waanden. GROOTMOEDERS TIJD Omdat kunst uit grootmoeders tijd geliefd is op het ogenblik zal de ten toonstelling met werken van zo tus sen 1890 en 1930 wel bezoekers trek ken die vertederd raken om wat de kunstenaars toen bezig hield. Maar, eerlijk is eerlijk, artistiek stelt het niet zo erg veel voor. Sterkst is wel licht toch Roland Holst, Toorop is de meest symbolistische symbolist, Thorn Prikker zet alles zwaar aan. Dat zijn de corypheeën, met Willem van Konijnenburg, van wie we ons afvragen of welllicht deze kunste naar niet eindelijk aan herwaarde ring (eigen tentoonstelling) toe is. JJie is er sinds zijn dood niet ge weest en wat hier te zien is lijkt dat wel te rechtvaardigen. De anderen, er is een 60-tal kunste naars vertegenwoordigd, blijken meestal te tijd- en ideegebonden om nu nog echt te kunnen boeien, al biedt de tentoonstelling natuurlijk het historische kader dat dit werk toch weer interessant maakt. Heel merkwaardige stukken zijn er zeker bij en dikwijls blijkt dat men zich graag in het spoor van Toorop be gaf. Dat deden niet alleen de 'min dere goden', maar zelfs een man als Bart van der Leek die later toch een geheel eigen plaats in ons kunstleven zou gaan innemen. In het spoor van Toorop, de man die wèl kon betogen, maar die het allemaal zelf ook niet begreep. VOLKERING Piet Mondriaan: Evolutie, middenluik. Of het door het najaar komt en de te verwachten boekenstroom, waar iedere uitgever en iedere auteur wel zijn aandeel in wil hebben, ik weet het niet. Toevallig komt er wel van alles tegelijk uit Voor mij ligt nu een stapeltje boeken, die over andere boeken gaan. Essays, beschouwingen, reacties, recensies, van de hand van verschillende scribenten, nu dan, met het oog op de najaarsdrukte bijeengegaard en van een al dan niet aardig omslag voorzien, uitgegeven. Aad Nuis geeft zijn boekje (toch alweer bijna 250 pagina's) gewoon de eenvoudige titel: „Boeken". Het gaat om „Veer tig Besprekingen" zoals het titelblad vermeldt, eerder verschenen in De Haagse Post! Nou ja, ze komen dus allemaal aan de orde, Maarten 't Hart en Maarten Biesheuvel, Dirk Ayelt Kooiman, Harry Mulisch, W. F. Hermans, Gerrit Komrij, noem maar op. Aad Nuis is een eigenzinnig man, die er best heel persoonlijke en bepaalde visies op nahoudt. Lees er zijn stuk onder de titel „Tegen de Fantasielozen" nog maar eens op na: „Een schrijver die uitmunt door zijn virtuoze taalbeheersing hoeft er bepaald niet op te rekenen dat heel het land meteen de oren spitst. Is het bovendien nog eigenzinnig wat hij schrijft, niet voor de hand liggend en niet naar de mode van de dag, dan is de kans groot dat zijn kwaliteit min of meer onder de waarde wordt geschat. Goed schrijven is een kunst die niet de De spraakmakende gemeente ziet er daardoor gemakkelijk aan voorbij en laat zich eerder inpak ken door taal die minder precies is maar die zich imposanter en meer bijdetijds voordoet". Deze gedachte als inleiding tot een bespreking van werk van Gerrit Komrij. Henk Romijn Meijer schrijft in veel bladen over literatuur. Zijn verzamelbundel van essays en kritie ken heeft een wat pretentieuzer titel van die van Nuis. Het boek heet .Misverstane Huurders" en dat klinkt wel aardig. Het gaat hier over uitsluitend buitenlandse auteurs, voornamelijk Engelstalige: Kurt Vonnegut, John Updike, Flannery O'Connor, Saul Bellow, Bernard Malamud (aan wie het boek werd opgedragen), Sylvia Plath. Belangrijke informatie van een terzake kundig auteur. Een breed beeld van allerlei belangrijke mensen in de Engelstalige romanliteratuur, ook die van het verleden, getuige stukken over o.a. James Joyce en W. H. Auden, om maar niet te spreken over dat aardige essay over Jhonathan Swift. R. A. Cornets de Groot gaf bij het Bzztóh een boekje uit onder de titel: „De Kunst van het Falen". Een alweer heel eigenzinnige titel, zoals de essays over literatuur die Cornets publiceert, vooral waarde hebben vanwege het zeer individuele, het eigenzinni ge van zijn benadering. Niet voor niets heette een van zijn belangrijke bundels essays „Intieme Op tiek", omdat het zijn duidelijke keuze is uit te gaan van de mogelijkheden en begrenzingen van zijn verslag dat hij over die relatie aflegt. „Een egodoku- ment" noemt hij het zelf. Inleidend op zijn boek schrijft Cornets o.a. het volgende: „Toen bij de Bezige Bij mijn boek „De Zevensprong" verschenen was, schreef Fons Sar- neel er in „Vrij Nederland" (21-9-68) een recensie over, waar ik, hoezeer ook gevleid door de ambiva lente woordvoering, weinig van begreep. Hij had het over de 'wetenschappelijke onschuld' en bedoel de daar natuurlijk mee dat ik volstrekt onweten schappelijk te werk was gegaan in dat boek. Dat heb ik inmiddels begrepen, maar die 'onschuld' kan moeilijk op toeval berusten. Mijn opleiding wees allerminst in de richting van „wetenschappelijk heid". Niet wetenschappelijk dus, wel hoogst eigenzinnig, wel markant en vooral ook erg stemmend tot het bepalen van je eigen gedachten. Dat is de grote kwaliteit van Cornets in dit boekje, waarin hij het heeft over Mulisch en Donner, Heeresma, Vestdijk en Greshoff, Elsschot, Lucebert en vooral ook Jan Arends. En zoveel anderen. Dick Hillenius spreekt in zijn nieuwe boekje, onder de titel „het Principe van Nieuwsgierigheid" over allerlei zaken betreffende kunst en cultuur. Poetry International, de vertaling van Nabokovs „Pale Fire", Holland Festival, Tajiri, en andere zaken. Bijvoorbeeld nog: „Onze vader die in de Kerkstraat woonde", een persoonlijke herinnering die weer veel oproept uit het vakgebied dat Hillenius als bioloog Niet zozeer over boeken, althans niet uitsluitend over boeken, wel erg boeiend, omdat Hillenius in zijn benadering van de zaken nog steeds dat leefmilieu van de mens in zijn oorspronkelijke hoedanigheid handhaaft. STILLER EN LAMPÖ Het laatste, misschien ook het interessantste en meest omvattende boek, dat ik hier onder uw aandacht wil brengen, is het bijna 300 pagina's tellende Joachim Stiller en Ik" van Hubert Lampo. De bekendste roman van Lampo: „De Komst van Joachim Stiller" krijgt hier een heel nieuwe dimen sie: de achtergronden waarvandaan het boek werd geschreven, de omstandigheden waarvandaan het schrijverschap van Lampo werd geboren, de andere boeken van de auteur en de achtergronden daarvan, dat alles is centraal gesteld in dit boek van Lampo. Het boek is immers een autobiografie. Allerlei boeken over boeken, boeiend en naar belangrijkheid bepaald door de visie van de auteur. JAN VERSTAPPEN Aad Nuis: „Boeken" (Veertig Besprekingen). Uitga ve Meulenhoff, Prijs 25,-. D. Hillenius:„Het Principe van Nieuwsgierigheid", reeks Synopsis. Prijs 29,50. R. A. Cornets de Groot: „De Kunst van het Falen". Uitgeverij Bzztóh. Hubert Lampo: „Joachim Stiller en Ik". Een autobiografie. Uitgave Meulenhoff, Amsterdam r CORNETS DE GROOT, HENK ROMIJN MEIJER, AAD NUIS, DICK HILLENIUS EN HUBERT LAMPO

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1978 | | pagina 15