Oude
Venetiaanse
schilderijen
in
Nederlands
bezit
Bundels
van
Gerrit Krol
en
Gust Gils
Girolamo dal Libri Ariadne op Naxos
Al zo'n vijftien jaar lang loopt een project
van het instituut voor Kunstgeschiedenis van
de Universiteit van Groningen. Een, uiter
aard wisselende, werkgroep van studenten
onder leiding van Prof. Dr. H. W. van Os is
bezig het Italiaans kunstbezit in ons land te
inventariseren en wetenschappelijk te bewer
ken. Dat leidde in 1969 en 1974 tot publicaties
over de vroege Sienese en de vroege Floren
tijnse schilderijen, beide begeleid door een
tentoonstelling in resp. Groningen, Utrecht
en Florence. Thans is het derde deel gereed,
gewijd aan de vroege Venetiaanse kunst. Er
worden 39 werken gepubliceerd, waarvan er
(tlm 15 oktober) 36 te zien zijn in het Rijks
museum te Amsterdam. De tentoonstelling
gaat later ook naar het Nederlands Kunsthis
torisch Instituut te Florence dat daadwerke
lijk heeft meegewerkt aan de publicatie.
Die publicatie is in het Engels, waardoor ze
ook internationaal van betekènis wordt voor
de kunsthistorie. Het belang van zo'n publica
tie kan men moeilijk overschatten. Over som
mige van de schilderijen is nauwelijks of
helemaal niets gepubliceerd. Ze kopien dus
domweg niet voor in de vakliteratuur. Voor
andere stukken kan gelden dat ze in die
literatuur aan een andere kunstenaar werden
toegeschreven dan uit dit recente onderzoek
bleek. Al moet gezegd dat het Nederlands
bezit van vroeg Italiaanse kunst relatief ge
sproken maar klein is, toch kan dit boek een
nieuw licht werpen op de kunst uit de tijd
van de grootmeester Bellini, Crivelli en Car
paccio.
Dit ook, omdat geleidelijk aan de studie ver
der verdiept is gevoerd. De schilderijen uit
Siena kregen een kleine bestandscatalogus,
1 die van Florence had al een grotere omvang
1 en diepte. Maar in de jongste publicatie is
men werkelijk uitputtend tewerk gegaan, on
der meer door de medewerking van Dr. J. R.
J. van Asperen de Boer. Deze hanteert de
moderne wetenschap bij zijn onderzoek. Hij
gaat de schilderijen te lijf met stereomicrosco-
pie, verfanalyse, infraroodreflectografie, rönt
genfotografie enz.
Het resultaat is een boek van hoog weten
schappelijk kaliber, dat vooral op de leek een
wat onthutsende indruk kan maken. Want alle
gebreken, verfverlies, overschilderingen, kor
tom alle tekortkomingen waaraan schilderijen
van zo'n 500 jaar oud kunnen lijden, worden
opgesomd. Je zou de indruk krijgen dat er
niet zoveel deugt bij het merendeel der wer
ken. Daar kom nog bij dat de infraroodreflec
tografie de onderzoeker in staat stelt om
dwars door de schildering heen te kijken naar
de houtskool-ondertekening die vaak eerst op
het paneel werd gezet. Die ondertekening
blijkt soms uit stippels houtskool te bestaan
en dat zou weer kunnen betekenen dat ze
werd aangebracht via een doorgeprikt karton,
zoals bij de „spons" die voor het beschilderen
van aardewerk wordt gebruikt. Dit met de
bedoeling om in de studio van een befaamd
schilder desnoods tientallen gelijke schilderij
en te vervaardigen. Als zo'n stippeling wordt
aangetroffen op een stuk dat met zekerheid
als een eigenhandige Giovanni Bellini wordt
aanvaard, gaat het je helemaal duizelen.
Voor de wetenschap kunnen deze droge feiten
natuurlijk van belang zijn. Soms komen er
ook voor de leek aardige resultaten tevoor
schijn, zoals in het geval van de Ariadne op
Naxos van Girolamo dai Libri. Op dit stuk
komen twee schepen voor, maar Van Asperen
de Boer kon aantonen dat die er pas later
op aangebracht zijn. Of in het geval van een
anonieme Madonna en heiligen. Hier werden
liefst twee ondertekeningen ontdekt die be
langrijk afwijken van de wijze waarop het
paneel uiteindelijk beschilderd werd.
In de tentoonstellingszaal staat een vitrine met
het tovermateriaal uit het kabinet van Van
Asperen de Boer. Ten onrechte, vinden we.
Want de publicatie dient een wetenschappelijk
doel, maar de tentoonstelling richt zich toch
.vooral op de esthetische presentatie van een
klein, maar interessant onderdeel van het
Nederlandse kunstbezit en schoonheid onder
gaat men nu eenmaal niet via microscoop of
chemigrafische proeven.
De expositie is losweg opgebouwd op drie
motieven: altaarstukken, stukken voor privé-
Uitputtende
catalogus
en
fraaie
tentoonstelling
Pasqualino Veneziano Madonna en Kind
devotie en schilderijen met meer specifieke
functies. Voor complete altaarstukken zal men
naar Italië moeten reizen, maar heel wat van
die oude veelluiken zijn later verzaagd tot
handzame stukken voor verzamelaars. De
meeste afbeeldingen van heiligen die men in
Amsterdam kan zien, zijn van grote polyptie
ken afkomstig. Dat geldt niet voor de Madon
na's die, eigenhandig of niet, meestal de sfeer
van Giovanni Bellini ademen. Die werden
geschilderd voor de huizen van burger en
edelman. Niet in de eerste plaats als versie
ring, maar als object van devotie.
Dat is een aspect waar de tentoonstelling op
Jchool van
Lorenzo
Veneziano
Madonna van
ingaat. Het veranderen van de functie van
deze kunstwerken. In oorsprong waren het
nagenoeg ambachtelijk vervaardigde devotie-
voorwerpen, waarvoor men zijn gebeden zeg
de en door middel waarvan men de voor
spraak van de Moeder Gods en de andere
heiligen inriep, later werden het verzamelaars
stukken, die dienden om de wanden van de
rijken te sieren voor wie het in wezen niet
uitmaakte of de voorstelling een Madonna of
een mythologisch onderwerp betrof.
In Nederland is deze kunst aanvankelijk maar
spaarzaam verzameld. Willem I kocht in 1831
twee stukken voor zijn koninklijke Kabinet'
van Schilderijen (Mauritshuis) en die werden
later het begin van de collectie Italiaanse
schilderijen van het Rijksmuseum. Belangrijk
was het legaat J. W. Edwin von Rath, verwor
ven in 1941 dat 74 schilderijen uit de Italiaan
se School omvatte, waarvan een zestal nu op
de tentoonstelling te zien is.
Interessant is de geschiedenis van de collectie
van Otto Lanz, een Zwitser die te Amsterdam
hoogleraar in de chirurgie was. Hij had in zijn
huis, en in een aparte zaal van het Rijksmu
seum, een rijke kunstcollectie opgebouwd. Bij
zijn overlijden bleek dat zijn rijke bezit stond
tegenover enorme schulden. Het heeft moeite
gekost beide factoren tegen elkaar af te we
gen, maar tijdens de bezetting waren er grage
kopers te vinden. Die koop werd ongedaan
gemaakt toen in 1945 een groot deel van de
Lanz-collectie in het kader van de herstelbeta
lingen repatrieerde. Een grage koper was ook
Goering die bij kunsthandel Goudstikker te
Amsterdam kocht wat van zijn gading was.
Hij kon dat gemakkelijk doen omdat hij, bij
wijze van spreken, over een eigen drukpersje
voor Nederlandse bankbiljetten beschikte,
maar ook die kunst repatrieerde en is op de
tentoonstelling in Amsterdam te zien.
Op deze wijze werd het betrekkelijk povere
Nederlandse bezit aan Italiaanse kunst in de
veertiger jaren verrijkt. Van de ca. veertig
vroege Venetiaanse schilderijen in ons land
zijn er 35 eigendom van het rijk. Het Rijksmu
seum bezit zelf twintig stukken, zodat het
begrijpelijk is dat deze derde tentoonstelling
in Amsterdam gehouden wordt. De belang
rijkste ervan zijn normaal te zien in de erega
lerij van het museum. Een topper is de Maria
Magdalena van Carlo Crivelli, een nagenoeg
puntgaaf stuk dat tot de beste werken van
deze meester behoort. De werkgroep conclu
deert na ampele overwegingen dat het een
zelfstandig werk betreft en niet een paneel
van een grotere polyptiek. Met alle respect
voor het gedane onderzoek menen we dat
hiermee het laatste woord niet gezegd is
Ondanks alles lijken vorm en gerichtheid.van
het paneel toch op een zijluik te wijzen.
Een ander pronkstuk is de hierboven al ge
noemde „Ariadne op Naxos" van Girolamo
dai Libri, een der voornaamste werken uit de
Lanz-collectie. Dit paneel en een vrouwenpor
tret uit de omgeving van Giovanni Bellini zelf
en meerdere aan zijn omgeving. Interessant
is een paneel uit de school van Lorenzo
Veneziano. Het is een „Madonna der nederig
heid", een in die tijd meer voorkomend type,
waarbij de Moeder Gods afgebeeld is terwijl
zij, zittend op de grond, het Kind de borst
geeft. Al heel vroeg is er gespeculeerd over
het verband tussen de woorden nederigheid
(humilitas) en vruchtbare aarde (humus),
waarmee Maria vergeleken zou zijn. Op het
paneel zijn heel klein de donors afgebeeld en
twee patroonheiligen.
Het motief van de zogende Madonna komt
ook voor op "een van de schilderijen die
Willem I destijds kocht Het is van Cima da
Conegliano. De andere koninklijke koop be
trof „Madonna met Kind en heiligen", een fors
doek waarvan de herkomst bekend is: Marcel
lo Fogolino schilderde het voor de kerk van
San Antonio in Camposanpietro bij Padua.
We kunnen hier onmogelijk alle tentoongestel
de werken vermelden. Vragen daarom nog
slechts de aandacht voor een der allervroegste
stukken: Marteling van Sint Laurentius van
Jacobello del Fiori. Het heeft de charme.van
sommige laat-middeleeuwse schilderijen. Men
ziet op dit paneel de heilige uitgestrekt op zijn
rooster waaronder het vuur wordt aangewak
kerd door twee beulen. Als in moderne strip
verhalen zijn er gesproken teksten afgebeeld
op banderolles. Sint Laurens zelf bidt Gods
steun af, maar wat twee piepkleine Domini
caanse nonnetjes te zeggen hebben is in. de
loop der eeuwen duister geworden.
Een erg mooie tentoonstelling die ieder die
een dagje in Amsterdam is zeker mee moet
nemen. De wetenschappelijke catalogus kost
24,50, maar voor 2,50 kan men een cahier
in het Nederlands kopen, dat alle getoonde
schilderijen vermeldt en ook nog een aardige
inleiding geeft. Door de goede tekstbegelei
ding op de tentoonstelling heeft men geen van
beide echt nodig als het alleen gaat om visueel
genieten. Voor bezoekers is er een diaklank
beeld en ook wordt de aflevering van de
Teleac-cursus „Wetenschap in beweging" ge
toond, waarin Van Asperen de Boer laat zien
hoe moderne onderzoekmethoden in elkaar
steken.
Vg.
Het getuigt wel van zelfvertrouwen of anders
misschien wel van ijdelheid, maar waar
schijnlijk vooral van materiaalgebrek, als je,
zoals Gust Gils en Gerrit Krol nu hebben
gedaan, een aantal tezamengeraapte te-hooi-
en-te-gras-stulcjes als een boekje publiceert.
Wat je uit het kladblok bij elkaar vergaart,
of wat je als wekelijks tijdschrift-artikeltje
in een echt boek laat uitkomen, dat maakt
dat je daar nogal wat pretenties aan ver
bindt. In de nieuwe uitgaven van beiden,
Gils en Krol, is dat het geval. Zeker ook door
de pretentieuze titel die ze aan hun boekje
meegaven.
Eerst maar Gust Gils. Hij laat bij De Bezige
Bij een bundel verschijnen onder de titel
„Binnenwaartse Buitenstaanders", hetgeen
het vierde deeltje is in de reeks „Paraproza".
Nou, daar verwacht je dan wel wat van. Dat
zijn van die titels, die wat beloven. De preten
ties vliegen je inderdaad om de oren. In het
boekje een groot aantal notities (nooit meer
dan dat), aanzetten tot een verhaal of essay,
heel elementaire gedachteschetsen waarin al
les nog slechts idee. bedenksel,schrijfplankno-
titie blijft, zodat het waarlijk niet van beteke
nis kan zijn. een bundel vol kansen die niet
zijn gegrepen, vol mogelijkheden die niet zijn
uitgevoerd.
Het gaat over van alles. Tijd, chemie, biologie,
filosofie, science fiction, literatuur, magie,
mensen die al dan niet gelukkig zijn. Wat al
niet. Daar kun je natuurlijk van alles over
neerschrijven zonder dat uit te werken, zon
der je huiswerk als schrijver te doen. Want
daar komt het op neer. Een idee maakt nog
geen literaire zomer, zoals Gust Gils schijnt
te vermoeden, die keer op keer zijn notitie
neerschrijft, zijn kladblok vult, zonder te ko
men tot een uitwerking. De man verstaat zijn
vak niet: Hij legt een bodempje neer, zonder
erop toe te zien dat de zaadjes zich tot
plantjes of bomen te ontwikkelen. Dit „Para
proza" is een in alle elementen totaal overbo
dige uitgave.
Overbodig is ook het boekje van Gerrit Krol,
dat bij Querido uitkwam onder de titel „Over
Het Huiselijk Geluk en Andere Gedachten".
Veel aardiger om zo nu en dan in te lezen
dan het boekje van Gils, omdat het minder
pretentieus van taal en vormgeving is. Maar
daarmee is het nog niet genoeg.
Gerrit Krol heeft allerlei stukjes verzameld,
die even weinig samenhang vertonen als het
bundeltje van Gust Gils. Onder de titel „Over
het Huiselijk Geluk en andere Gedachten"
blijken voornamelijk andere en met name
zeer uiteenlopende gedachten te zijn verza
meld. De stukjes in dit boekje zijn oorspron
kelijk gepubliceerd in een omroepblad: week
in week uit Het blad van de VPRO. Krol laat
op de flap van zijn boek daarover het volgen
de vermelden: „In de bijna twee jaar dat ik
heb gefungeerd als voorganger van de VPRO-
gemeente heb ik me gevoeld als een hardloper
die op de finish afkomt en ontdekt dat ie nog
een rondje moet lopen - elke week weer. En
elke week wist ik niet waarover ik schrijven
zou, een omstandigheid die me vaak een
heerlijk gevoel van ontspanning gaf, zorge
loosheid. Misschien kwam dat ook wel omdat
ik zo'n stukje altijd op een zaterdagavond
schreef. De fijnste avond van de week. Thuis".
Nou, dat verdraag je best, eens per week, zo'n
stukje dat prgens mee te maken heeft, leuk
geschreven is. Een column, zoals dat heet In
je omroepblad, dat je de helft van de keren
dat het binnenkomt nog niet eens leest ook.
Want dan gaat het toch om te verwachten
programma's.
Het getuigt dus wel van zeer veel pretenties,
als je die leuke bijdragen dan nog eens bun
delt en uitgeeft. Onder zo'n welluidende titel.
Ik wil niet zeggen dat Krol over de door hem
gelanceerde onderwerpen waarlijk niks te ver
tellen heeft, maar ik zie in het geheel niet
welke zin zo'n boekje heeft, zo'n verzameling
met invallen, notities, die eerder geïnspireerd
zijn door de schrijfdwang dan door de inspi
ratie.
Zo zie je maar. Als je moet produceren als
auteur, komt er wel eens wat over de toon
bank wat beter niet verkocht had kunnen
worden.
JAN VERSTAPPEN
Gust Gils: Binnenwaartse Buitenstaanders
(Paraproza 4), uitgave De Bezige Bij Gerrit
Krol: „Over Het Huiselijk Geluk en andere
Gedachten", uitgeverij Querido, Amsterdam.