„Een Amsterdammer
heeft beslist
grotere voeten
dan
een Hagenaar"
CONNY
STUART
DEN HAAG - Vanmiddag heeft ze alvast in d'r eentje de stad van haar jeugd verkend.
Ze was daarvoor wat eerder uit Amsterdam vertrokken en is vrijwel onmiddellijk na
aankomst in Den Haag op zoek gegaan naar de oude, vertrouwde zetstukken langs het
stille Voorhout en verderop in de Paleisstraat, de Zeestraat en rondom het Plein 1813.
Het stond er allemaal nog, zoals ze het eens voor het eerst heeft gezien: de witte huizen
zonder melkbaar leven achter de hoge ramen, de kerken met het mos van eeuwen in
de gevels en de bomen, die weer een zomer lang de illusie van eeuwige bloei moeten
torsen. Toen ze langs de Kloosterkerk liep ontdekte ze bij toeval een labyrint, dat nog
niet door haar herinnering was ingekleurd: Achter een poort lag een weggemoffeld stukje
stad, dat niets van doen had met de rest van Den Haag. Opeens liep ik ademloos door
een totaal verdroomde, gothische wereld. Een onbechrijfelijke ervaring, die je
waarschijnlijk alleen in deze stad kunt opdoen".
Den Haag is voor Conny Stuart een
waar ze onophoudelijk naar
verlangt en die ze haastig ontvlucht, als
dat verlangen voor de zoveelste maal
heeft ingelost. „Er komt steeds weer een
moment", bekent ze, „dat ik denk: het is
hier te saai. Er gebeurt te weinig,
waar ik bij betrokken ben. Alles speelt
zich hier namelijk af achter de horren in
jgesloten circuits. En wie daar buiten staat
!is reddeloos verloren. Je kunt je in Den
Haag zeer eenzaam voelen, geloof ik".
J„In Amsterdam is dat anders. Daar komt
leen nachtmens als ik ook veel beter tot
Zijn recht. Na een voorstelling kan ik
nooit achter mekaar mijn bed intuimelen,
ban moet je eerst afkoelen en je \varm
gedraaide motor tot rust laten komen. En
Haar krijg je in Amsterdam alle
gelegenheid voor. Als ik uit de provincie
kwam, was het bij de Berlagebrug al
jgelijk raak; vanuit de bus zag je al, dat
Amsterdam nog volop leefde. Thuis,
dacht je dan opgelucht, eindelijk weer
fe neem dus maar aan, dat een
Amsterdammer later naar bed gaat dan
de Hagenaar. Hij is gewoon een geboren
Nachtbraker. Een Hagenaar niet. Die kent
zijn plichten en draait op tijd het licht
bit. Want morgen is het weer' vroeg dag.
Dat is het voor de meeste
Amsterdammers natuurlijk ook. Maar die
hebben er blijkbaar wat op gevonden.
Die slapen gewoon op hun werk verder".
LAmsterdam is ook een stuk grover dan
Den Haag. Dichter bij de grond. En
daardoor automatisch weer minder
elegant. Let maar eens op. Een
Amsterdammer heeft beslist grotere
loeten dan een Hagenaar. En hij praat
pok altijd hardop en bemoeit zich met
Wies. Ook met de dingen die hem geen
Duit aangaan. Maar dat maakt hem op
Hag wel een stuk hartelijker. Eerlijk is
feerlijk. In Den Haag leeft ieder voor zich
en geeft het geen pas om je in de zaken
yan een ander te mengen. Daar is God
voor. En de Staat. In Amsterdam kun je
j rustig 's nachts om vier uur iemand uit
zijn bed bellen en zeggen, dat je hem
I dringend nodig hebt. Dat is geen enkel
punt. Daar staan de deuren altijd open.
Maar als er bij mij op zondag gebeld
wordt, kijken we elkaar aan en roepen
„Hè, jasses, welke gek staat daar nou
r op de stoep?" Want onaangekondigd
langskomen op zondag geeft bij
Hagenaars geen pas. Na veertig jaar is
trekje bij mij nog steeds niet
rerdwenen".
Ifoor Conny Stuart blijft Den Haag nog
iteeds gedrenkt in een zwaar nostalgisch
>arfum, dat ook opstijgt uit de vrolijke,
loch intens beschaafde boeken van Cissy
Marxveldt. Zonder al te zware
etouche zou ze tevens model kunnen
taan voor de dweepzieke bakvis Joop ter
leul. Conny Stuart herkent zichzelf al
venzeer in de televisieserie „Ik houd van
jydia", waarmee de KRO momenteel hét
federlandse volk aan de beeldbuis
ïagelt. Diezelfde bruine kleuren, waarmee
ie onvermijdelijke herfst zich aankondigt,
ïerinnert ze zich van vroeger; dezelfde
[emaniëreerde omgangsvormen, de
«uitgesproken gedragscode, waaraan
edereen zich blindelings onderwerpt: ze
het allemaal uit eigen jeugdvoorraad
everen. „Er hangt over die serie een
nelancholisch waas, dat mij zeer
fertrouwd en dierbaar is", zegt ze, „ik
can ook vrijwel alle liedjes uit die serie
voordelijk meezingen".
JDat is een vreemde gewaarwording,
fijn vrienden van vroeger waren
letzelfde gekleed als de mensen rondom
-ydia. Ze droegen ook handschoenen, die
e beheerst uittrokken, voordat ze je
«groetten. En als ze het nalieten, riepen
wel waarschuwend bij: „Excusez
nijn handschoen".
Jn mijn jeugd was Den Haag
uitgesproken decadent. Een sfeertje, waar
ne wonderwel in thuis voelde. Je ging
met mer\sen, die nooit iets zichtbaars
om handen hadden en toch altijd over
voldoende geld beschikten om je 's
avonds mee uit dansen te nemen. Geld,
as iets, waar niet over gesproken
werd. Dat was er gewoon".
,4n die periode waren mijn dagen gevuld
met louter vreugdevolle zaken. Met liggen
op het strand en voorname thee-partijen
het Kurhaus, waar altijd twee orkesten
speelden. Voor de liefhebbers een
jazzorkest en voor de zwijmelaars en de
verliefden een Argentijns tango-orkest. Je
dansend door het leven".
«Voor de rest voerde je weinig uit, naar
ik mij stellig meen te herinneren. Als ik
weer een avondjurk nodig had, wilde ik
nog wel eens wat maskers maken, die ik
dan verkocht. Maar daar bleef het bij.
Vader heeft nog wel een paar keer
leprobeerd om zijn dochter aan een baan
Mj een ministerie te helpen. Maar als hij
findelijk een afspraak had gemaakt,
besloot ik om toch maar naar het strand
ie gaan. Want bruin worden vond ik een
aantrekkelijker vooruitzicht dan een
Conny Stuart op vertrouwd terrein:
Scheveningen was vroeger de vertrouwde
zandbak, waarin ze met haar groep van
elegante vrienden de kanen uit het zalig
niets doen braadde. Overdag bruin worden
op het strand, "s avonds dansen op de
muziek van 2 orkesten in het Kurhaus.
betrekking met waardevast pensioen. En
wacht even: je moest overdag toch
energie sparen om 's avonds in vorm te
zijn voor de danspartijen in Tabaris en in
het Casino, waar je in de armen van je
vrienden door de hoge zalen zwierde. Op
zulke momenten had je wel degelijk het
gevoel, dat je je tijd uiterst nuttig
besteedde".
Haastig laat Conny Stuart hierbij
aantekenen, dat ze niet terugverlangt
naar die tijd. Voor haar geen twintiger
jaren meer, geen reprise van haar
schooltijd op de Hogere Burgerschool
voor Meisjes aan het Haagse Bleyenburg.
Het is nu een aftandse grijze burcht,
maar in haar jeugd was het wel degelijk
een voorname leerfabriek, van het volk
gescheiden door een massief, zwart hek,
waar de directrice 's morgens punctueel
met haar auto tegenaan reed, wanneer ze
bij het nemen van de draai naar het
schoolplein zich vergiste in de breedte
van haar wagen.
Bij de hernieuwde confrontatie herkent
ze nog wel het raam rechts drie hoog,
waarachter ze met enkele gesorteerde
jonkvrouwen en dochters van gezeten
Hagenaars de lessen volgde. Onder
schooltijd liet men ook in de klas het
geheime boek van de vereniging „Never
Mind" circuleren, waarin iedereen zijn
opmrkingen over de leraressen, het leven
en appetijtelijke jongelingen in het
bijzonder kwijt kon. Verrukkelijke tijden.
Veel is nu voor haar onbekend terrein
geworden. De dingen van toen hebben
hun tol aan de tijd blijkbaar bekocht met
onherkenbaarheid. „Dat merk je overal",
zegt ze, „dit land wordt langzamerhand
één grote stad met wat groen ertussen.
Den Haag is allang Den Haag niet meer".
Ze kijkt nog één keer rond ert ontdekt
nog net bijtijds de groene deur van de
fietsenstalling temidden van sintels en
schillen. „Die deur is, geloof ik, niet
veranderd sinds mijn jeugd",
veronderstelt ze na lichte aarzeling.
De snelle visitatie van haar oude H.B.S.
(„adieu, Joop ter Heul") is in elk geval
goed voor een handvol nieuwe
herinneringen: het eerste concert, dat ze
bijwoonde in de warme buik van
Diligentia, de jeugdconcerten in het
Gebouw voor Kunsten en Wetenschappen
onder leiding van Peter van Anrooy, 35
cent voor een stoeltje nekkramp op het
hoogste balkon. En zondags naar de
Bouwmeesterrevue in Scala met Buziau,
de nasale meesterclown. „De costuums,
die in de Bouwmeesterrevue's werden
gedragen", herinnert ze zich, „waren van
een onbeschrijfelijke pracht en praal. Zo
zijn ze later nooit meer gemaakt".
Het valt haar nu ook zelf op, dat ze zich
uit het verleden uitsluitend theaters en
namen van artiesten herinnert. „Dat is
inderdaad heel vreemd", geeft ze toe,
„want ik kom toch uit een streng
protestants milieu. En in die kringen
heeft men toch weinig op met theater.
Daar zoekt men het heil liever bij een
Spartaanse opvoeding, die recht naar de
hemel leidt. Dat heeft voor mij dan ook
lange tijd betekend, dat er op zondag niet
gewandeld werd en geen naai- en
verstelwerk mocht worden verricht. Dat
waren zaken, die niet hoorden. En die liet
je dus uit je hoofd. Er werd alleen
gewandeld en gelezen".
„Als je dat zo hoort, klinkt het erg. Ik
geef het toe. Maar zo heb ik het zelf toch
nooit ervaren. Daarvoor had ik gewoon te
fijne ouders, die er altijd het beste van
gemaakt hebben. Toen ik nog klein was,
woonden we in de Zeestraat. Dat huis is
er ook allang niet meer. Alles van
vroeger verdwijnt langzamerhand. In die
tijd ging mijn moeder 's middags met me
wandelen naar de Scheveningse bosjes.
Als we dan bij de bank naast het
Vredespaleis waren, zei ze steevast: „En
nou braaf je banaan eten". Want ze
maakte zich ernstige zorgen over mijn
gewicht".
„Vader kwam uit een geslacht van
zeevaarders, die op een gegeven moment
uitgeraasd waren en bij Katwijk aan wal
kwamen. Ik weet zeker, dat hij wat heel
anders van zijn leven had gemaakt,
wanneer hij maar in een andere tijd had
geleefd. Hij schreef gedichten en maakte
muziek. En later vond hij het prachtig,
dat ik het artiestenvak inging. Dat had
hij misschien zelf ook gewild, maar het
zat er voor hem gewoon niet in. Hij is
jaren lang in dienst geweest van De Vos
van Steenwijk, die toen voorzitter van de
Eerste Kamer was. Hij was daar
secretaris en klusjesman tegelijk".
„Ik ben vanmiddag nog even gaan kijken
naar het huis, waar vader al die jaren
heeft gewerkt. Op Prinsjesdag mocht ik
daar altijd vóór het raam naar de
Gouden Koets zwaaien. En in één van die*
enorme kamers stond een piano, waar ik
op mocht spelen. Dat was mijn eerste
optreden in het openbaar. Ik kreeg wel
de indruk, dat het huis allang niet meer
bewoond is, want het gras stond hoog op
de stoep en de luiken waren gesloten".
„Gek, voor mezelf is het altijd een
uitgemaakte zaak geweest, wat ik later
zou worden. Als het mij gevraagd werd
riep ik maar één ding: „Ik word een
ster". Dat stond voor mij als een paal
boven water. En over de manier, waarop
ik dat hooggestemde doel zou bereiken,
heb ik me dan ook nooit het hoofd
„Als
ik zeg,
dat ik
uit
Den Haag
kom,
zeggen ze:
„En waar
heeft u
die humor
dan vandaan
gehaald?"
De Hogere
Burgerschool
voor Meisjes van
ordentel ijken
Haagse huize
heeft allang zijn
poorten gesloten.
Het gebouw, een
grijze burcht
staat er nog
steeds aan het
verloederde
Bleyenburg.
gebroken. Ik heb bijvoorbeeld nooit
audities gedaan. Dat kwam gewoon niet
bij me op. Als mijn tijd blijkbaar
gekomen was, dook er altijd wel weer
een vriend of een vage kennis op, die
toevallig wist, dat ik zo aardig zong en
me bij een impresario of een orkestleider
introduceerde. Ik heb trouwens ook vele
jaren stil gestaan, weinig of niks
uitgevoerd. Dat viel samen met een
periode, waarin ik constant ziek of
onderweg was. Ik was dat excentrieke
Haagse meisje met de vele kwalen. Dat
was allemaal opeens over, toen ik in juli
1939 als zangeres een contract kreeg voor
een radio-uitzending met het orkest van
Gerard van Krevelen. Dat was het begin
van mijn carrière, want daarna is het
constand doorgegaan. Ik ben daarna
nooit meer één dag ziek geweest". Het
artiestenvak blijkt op mij dus een zeer
heilzame invloed te hebben gehad."
„In mijn pubertijd had ik ook altijd een
boek bij me, dat ik „My bohemien
cocktail" had genoemd. En daarin plakte
ik zorgvuldig de handtekeningen van
beroemde artiesten, die ik links en rechts
losbedelde. Ik zit nu vorstelijk achter een
potje thee in de hal van Hotel des Indes,
maar toen stond ik trillend van de
zenuwen op de stoep te wachten, totdat
de pianist Paderewski tevoorschijn zou
komen. Hij is de eerste geweest, die mij
een handtekening gaf. Later kreeg ik ze
ook van Emile Jannings en van Richard
Tauber, die ik tot op het perron van
station Hollands Spoor achtervolgde.
Voor de handtekening van de danseres
Anna Pavlova kwam ik net te laat. Ze
was de dag tevoren in dit hotel gestorven.
Toen bezweken de mensen nog aan een
eenvoudige longontsteking".
„Dat is overigens één van de weinige
voordelen van het ouder worden: als er
weer eens een bekende naam valt kun je
zeggen: „Ik ben er bijgeweest Ik stond
langs de kant en ik heb hem of haar
gezien". Dat is in elk geval één troost".
„Grote artiesten waren in die tijd voor
het gewone volk onbereikbare goden, die
ergens tussen hemel en aarde zweefden.
En als je in hun buurt wilde komen,
moest je de portier bij de ingang van hun
hotel omkopen of smeekbrieven schrijven.
Ik heb dat dan ook gedaan en ik had op
het laatst een prachtige verzameling. Ik
had ze allemaal. Toen ons ouderlijk huis
bij het bombardement op het
Bezuidenhout in vlammen was opgegaan,
ben ik direct naar Den Haag gegaan. Het
enige wat mijn moeder zei was: „Jammer
van je mooie album hè?"
Pas geleden heeft Conny Stuart bij toeval
nog eens een plaat van lang geleden
gehoord, waarop ze Franse chansons
zingt. „Het leek net, alsof ik een kind van
mezelf hoorde", zegt ze vertederd, „het
klonk allemaal heel pril en jeugdig. En
ondanks de hevige ruis merkte je toch,
dat er mogelijkheden in die stem zaten.
Laten We zeggen: „Het had iets".
Overigens blijft een carrière een
wonderlijke zaak, waar je moeilijk over
kunt praten. Het gebeurt gewoon op een
dag en later loopt het toch weer anders,
dan je zelf gedacht hebt. Het overkomt
me nog vrij regelmatig, dat mensen, die
horen, dat ik uit Den Haag kom,
verbaasd vragen: „En waar haalt u die
humor dan vandaan?". Vooral
Amsterdammers hebben daar een handje
van, want die hebben immers de naam,
dat ze geestig zijn en ad-rem. Daar mag
een Hagenaar zich niet eens mee
vergelijken".
„Ik vraag me trouwens af: als ze
indertijd tegen mij hadden gezegd: „U
zult de mensen nog eens in de theaters
laten lachen, mevrouw", zou ik dan niet
hevig verontwaardigd zijn geweest? Dat
was namelijk mijn bedoeling niet. Ik
wilde wel een ster worden, maar dan als
zangeres van mooie liederen".
Inmiddels weet ze nu, wat het lot voor
haar in petto heeft gehad en ze maakt
geenszins de indruk, dat ze er achteraf
mee in haar maag zit De zangeres van
fraaie chansons, die in 1939 nog een gat
in de lucht sprong, toen ze een contract
kreeg voor een radio-uitzending, begon
kort na de Tweede Wereldoorlog aan
haar stormloop naar de top van de
Cabaret-Olympus. Naast Wim Sonneveld
(„ik zag hem voor het eerst optreden in
het Lutine-Palace aan de Scheveningse
Boulevard. Een dunne jongen met
onwaarschijnlijk blauwe ogen, herinner ii
me") zou ze in een groeiende reeks
succesprogramma's haar wonderlijk
talent verder ontplooien. Daarna volgde
een periode, waarin ze schitterde in de
musicals van Annie M.G. Schmidt, ook al
een dochter van protestantse huize en
evenzeer begiftigd ipet een
gezinsverpakking humor. Over de
rolopvattingen van Conny Stuart in
„Heerlijk duurt het langst", „En nu naar
bed" en „Wat een planeet" zei de
schrijfster bewonderend: „Voor mij is dit
Als ze
me vroeger
vroegen:
„wat wil je
worden?"
zei ik:
„een ster"
een ideale samenwerking. Conny laat
mijn teksten volkomen intact, maar voegt
er van haar kant steeds iets extra's aan
toe. Haar eigen talent zorgt voor een
nieuwe, verrassende dimensie".
Na de musical „Wat een planeet"
("Helaas had ik een slecht uitgeschreven
rol", bekent ze, „ik speelde een volmaakt
onduidelijk mens. Maar gelukkig had
Annie wel twee prachtige liedjes voor me
gemaakt, „Wat een planeet" en
„Schaarste") kreeg Conny Stuart
onmiddellijk weer nieuwe aanbiedingen,
die zij moeiteloos tot glanzende stenen
voor haar kroon had kunnen oppoetsen.
Maar ditmaal zei ze „neen" tegen het
avontuur. „En met reden", verduidelijkt
ze, „ik was beslist niet bang geworden,
maar ik wilde alleen voor mezelf eens de
balans opmaken. Er komt een moment,
dat het voltage te hoog wordt en de
stoppen doorslaan. Dat is bij mij
gebeurd. Het initiatief moet deze keer w?l
van mij komen, want als het aan de
anderen had gelegen, zou ik rustig door
hebben gespeeld".
„Maar deze keer wilde ik dus niet. Ik
vond het beter om voor een tijdje terug
te gaan naar de basis en na te denken
over alles".
„Begrijp me asjeblieft goed: het theater is
nog steeds een belangrijk stuk van mijn
leven. Ik heb ook altijd het gevoel gehad:
dit is mijn wereld, hier hoor ik thuis en
voel ik me happy. Het zou waarschijnlijk
een ramp zijn geweest, als er geen
theater in mijn leven was geweest. Ik
moet er niet aan denken, dat ik al die
tijd op mijn etage in Amsterdam-zuid had
gezeten. Als ik alleen zie, hoe mensen van
mijn leeftijd hun tijd vullen, is dat voor
mij al onvoorstelbaar. Qc moet me
kunnen inspannen, het zweet op mijn rug
voelen. Ik wil iets samen doen met
anderen. Dat vind ik het leukste van het
vak: met zijn allen aan een voorstelling
bouwen".
„Maar toneel alleen is voor mij toch te
weinig. Daarvoor is de rest van het leven
mij net even te dierbaar. Je holt
ademloos twintig, dertig jaar door, bus in
bus uit, theater in, theater uit. Als ik nu
eens een avond de plakboeken
doorblader, ben ik alleen van het kijken
al bek-afHeb ik dat echt allemaal
gedaan, denk ik dan: Mimosa, Koek en
Ei, musicals, cabaret Het kon blijkbaar
niet op".
„Maar ondertussen kom je wel steeds
meer tijd tekort voor de dingen, die je
ook zo graag zou willen doen. Er zijn
mensen, die me lief zijn en die ik toch
nooit meer spreek, nooit meer zie. Je zou
zo graag, maar ze zijn er niet meer, als
het jou eindelijk uitkomt".
„Daarom heb ik nu voor even die streep
getrokken. Voordat het te laat is. Voordat
er geen redden meer aan is. Ouder
worden is een noodzakelijk kwaad, daar
doe je niks tegen. Maar het dwingt je wel
om met je tijd te woekeren en de dingen
te doen, die voor jou het belangrijkste
zijn".
„Vandaar die kleine adempauze. Even
geen series, geen nieuwe musical. Ik heb
wel aan promenadeconcerten meegedaan
.om mijn stem op peil te houden en
voeling te houden met het vak. Ik heb
namelijk gemerkt dat niet werken voor
een artiest ook een griezelige zaak is.
Voordat je het weet ben je de aansluiting
kwijt en is het gat tussen jou en het
theater te groot geworden".
„Daarom verheug ik me toch weer op het
nieuwe programma van John de Crane
waarin Willem Nijholt, Paul Deen, Genie
van der Kleij en ik Nederlandse liedjes
gaan zingen van Annie Schmidt, Guus
Vleugel en Michel van der Plas. Daar
gaan we dan in het seizoen 1979-1980
rustig mee verder".
„Als je zulke plannen hebt, moet je
natuurlijk wel zorgen, dat je tegen die
tijd nog m leven bent".
„Welnu, dat ben ik ook heilig van plan".
I.FO THURING