Blazers ensemble
wil
aankomende
componisten
kans
geven
Het lijkt zowaar de goede kant op te gaan met
het kindertheater in Nederland. Terwijl tot voor
kort het verdomhoekje een landelijk geaccepteerde
plaats leek voor het theater voor niet-volwassenen
en gezelschapjes wanhopig dorstend naar subsidie
zegen de witte vlag uithingen met „Wij willen
blijven", vallen er steeds meer verrassende ont
wikkelingen te ontdekken. Zalen vól krijgen was
al lang geen moeilijk punt meer voor het kinderto
neel. Er bestaat een grote vraag naar theater voor
de jeugd en Herman Frank van Kindertheater
Pssst uit Den Haag stelt dan ook: „Als je wil kan
je rijk worden van kindertoneel. Als je maar her
en der en in Duitsland willen ze je ook nog
wel zonder blikken of blozen achter elkaar vier
voorstellingen per dag afdraait". Daar lagen dus
de problemen niet. Maar het theater voor de jeugd
was en is in Nederland een soort Wild West-gebied
waarop iedereen die er maar zin in heeft rond
scharrelt en waarin de beunhazerij zelfs met de
natte vinger valt aan te wijzen. Kindertheaterma
kers die zich echter hogere doelen voor ogen
stelden in de artistieke vorm, wat betreft instel
ling en opstelling, kwamen automatisch in botsing
met de centen. Althans de centen die er niet
waren. Nu heeft er op dat punt beslist geen
revolutie in Nederland plaats gevonden. Iedereen
weet hoe men bij het ministerie van CRM moet
woekeren met de mindere ruimte die men daar
financieel heeft. Toneel voor kinderen tot en met
zo'n zestien jaar valt nog steeds niet onder een
landelijke subsidie-regeling. Maar er zijn lichtpun
ten.
Amsterdam heeft sinds 27 maart zelfs een compleet
jeugdtheater, „De Krakeling" geheten. Gevestigd in
een 90 jaar oud gebouw van een turnvereniging op
de hoek van de Marnixstraat en de Nieuwe Passeer-
derstraat. Door architect Sjoerd Schamhart uit Den
Haag herschapen in een theaterpand met een com
plete theaterzaal voor zo'n 250 bezoekertjes, plus
een kleinere „workshop"-ruimte waarin door jonge
ren zelf aan toneel gedaan en gewerkt kan worden.
Een specialisme van Schamhart, dat soort verbou
wingen, want hij maakte ook al van het Haagse
HOT-theater (ooit een kerk) en het Scheveningse
Appeltheater (een voormalige manége) fantastische
toneelruimte. Dat inmiddels volop draaiende thea
ter „De Krakeling" is niet zomaar uit de lucht
komen vallen., In Amsterdam bestaat al zeven jaar
de door mevrouw Hans Snoek (de vroeger "moe
der" van Scapino) opgerichte Stichting Jeugdthea
ter Amsterdam. Een stichting die nu ook z'n onder
komen in het gebouw van „De Krakeling" heeft,
en in die zeven jaar eerst mee heeft geholpen in
Amsterdam een jeugdtheatercircuit te coördineren
(in de Brakke Grond, Centrum-Bellevue, de Roton
de van de Stadsschouwburg, het Shaffy-theater) en
daarna met veel doordouwen het jeugdtheater zélf
van de grond heeft gekregen. Daarvoor kwam van
CRM en de gemeente Amsterdam, Anjerfonds,
Algemene Loterij Nederland, (tezamen 470.000 gul
den, terwijl uit het bedrijfsleven en van bevriende
artistieke instellingen (o.a. Wim Kans ABC-cabaret)
nog eens 40.000 gulden kwamen. In het theater
worden „vrije voorstellingen" op de zaterdagmid
dag gebracht, worden schoolvoorstellingen georga
niseerd, terwijl in de werkruimte „schoolgebeurte-
nissen" plaats vinden waarbij de zelfwerkzaamheid
van de schooljeugd beantwoordt aan de doelstelling
van de Stichting Jeugdtheater „kreatieve vorming
en ontwikkeling van de jeugd te bevorderen, zowel
binnen als buiten het onderwijs". Na het „eigen
werk", zullen de (in april al ongeveer 1000) kinderen
voorstellingen zien van het Katheater met „Pinok-
kio" en van "Pssst" met „De droomsoezer"). Als
geheel een Amsterdams experiment dat al zoveel
enthousiasme teweeg bracht dat „De Krakeling" dit
seizoen niet eens meer aan alle aanvragen vanuit
het basisonderwijs kan voldoen.
wegstoppen in een speciaal gemaakt hokje. Laat
ze maar naar de schouwburg zelf komen. Want
daar moeten ze straks toch ook naar toe. Hier in
Den Haag merkt de Haagse Comedie dagelijks dat
ik in het HOT Piccolo speel. Zo'n Stichting Jeugd
theater is in feite een impresariaat en wat heb ik
daar aan? Wat mij interesseert is hoe het met de
betaling staat van de kindertheatermakers. Dat zijn
een aantal gekken die theater maken, maar er niet
van kunnen leven. Het kindertheater bestaat bij
gratie van hun onderbetaling. Door dat festival in
Enschede krijgen we tachtig gulden de man per
dag. Daar moet alles van betaald worden en daar
voor moeter we ook alle discussies bijwonen. Ik
zou liever niet komen spelen en alleen maar komen
discussiëren en dan wil ik zelf nog wel tachtig
gulden meebrengen. Die frustratie raak ik nooit
kwijt in discussies. Dan wordt er groepen: Nee,
Herman, we hebben het nou ergens anders over.
Als je de mensen behoorlijk betaalt, geef je ze
vanzelf mogelijkheden beter theater te maken.
Ik wil best clown in gemeentedienst worden. Dan
kan ik op scholen komen waar ik anders te duur
voor ben. Het kan me niet schelen waar ik speel.
In Den Haag hebben we het HOT-theater op de
zondagmiddag. Dat is prima. Daarnaast speel ik in
clubhuizen, onder de meest rottige omstandigheden.
Het liefst zou ik zo'n subsidie krijgen dat ik overal
gratis kan komen".
Doorgeefluik
Het oude
turngebouw aan
de Nieuwe
Passeerdersstraat
in Amsterdam: Nu
Nederlands eerste
jeugdtheater ,,De
Krakeling".
Architect Sjoerd
Schamhart maakte
van de
gymnastiekzaal
een eigentijdse
toneelruimte.
Anderhalf jaar geleden heeft het Nederlands Bla
zersensemble een initiatief genomen dat een voor
beeld moet zijn voot meer soortgelijke initiatieven
in ons muziekleven. Het ensemble besloot een
programma te gaan maken van werk van aanko
mende componisten, in de eerste plaats om ze zelf
de gelegenheid te geven hun werk eens te horen
en hun ideeën te toetsen aan de klinkende werke
lijkheid, en in de tweede plaats om zelf en ook
het belangstellende publiek een inzicht te geven
in wat er onder de jonge toondichters leeft.
Om dit projekt, dat onder leiding staat van Geert
van Keulen (lid van het Blazersensemble en compo
nist) te verwezenlijken, werd een beroep gedaan op
onze conservatoria en in het bijzonder op de daar
docerende compositie-leraren. Hun werd gevraagd
leerlingen die daarvoor in aanmerking kwamen,
aan te sporen een compositie te schrijven en in te
sturen. Daarbij moest rekening worden gehouden
met een maximum van 15 spelers, uiteraard meren
deels hout- en koperblazers met desgewenst daaron
der begrepen maximaal twee slagwerkers, piano,
harp, (bas) gitaar en mandoline. Er kwamen twaalf
inzendigen binnen waaruit er vijf werden gekozen.
Natuurlijk was die keuze subjectief. Het Blazersen
semble koos de werken die het zelf het interessantst
vond en die zich ook leenden tot het samenstellen
van een afwisselend programma. Uitdrukkelijk
wordt gesteld dat uit de keuze van het vijftal niet
mag worden afgeleid dat de andere stukken niet
goed zouden zijn of onuitvoerbaar moeten worden
geacht. Het wordt toegejuicht dat de compositie
leerlingen zelf al de handen ineen sloegen om met
uitvoerende collega's hun werken tot klinken te
brengen. Hoewel de resultaten daarvan, voor zover
die naar buiten zijn gebleken, nog niet erg spectuca-
lair waren, spreekt het vanzelf dat aankomende
componisten in eigen kring of daarbuiten naar
eigen maatstaven zoveel mogelijk moeten kunnen
experimenteren, dat wil zeggen nu eens zullen
slagen, dan weer zullen mislukken. Terecht wordt
het evenwel nuttig geacht dat deze componisten nu
en dan ook worden onderworpen aan de voorkeur
van ervaren musici, die geregeld met nieuwe mu
ziek bezig zijn en volgens hun kwaliteitsnormen
stukken kiezen en uitvoeren waar zij zich dan met
al hun capaciteiten volledig voor willen inzetten.
Het Nederlands Blazersensmble heeft vooalsnog
alle vertrouwen in de vijf stukken die het heeft
geselecteerd, die het nu onder leiding van Ed
Spanjaard instudeert. Zij zullen maandag 24 april
in het Haagse HOT-theater ten gehore worden
gebracht. Men hoopt dat er genoeg muziekliefheb
bers zijn die belangstelling hebben voor de ontwik
keling van het compositorische uitdrukkingsmid
del om daar eens naar te komen luisteren.
Het is het Blazerensemble opgevallen dat de meeste
ingezonden stukken, en in elk geval de vijf uitver
korene, blijk geven van een professionele aanpak
van de gekozen instrumenten. Hoewel de jonge
componisten graag de grenzen van de mogelijkhe
den van die instrumenten aftasten, is dit duidelijk
bewust gebeurd en bepaald niet uit onhandigheid.
Ook is opgevallen dat de jongeren van het eind
van de jaren zeventig voor het overgrote deel de
seriële componeertrant, die uit bewondering voor
Anton Webern tegen het einde van de jaren vijftig
en gedurende de jaren zestig zoveel opgeld deed
en op de meest extreme wijze werd doorgevoerd,
hebben losgelaten. Er waren nog wel inzendingen
waarin dit idioom ten dele en gematigd werd
toegepast, maar de meesten kozen voor een nieuwe
vrijheid. Geen terugkeer dus tot de oude, knellende
tonaliteitsbanden maar een spontaner toepassing
bestanddelen, een werk dat als swingende uitsmij
ter zal worden gebruikt.
De drie andere stukken noemt het Nederlands
Blazersensemble „moeilijk", en dat wil bij dit en
semble wel wat zeggen. De moeilijkheden zitten niet
alleen in wat er van de uitvoerende instrumentalis
ten wordt verlangd maar soms ook in de structuur,
bij voorbeeld in een concert voor fagot en blaasor-
kest van Cornelis de Bondt, een jonge Hagenaar
die al verscheidene jaren les heeft van Jan van
Vlijmen, de directeur van het Koninklijk Conserva
torium. De fagot die in dit stuk bespeeld zal worden
door Joop Terwey, krijgt niet zozeer een naar voren
springende, virtuoze solopartij als wel een pieer in
het geheel ingebouwde obligaat waarin de lage
houtblazers echter wel tot zijn hoogste hoogten
wordt opgedreven. Tamelijk ingewikkelde ritmische
structuren en harmonische vlakken schuiven langs
en over elkaar heen.
„Moeilijk uit te voeren" noemt het Blazersensemble
ook de „Pastorale" van Daniël Brozak, een leerling
van Peter Schat, die in zijn stuk behalve een
basgitaar een elektrische piano te pas brengt, en
een trio van Joel Bons, weer een leerling van
Heppener. Het 'werk van laatstgenoemde mag de
conventionele bezetting hebben van fluit, hobo en
klarinet, aan dat drietal worden wel bijzondere
eisen gesteld.
Het Nederlandse Blazersensemble vat deze moei
lijkheden op als een uitdaging. Het wil de stukken
ook daarom niet alleen in Amsterdam, zijn plaats
van vestiging, maar ook in Den Haag uitvoeren
omdat de premie die het onlangs van de Johan
Wagenaar-stichting ontving, daartoe de mogelijk
heid opende. Alles bij ejkaar alle reden eens te gaan
luisteren.
J. KASANDER
Daarnaast staat „De Krakeling" ook klaar voor
theatergroepen zelf, die er rustig en in een goed
geoutilleerde ruimte aan hun produktie kunnen
werken. „De Krakeling" moet o.a. op die manier
een werkplaats voor kwaliteitsverhoging binnen het
jeugdtheater worden met een landelijke uitstraling.
Erik Plooyer, directeur van het theater en Jetty
Bakker, die de leiding over het voorstellingencircuit
van de Stichting Jeugdtheater Amsterdam heeft,
hopen in de toekomst regisseurs (bijvoorbeeld van
de afdeling regie van de Amsterdamse Theater
school) aan te kunnen trekken om het werk aan
de opbouw van beter theater voor de jeugd te
kunnen versterken. Vandaar ook dat men hoopt op
steun van CRM daarvoor, terwijl nu alleen Amster
dam garant staat voor het reilen en zeilen van „De
Krakeling". Inmiddels lijkt „De Krakeling" een
smakelijk versnapering te worden binnen het toch
al riantere toneelaanbod in de hoofdstad, waar
inclusief poppentheater zo'n dertig kindertoneel
groepen en groepjes gegadigden zijn voor optredens
binnen het jeugdtheatercircuit.
Er wordt op meer fronten gewerkt. In 1975 gaf het
Haagse HOT-theater via een initiatief van directeur
Ricardo Nastasi een aanzet in de goede richting
met oen jeugdtheaterfestival waarbij de opzet was
via een confrontatie met diverse, ook buitenlandse,
groepen, een discussie op te roepen rond het in
feite ontbreken van toneel voor oudere kinderen.
In Enschede werd in het voorjaar van 1977 gestart
met een jaarlijks kindertheaterfestival met daaraan
vast discussies tussen de theatermakers. Een van
de gasten daarbij is dit jaar weer Herman Frank,
leider van kindertheater "Psst". Een kleurrijke
theaterfiguur die al jaren in het Haagse HOT-thea
ter bezig was aan een „volwassen"-maken van
kindertoneel via inventieve en originele voorstellin
gen waarbij hij als een van de eersten ook de moed
had kinderen mee te laten denken en zelfs mee te
laten spelen in de duidelijk op de samenleving rond
dat kind gerichte probleem-verhaaltjes. In de dis
cussies weert Frank zich opmerkelijk (en voor velen
irritant), omdat hij niet van plan is opzij te gaan
voor mooie woorden en lapmiddelen.
„Kinderen zijn de negers van de samenleving" was
een van zijn kreten. Hij stelt het niet zo, maar je
zou je kunnen voorstellen dat hij zo langzamerhand
is gaan denken „kindertheateracteurs zijn de negers
van de toneelsamenleving". Geconfronteerd met het
Amsterdamse jeugdtheater, zegt hij geëmotioneerd:
„ik geef niets om zo'n instituut. Je gaat de kinderen
De problemen van Herman Frank en zijn „Psst"
waren vorig seizoen zo groot dat opheffing van zijn
groep dreigde. Hijzelf had een dubbele baan (ook
als acteur bij de Haagse Comedie) om het allemaal
mogelijk te maken en hij zag een aantal acteurs
die hij opgeleid had „weggekocht" worden door o.a.
John Lantings „Theater van de Lach", waar meer
zekerheid en een vast contract lagen te wachten.
Zijn actie „Psst" moet blijven" had in zoverre
succes dat de theatergroep volgend seizoen geheel
zelfstandig opereert. Herman Frank verlaat de
Haagse Comedie, kan - via de subsidie van de
gemeente Den Haag - zijn medewerkers een jaar
contract aanbieden en zich helemaal op het maken
van kindertheater werpen. Zijn inmiddels in kinder
theaterkringen klassiek geworden Piccolo-figuur in
het wijde, witte Pierrot-achtige kostuum en de
geschminkte traan op het gezicht, heeft hij in zijn
laatste productie Piccolo en de narrenklas" aan een
ander overgelaten en dat is tekenend voor Herman
Frank nu. Hij wil meer gaan bedenken, meer als
doorgeefluik gaan fungeren. Herman Frank als de
professor in de narrenklas: „Ik heb blijkbaar iets
electrisch onder m'n huis dat aanslaat en waarvoor
de gemeente geld over heeft. Ik wil niet alleen
Piccolo spelen zodat de mensen als ik doodga
kunnen zeggen: Hij deed 't zo leuk. Als ze vinden
dat ik een stukje wetenschap over kindertheater
heb, dan wil ik dat ook uitdragen. Op scholen, in
buurten, aan andere theatermakers.
Het begin is er voor Herman Frank. Den Haag
heeft ja gezegd tegen zijn theater. Het kan een
teken aan de wand zijn voor de ontwikkeling van
het toneel. Dat misschien straks dan eindelijk de
wankele kinderschoentjes mag uittrekken en ruilen
voor steviger stappers.
BERT JANSMA
Nederlands Blazersensemble.
van de verworvenheden van een verder en een
nabij verleden. De dodecafonie heeft zijn histori
sche functie vervuld maar is bepaald niet meer
alleen maar zaligmakend.
Van de uitgekozen en dus uit te voeren werken
draagt alleen dat van Chiel Meijering, een leerling
van Ton de Leeuw, een niet-algemene titel. Het heet
„Electric Blue" waaruit niet moet worden afgeleid
dat er elektrische instrumenten of andere elektroni
ca aan te pas komen. Het houdt zich aan de
bezetting van twaalf gewone blazers en twee slag
werkers. Dat is ook het geval in „Three Pieces"
van Jack Kat, een leerling van Robert Heppener,
die echter wel een basgitaar gebruikt. Het is een
trits echte speelstukken met aan de jazz verwante
De acteurs van „Piccolo en de Narrenklas", met Herman Frank als professor op de
achtergrond: Nu zelfstandig gesubsidieerd door Den Haag.