Een „stekkie"
van een mens
pas over
vele jaren
VADER
,MAX"
HOUDT
VEEL
VAN
„BILLY"
Volgens het dezer dagen verschijnende
boek van de Amerikaan David M. Rorvik
is het veertien maanden oude jongetje
Billy, de eerste menselijke „kloon", een
volmaakt evenbeeld van zijn „vader".
Een kloon is een schepsel dat niet is voort
gekomen uit geslachtsverkeer, dat wil
zeggen uit de samensmelting van een
mannelijke zaadcel en een vrouwelijke
eicel, maar uit één enkele cel. Het is dan
zelfs niet van belang of het gaat om een
cel uit een darmwand of uit de hersenen:
beide cellen hebben dezelfde eigenschap
pen, al dienen ze een ander doel. Beide
cellen beschikken over dezelfde erfelijke
informatie, maar gebruiken voor hun
doel alleen dié informatie die ze nodig
hebben.
Volgens de schrijver Rorvik zou een on
getrouwde zestigjarige miljonair uit New
Jersey hem hebben benaderd om een
„kloon" te maken. Rorvik, een oud-me
dewerker van Time-magazine, heeft al
enkele boeken geschreven over de toe
komstmogelijkheden van het knutselen
aan erfelijkheid. De miljonair, die door
Rorvik met „Max" wordt aangeduid, was
kennelijk erg met zichzelf ingenomen.
Rorvik vond twee onderzoekers, „Dar
win" en „Paul" bereid voor de creatie
Toen onlangs een bericht in de wereldpers ver
scheen, dat men er in geslaagd zou zijn om onge
slachtelijk een kind voort te brengen (parthenoge
nesis), hebben tal van deskundigen verklaard, dat
hun dit bericht uiterst onwaarschijnlijk voor
kwam, aangezien men wel weet hoé men dat moet
doen, maar men nog niet over de technische vaar
digheden beschikt óm het ook te doen. En het
klinkt de deskundigen ongeloofwaardig, zo niet
onmogelijk in de oren, dat een geheim groepje zich
deze vaardigheden verworven zou hebben, zonder
dat daar iets over in vakkringen is uitgelekt.
„Rorvik (de man die de „primeur" gebracht heeft,
is ongetwijfeld bij de neus genomen," aldus een
van de deskundigen.
Een dergelijk ongeslachtelijk voortgebracht levend
wezen, of het nu plant, dier of mens is, wordt
aangeduid met de wat merkwaardig aandoende
omschrijving „kloon". In feite is een „kloon" een
uit één moedercel afkomstig levend wezen, zonder
dat een ander levend wezen er, geslachtelijk, enige
bemoeienis mee heeft gehad.
De geleerden twijfelen er overigens niet aan, dat
de menselijke „kloon" over enkele tientallen jaren
een werkelijkheid kan worden. Nog weinig respijt
dus nog voor theologen, moralisten, genetici, futuro
logen en ethici om zich te beraden over de conse
quenties, die zulke stormachtige genetische ontwik
kelingen met zich brengen.
Om nu enigszins te begrijpen waarover het gaat,
is het goed om te weten hoe in de natuur nieuw
leven ontstaat, en omdat het om mensen gaat, is
de mens ook het beste voorbeeld. Lichamelijk be
staat de mens uit miljarden lichaamscellen, die alle
afkomstig zijn uit één cel: de bevruchte eicel. Ieder
van die miljarden lichaamscellen kan bogen op 46
chromosomen, waaronder twee geslachtschromoso
men. Chromosomen zijn ketens van „genen" en
genen zijn de dragers van de erfelijke eigenschap
pen. De genen bepalen dus vorm van neus, uitste
kende kin, blauwe of bruine ogen, basis-karakterei
genschappen, enzovoorts.
Maar de mens produceert ook nog andere cellen,
namelijk geslachtscellen en die hebben geen 46
chromosomen maar slechts de helft, namelijk 23,
waaronder slechts één geslachtschromosoom. Zo
bevat een (onbevruchte) vrouwelijke eicel slechts
één geslachtschromosoom, dat een x-chromosoom
wordt genoemd. In wezen is dus een eicel een „half
meisje". Mannen produceren zaadcellen van tweeer
lei soort: cellen met 23 chromosomen, waaronder
een x-geslachtschromosom en zaadcellen met 23
chromosomen, waaronder een y-geslachtschromo-
soom. Iedereen weet dat de samensmelting van een
mannelijke zaadcel met de kern van een vrouwelij
ke eicel een kind kan opleveren. Indien een manne
lijke zaadcel met een x-chromosoom samensmelt
met de kern van de eicel, die altijd een x-chromo-
soom bevat, dan wordt het kind een meisje en als
het een zaadcel met een y-chromosoom is, dan
wordt het kind een jongen: tweemaal x is meisje,
xy is jongen. Zo zie je maar: in vroeger tijden
kregen vrouwen er van langs, als zij hun mannen
geen mannelijk nakomelingschap baarden. In wer
kelijkheid zijn het de mannen, die het geslacht van
het toekomstig kind bepalenHet
komt voor dat mannen zaadcellen hebben met
uitsluitend x-chromosomen of met uitsluitend
y-chromosomen, maar die gevallen zijn vrij zeld
zaam.
Overigens heeft men het nu beter in de hand om
te bepalen of een toekomstig kind een jongen dan
wel een meisje gaat worden. Het is ingewikkelder
dan het hier staat, maar het komt er op neer, dat
de zaadcel met het x-chromosoom (half meisje) een
zurige omgeving in de vrouwelijke geslachtsorga
nen, in het bijzonder in de baarmoederhals (cervix)
en baarmoeder beter verdraagt dan de kleinere,
maar snellere zaadcellen met het y-chromosoom. En
omgekeerd verdraagt een zaadcel met een y-chro
mosoom een alkalische omgeving beter en heeft dus
betere kansen om tot de wachtende eicel door te
dringen. Beide gevallen doen zich in de maandelijk
se cyclus van de vrouw voor en dat was iets wat
de orthodoxe joden, met hun verlangen naar man
nelijk nakomelingschap, al wisten. Volgens hun
wetten, mag de man zijn vrouw pas benaderen tien
dagen na de menstruatieperiode. Dat is vlak voor
of vlak na de ovulatie of eisprong en dat is typisch
de alkalische periode. En het is een bekend feit,
dat orthodoxe joden over het algemeen meer zonen
dan dochters hebben.
Maar dat terzijde. Belangwekkender is de vraag,
wat er gebeurt als man en vrouw samen zijn
geweest en een stroom van zaadcellen, met zowel
x- als met y-chromosoom oprukt naar de eicel, die,
via de buis van Falloppius, vreedzaam richting
baarmoeder „wandelt." Het is een ijselijke reis, die
de zaadcellen begonnen zijn langs zure, alkalische
en andere barrières en veruit de meeste sterven
onderweg af. Alleen de allersterkste halen het en
deze omringen de eicel en proberen met woest
zwepende staarten het celomhulsel te doorbreken.
Dat lukt (natuurlijke selectie!) alleen de allersterkste
van deze allersterksten: slechts één zaadcel kan
doordringen tot de kern van de eicel en daarmee
samensmelten.
Dan gebeurt er iets zeer merkwaardigs. Men kan
de speldeknop-grote eicel ruwweg vergelijken met
een kippeëi. De dooier, de kern dus, is omgeven
door een vloeistof, kernplasma of cytoplasma waar
in nog allerlei andere lichaampjes ronddwarrelen.
In deze vloeistof ligt geen erfelijke informatie opge
slagen; hij dient uitsluitend als bescherming en als
voedsel voor de kern en hij geeft de kern bovendien
de inlichting dat het aantal van 46 chromosomen
compleet is en dat er nu werk aan de winkel komt.
De celkern volgt dit bevel braaf op en begint zich
driftig te delen, met dien verstande dat iedere
deelcel de volledige blauwdruk bevat van het indivi
du, dat thans gevormd wordt en waarvan het deel
zal uitmaken. Een blauwdruk waarop ieder van de
twee ouders via cohabitatie zijn eigen stempel ge
drukt heeft.
Niettemin zal in de strenge organisatie, die lichaam
van Billy". De identiteit van de betrok
kenen wordt pohter door Rorvik geheim
gehouden, waardoor het volgens zijn cri
tici niet mogelijk is na te gaan of het ver
haal klopt.
Hoe zou Billy tot stand zijn gekomen? Via
een hormoon behandeling, die wordt toe
gepast bij sommige onvruchtbare vrou
wen, h^eft men eicellen verkregen, en
een van deze eicellen is voorzien van de
kern van een lichaamsdeel van „Max"
Uit de behandelde eicel zou een embryo
zijn ontstaan die in de baarmoeder van
een zeventienjarig meisje zou zijn inge
bracht. Een dergelijke kunstmatige in
planting is moeilijk, want de ontwikke
ling van een baarmoeder moet „gelijk lo
pen" met de ontwikkeling van de eicel.
Bij mensen heefteen buiten het lichaam
bevruchte eicel zich nog niet eerder in
een baarmoeder kunnen nestelen. Billy
is volgens Rorvik zonder problemen ge
boren, en „vader 'Max' houdt veel van
hem".
De kritiek op Rorviks boek heeft niet lang
op zich laten wachten. Prof. dr. D. Boot-
sma, hoogleraar in de erfelijkheidsleer
aan de Erasmusuniversiteit te Rotter
dam, zegt: „Het lijkt me een uiterst mis
plaatste reclamestunt. Geen enkele fat
soenlij ke geleerde leent zich voor zo'n ex-
Seriment". Dr. James Watson, die een
obelprijs kreeg voor zijn onderzoek van
het DNA (een molecuulverbinding in de
celkern die bepalend is voor de erfelijke
eigenschappen) zei zelfs: „Rorvik is óf bij
de neus genomen, óf hij zou moeten wor
den doodgeschoten"
Volgens prof. Bootsma is door de publika-
tie van Rorviks boek een nuttige weten
schap in een kwaad daglicht gesteld. Het
onderzoek van „klonen" van kikkers is
bedoeld om te kijken hoe het mogelijk is
dat uit één eicel zoveel verschillende li
chaamscellen kunnen groeien en hoe het
mogelijk is dat iedere cel zijn taak kent.
Dit onderzoek lijkt belangrijk voor het
opsporen van erfelijke afwijkingen en
het onstaan van kanker.
„Darwin", de man die verantwoordelijk
zou zijn voor het ontstaan van Billy, is
minder onder de indruk. Hij heeft vol
gens Rorvik gezegd: „Het ergste waaraan
ik me schuldig kan voelen is ieman'd ge
maakt te hebben die een vreselijke etter
blijkt te zijn". Gezien de zelfingenomen
heid van zijn „kloonvader" zou dit wei
eens het geval kunnen zijn. Al is het ook
niet gezegd dat Billy ook in zijn gedrag op
zijn vader gaat lijken. De ervaringen van
Billy zullen immers anders zijn dan die
van „Max".
De bruidsdans van de zaadcellen. Duizenden zaadcellen proberen met woest zwaaiende staart
de eicel binnen te dringen. Dat zal er maar één lukken. Het lijkt op de bruidsdans van
de bijenkoningin. Omgeven door een stoet van darren stijgt zij hoger en hoger tot'een
dar sterk genoeg is om haar te volgen en haar te bevruchten. Daarna zijn alle darren ten
dode opgeschreven.
heet, een levercel zich uitsluitend als levercel gedra
gen, een spiercel als spiercel en een huidcel als
huidcel, hoewel ieder van die miljarden cellen de
mogelijkheid in zich heeft om het totale individu
te herscheppen, éls zij daartoe het juiste bevel
zouden krijgen.
Om zich enigszins voor te stellen, wat er gebeurt
met ongeslachtelijke (zonder geslachtsverkeer en
zonder kunstmatige inseminatie) voortplanting is het
nodig dat men enkele dingen uit het voorgaande
goed onthoudt.
1) De 23 chromosomen tellende eicel kan zich pas
delen als de mannelijke zaadcel de resterende 23
chromosomen aan de eicelkern gebracht heeft.
2) Het bevel tot deling wordt gegeven door rond
de kern liggende celvloeistof en dat gebeurt pas als
de 46, voor het soort bepalende aantal chromoso
men volledig zijn.
3) Iedere menselijke lichaamscel bevat de totale
blauwdruk van het menselijke individu, waarvan hij
deel uitmaakt.
Welnu, als men die drie punten goed voor ogen
houdt dan is de ongeslachtelijke voortbrenging,
ofwel parthenogenesis, theoretisch althans, een vrij
eenvoudige zaak.
Men neemt een onbevruchte eicel, dus een eicel met
slechts 23 chromosomen. Men vernietigt de kern
door middel van ultra-violette straling of, moderner,
met een laserstraal. Dan neemt men zomaar een
cel van een menselijk lichaam, en dan maakt het
niet uit of het een huidcel is uit oorlel of kleine
teen ofwel een cel uit het darmslijmvlies, want al
Met de hedendaagse mikroskopische techniek is het mogelijk om zaadcellen met een
x-chromosoom te onderscheiden van een zaadcel met een y-chromosoom. Hij is forser en
langwerpiger uitgevallen dan de zaadcel met y-chromosoom, schuins rechts eronder. Deze
is wat ronder en kleiner van vorm.
die cellen hebben de volledige blauwdruk van het
individu. Men plant de kern van deze cel in de eicel,
waarvan de kern vernietigd is en ziet, wat gebeurt?
De celvloeistof realiseert zich plotseling dat de kern
niet 23, maar 46 chromosomen rijk is en geeft het
bevel tot vermenigvuldigen, hetgeen deze celkern
dan ook driftig begint te doen. Overgebracht in een
vrouwelijke baarmoeder kan het resultaat een men
selijk wezen zijn, dat volkomen identiek is aan de
leverancier van de celkern. Zo krijgt de vrouwelijke
leverancier van een celkern een „dochter", die in
alles op haar gelijkt Een „zoon" kan zij niet krijgen
omdat al haar lichaamscellen het dubbele x-chromo-
soom bezitten. Daarentegen zal de mannelijke donor
van een celkern een „zoon" krijgen die identiek is
aan de donor.
Nu is, in dit verband de omschrijving „zoon" of
„dochter" niet erg juist. Het ware beter te spreken
van tweelingbroer of tweelingzus.
Science fiction? Vergeet u het maar Met kikker-
klonen hebben zij al aardig wat resultaten bereikt,
in het bijzonder met de Afrikaanse klauwkikvors.
En al in de jaren vijftig slaagde een onderzoeker
er in om uit een "enkele cel, geschraapt van een
huis-tuin-keukenpeentje een volwassen exemplaar
te scheppen, met behulp van een vloeistof die de
celdeling op gang bracht. Het resultaat was een
exemplaar dat volkomen identiek was aan de peen,
die de cel geleverd had. Een kunstje dat ongetwij
feld door ontelbare onderzoekers herhaald is.
Nu is de parthenogenesis in de natuur niet een
helemaal onbekende zaak. Ongeslachtelijke voort
planting komt bij lage diersoorten wel meer voor,
soms in zeer zonderlinge variaties. Er bestaat een
slakkesoort, die in het begin van zijn leven „manne
tje" is, vervolgens .hermafrodiet" met twee ge
slachtskenmerken, zodat hij/zij zich eventueel zelf
kan bevruchten om de laatste periode als „vrouw
tje" te eindigen.
Er bestaat ook een zeeworm, waarvan het minuscu
le mannetje zich nestelt in de geslachtsorganen van
het wijfje en tenslotte zo volledig vergroeit met het
wijfjeslichaam, dat alleen zijn geslachtskenmerken
overblijven.
Maar mens noch zoogdier zijn peentjes, klauwkik-
vorsen, slakken of zeewormen. Mens en zoogdier
zijn duidelijk hoogstaander en ingewikkelder we
zens. Hun nageslacht behoeft veel meer verzorging.
Een kikker legt zijn eieren in het water en kijkt
er verder niet meer naar om. Mens en zoogdier
bewaren hun nog ongeboren kroost zorgvuldig in
het moederlichaam, waaruit het pas tevoorschijn
komt als de tijd daar is.
Dit ingebed zijn in de baarmoeder is voor de
menselijke embryo, ook als het door wetenschappe
lijke manipulatie ontstaan is, van levensbelang.
Voor zover bekend is men er nog niet in geslaagd
om deze inbedding, ook wel nidatie genoemd, bij
zoogdieren op het juiste tijdstip tot stand te bren
gen. En hoe moet men manipuleren met een eicel,
zo groot als een speldeknop zonder dat ergens
onherstelbare schade wordt aangericht? Als de des
kundigen zeggen: „Dit is technisch nog niet moge
lijk", dan klinkt dat zeer aanvaardbaar.
En als men, te zijner tijd, de techniek wèl beheerst,
dan moeten, zoals eerder opgemerkt is, theologen,
moralisten, genetici, futorologen en ethici een duide
lijk antwoord gereed hebben op wat de onderschei
dene consequenties zijn. Om er maar eens een te
noemen: de idee dat wij enige generaties opge
scheept zouden zitten met identieke Pinochets, Vor-
sters of Idi Amins is niet zeer aanlokkelijk.
T. van Grinsven
Bibliografie: Rorvik en Shettles „zoon of dochter
naar keuze" uitg. H. Meulenhoff Baarn.