JrlllMSlJlj
sllsiillli
Wat
betekenen
de
afkortingen
ü£j,
3 fci
«S3.. ss i
sillgSES'Ss e s g-J
'eir.cl
ONDERWIJSBIJLAGE
Je zult maar een zoon of
dochter hebben In de zesde
klas van de lagere school en
moeten beslissen waar het
kind heen moet voor het
verdere onderricht. Lavo, lbo,
lts, Ihno, llto, Imo, Ido, leao,
mavo, havo, vwo? Het
voortgezet onderwijs lijkt een
bos waarin je bijzonder
makkelijk verdwaalt. Waar
moet het kind heen? Aan wie
kun je het best advies
vragen? „Aan de
onderwijzers van de lagere
school die het kind hebben
lesgegeven. Zij weten het
beste wat hun pupil waard is
en wat de mogelijkheden
zijn", zegt prompt de heer
J. A. Merks, conrector
brugklassen van het Sint
Maartenscollege in Voorburg.
De heer Merks heeft niet zo'n
hoge hoed op van de verdere
vormen van voorlichting. „Er
zijn van die forumavonden,
waar een rector van een
scholengemeenschap, de
directeur van een technische
school, een huishoudschool
enzovoort zijn
vertegenwoordigd. Aan goede
voorlichting ontbreekt het
echter op die avonden,
ledereen zit zijn eigen school
te verkopen om leerlingen te
ronselen. Waarom? Omdat
veel scholen dreigen te
verdwijnen door het
teruglopend aantal kinderen
Hoe meer zieltjes ze dus
kunnen winnen, hoe meer
kans dat de school kan blijven
bestaan. Sommige scholen
gaan zelfs zover, dat de
kinderen met een busje
worden opgehaald voor een
voorlichtingsdag op een
school die hen fêteert op
limonade en andere
lekkernijen. Eèn school
presteerde het zelfs om voor
de gelegenheid een paar
flipperkasten in de aula op te
stellen. Kijk eens wat een
gezellige school! Maar of het
ook een goede school is, met
het onderwijs dat voor de
kinderen het juiste is, dat is
wat anders. Nee, het beste
kan men te rade gaan bij de
meester of de juf van de
lagere school. Zij hebben in
de loop der jaren een systeem
opgebouwd waaraan het te
danken is dat landelijk
gesproken 86 procent van hun
raadgevingen ook de juiste
zijn gebleken".
Een van de belangrijkste
redenen om voor een bepaald
soort onderwijs te kiezen is
uiteraard de interesse van een
kind zelf. Meestal is die
interesse nog niet concreet
omschreven, maar geeft het
wel een bepaalde richting aan.
Het is volgens de heer Merks
uiterst belangrijk daarop te
letten. Dan moet het echter
niet gaan zoals bij dat meisje
uit 6 gym-beta. Zij wist niet
wat zij worden wilde, wat ze
verder zou gaan studeren. Uit
vele gesprekken die de heer
Merks met haar had gevoerd,
bleek dat het meisje zeer
sociaal voelend was. Ze ging
mee met de Paralympics (de
Olympische Spelen voor
gehandicapten), ze ging mee
als verzorgster op
Lourdesreizen en dus lag het
voor de hand dat de heer
Merks suggereerde dat ze
medicijnen zou gaan studeren.
Het meisje verstarde bij dat
idee. Ze kwam uit een
gegoede familie en in de tijd
dat ze in de interesseleeftijd"
was (11 a 12 jaar) had ze
tegen haar vader gezegd dat
ze wel verpleegster zou willen
worden. Een aanduiding voor
de wens een verzorgend
beroep te willen gaan doen,
hetgeen meer zou kunnen zijn
dan verpleegster, afhankelijk
van de capaciteiten van het
kind In het geval van dit
meisje zou dat arts kunnen
zijn. De vader herkende dit
echter niet en antwoordde
alleen maar: ,,0 nee, dat
gebeurt niet in onze familie.
Oude mannen op de pot
zetten". Waarmee op dit punt
het contact tussen de ouders
en het meisje was verbroken
en bij het kind alle ambitie
om een verzorgend beroep te
gaan uitoefenen was
verdwenen. Het mocht toch
niet van thuis.
Het is, aldus de heer Merks,
heel belangrijk dat kinderen
met hun ouders kunnen
praten over wat ze worden
willen, dat de interessesfeer
van het kind wordt gepeild.
Samen met de onderwijzers
kunnen dan de mogelijkheden
voor voortgezet onderwijs
worden nagegaan.
Medebepalend is de
intelligentie van de jongen of
het meisje of het
beroepsonderwijs wordt of
mavo. havo, vwo. Een ander
punt daarbij is of een kind
graag met zijn handen bezig
is of dat het zich vaak
terugtrekt in een rustig hoekje
om te lezen of andersoortig
denkwerk te verrichten.
Wit echter als een kind graag
wil gaan studeren of
onderwijzer wil worden?
Bekend is dat tegen 1980 de
helft van de onderwijskrachten
werkloos zal zijn. Dat steeds
meer academici zonder werk
lopen of werk verrichten
beneden „hun niveau". Stuur
je een kind dan naar de
middelbare school om verder
door te studeren? Of kun je
het beter naar het
beroepsonderwijs sturen
omdat in de toekomst de
vraag naar vakbekwame
arbeiders en naar mensen die
bereid zijn vuil werk te
verrichten zal toenemen? Voor
wat de heer Merks betreft
moet het kind naar de school
gaan die hij aankan. „Leren is
niet alleen maar een aanloop
voor een goede carrière en
veel geld verdienen. Leren op
zich kan erg leuk zijn. Het is
fijn die ontwikkeling te hebben
gekregen die je aankan,
zonder dat het automatisch
leidt naar een bepaalde status.
Kinderen kijken daar
geleerd te spelen zal later met
die vrije tijd geen raad weten
Er bestaan naar de mening
van de heer Merks nog
verkeerde ideeën over het
beroepsonderwijs. Maar de
huishoudschool is niet meer
de spinazieacademie, de
lagere technische school is
niet het eindstation van het
leerproces. Meisjes die kiezen
voor het lager
beroepsonderwijs zitten twee
jaar in een algemeen
vormende brugklas. Daarna
kunnen ze kiezen: voor het
lager huishoud- en
nijverheidsonderwijs (waarin
tegenwoordig veel meer
aandacht wordt besteed aan
de verzorgende beroepen en
dus niet alleen aan koken en
havo en mavo in het hoger
beroepsonderwijs zijn
terechtgekomen, simpelweg
om dat de laatsten het
praktisch technisch onderwijs
hebben gemist.
Bij het technisch onderwijs is
in de Haagse regio nog een
foefje bedacht om de militaire
dienstplicht geen spelbreker te
laten zijn. Normaal bestaat de
middelbare technische school^
uit twee jaren theorie, een jaar
stage en nog een jaar theorie.
Daarna is een leerling net rijp
genoeg voor dienst en moet
hij opkomen. Daar is door'de
scholen in onze omgeving het
volgende op verzonnen- de
mts duurt drie jaar (theorie)
en daarna gelijk door naar de
hts. Zij die dat doen krijgen
uitstel van dienst. Aan het
eind van de hts-periode volgt
het stage-jaar en wanneer dit
met succes wordt doorlopen
wordt zowel het hts- als het
mts-diploma uitgereikt. Daarna
kan men met een voltooide
opleiding in dienst.
Aanpassingsmoeilijkheden
Niet alle ouders zijn zich
ervan bewust dat kinderen die
van de lagere school overgaan
naar het voortgezet onderwijs
met aanpassingsmoeilijkheden
te kampen hebben. Voor velen
van hen is het een
beklemmende ervaring. Op de
lagere school waren ze de
allergrootsten. Ze hadden
speciale privileges: mochten
de melk rondbrengen en op
de derde klas passen als de
juf een uurtje weg moest. Op
de nieuwe school zijn ze
opeens de alterkleinsten en
moeten ze opkijken tegen al
die uit de kluiten geschoten
hogere klassers. „Gooi je een
kwartje in de automaat, krijg
je een zet en weg reep". Ze
kunnen tegen die groteren
niet op en zijn plotseling weer
de benjamins. De Don-Juans
van de lagere school maken
het niet meer bij de meisjes
met al die concurrentie van
'grotere jongens.
Daarnaast is de manier van
studeren volledig anders dan
op de lagere school. Veel
nieuwelingen op de
middelbare school hebben van
tegenwoordig trouwens heel
anders tegenaan dan die van
vroeger. Weliswaar willen ze
voldoende financiële armslag
hebben, maar verder hebben
ze lak aan statussymbolen
Waren vroeger zij die in de
maatschappij waren geslaagd
de grote voorbeelden, nu zijn
de ouderen niet meer de
voorbeelden van de jeugd. De
jongeren bepalen zelf de
waarde van het leven en die
waarde ligt voor velen in het
dienstbaar zijn aan anderen,
of in een baan buiten. Veel
ouders willen daar echter nog
niet aan. Voor hen zijn hun
kinderen ook een status en in
verschillende milieus is de
technische school een
schande. Met als gevolg dat
die kinderen ondanks geheel
andere interessen toch naar
het atheneum moeten. Een
lijdensweg met bijscholings-
en huiswerkcursussen. Ouders
dus die veel te hoog grijpen.
Maar ook andersom handelen
is niet juist. Vanwege de
toekomstige arbeidsmarkt een
kind sturen naar een school
die beneden zijn niveau ligt
Zo'n jongen of meisje wordt
evenmin gelukkig".
Onderwijs op het juiste niveau,
zo meent dus de heer Merks.
Hij is verder van mening dat
ouders meer een evenwicht
moeten zoeken tussen spelen
en leren. Het spel wordt tegen
het kind vaak als
pressiemiddel gebruikt om
toch maar goed te leren en
iets te bereiken in deze
wereld. „Heb je je huiswerk
niet gemaakt? Een
onvoldoende voor
geschiedenis? Dat is dan geen
voetballen vandaag en morgen
niet trainen" Fout, aldus de
heer Merks. Volgens hem
moeten de kinderen voldoende
tijd krijgen om hobby's te
ontwikkelen en niet de gehele
dag met hun neus in de
boeken hoeven te zitten.
Studiebollen worden
hobbyloze mensen en dat is
desastreus voor hun toekomst.
Er komt een nieuwe tijd met
een andere arbeidsmoraal en
met andere
arbeidsmogelijkheden. Er komt
een tijd met erg veel vrije
dagen. Een kind dat niet heeft
bedden opmaken), ze kunnen
naar de lagere technische
school, naar het land- en
tuinbouwonderwijs, naar het
lager detailhandel- of
middenstandsonderwijs of naar
het economisch en
administratief onderwijs.
Daarna bestaat de
mogelijkheid om op
middelbaar niveau in het
gekozen onderwijs door te
gaan. Hetzelfde geldt uiteraard
voor de jongens. Daarna
bestaat nog het hoger
beroepsonderwijs en inmiddels
is al aangetoond dat mensen
die van het lager en
middelbaar technisch
onderwijs komen het in de
hogere beroepsopleidingen
veel beter doen dan zij die via
hun levensdagen nog geen
huiswerk gemaakt. Op de
nieuwe schuol moet dat
opeens wel. Wanneer ze geen
goede begeleiding krijgen, zal
de nieuwe manier van
studeren hen erg moeilijk
afgaan. Bovendien is er de
overgang van de
klasseonderwijzer naar
vakleraren. Voorheen was het
zo dat als Paultje niet goed
was in rekenen de meester
wist dat het joch daarentegen
erg goed was in taal, in
gymnastiek en in tekenen.
Meester kende hem en
meester wist precies wat hij
allemaal kon, ook al kon hij
een paar dingen niet. Maar de
leraar die hem nu wiskunde
geeft weet helemaal niet hoe
goed hij is in al die andere
vakken. Een kind is dan al
gauw geneigd te denken dat
die leraar hem een sufferd
vindt, met alle gevolgen
voor een goede relatie tussen
deze leerling en de leraar,
aldus de heer Merks.
Hem zijn nog meer
aanpassingsproblemen
opgevallen Leerlingen uit het
Westland bijvoorbeeld waren
eraan gewend dat 's middags
de hele familie bijeen was
voor de warme maaltijd. Nu zit
hij op dat tijdstip op school
met zijn meegebrachte
boterham. Hij mist de
familiebijeenkomst, dat
samenzijn om twaalf uur 's
middags. Mavo-leerlingen op
een scholengemeenschap
vormen weer zo'n andere
groep. Op de lagere school
behoorden zij tot de
behoorlijke middengroep. Dat
is echter anders als ze naar
de mavo gaan. De jongens en
meisjes die op de lagere
school „minder" waren zijn
naar het lbo gegaan en op de
scholengemeenschap zijn alle
anderen alleen maar „beter".
Ook zijn er veel nieuwe
leerlingen die het moeilijk
hebben in de veel grotere
groep De lagere scholen zijn
over het algemeen vrij klein,
de nieuwe school herbergt
meestal veel meer leerlingen.
Vooral kinderen uit de
„geplande" gezinnen van twee
kinderen hebben het moeilijker
dan die uit de grotere, meer
sociale gezinnen, aldus de
heer Merks.
Het zijn allemaal
aanpassingsmoeilijkheden die
een aantal weken duren. Een
kwestie van wennen en het
valt allemaal wel mee als de
jongens en meisjes goed
worden opgevangen. Maar ook
daaraan ontbreekt het nogal
eens. Vader en moeder
werken Als ze thuiskomen
willen ze zich ontspannen en
de tijd aan zichzelf hebben.
Dan komt het oplossen van
problemen „morgen" wel.
Tafeltjesavonden worden niet
bezocht. Zeker niet wanneer
ze op de voetbalavonden
worden gehouden. Dan
worden de ouderavonden
gegarandeerd minimaal
bezocht. „Het ontspannen van
de ouders, een beetje tijd voor
zichzelf willen hebben, zij ze
van harte gegund. Maar als je
een kind wilt laten leren, dan
moet je het ook coachen.
Moet er tijd worden
vrijgemaakt om de
leerprobleempjes van zo'n
kind op te lossen. Bovendien:
niet alleen pa en moe zijn
moe na een dag werken, ook
het kind is moe. maar die
moet dan nog wel zijn
huiswerk maken".
De enthousiaste ouders niet te
na gesproken ontbreekt er dus
nogal wat aan de opvang van
scholieren. Vandaar dat de
school in dit opzicht een
grotere verantwoording heeft
gekregen Lukte het vroeger
met zo best met leren, dan
was een kind dom of lui.
Tegenwoordig wordt er
gelukkig veel meer aandacht
geschonken aan leer- en
opvoedingsmoeilijkheden.
De leraren worden in hun
opleiding veel meer bekend
gemaakt met de
pedagogisch-didactische
facetten van hun beroep en de
schooldecaan is veel meer
geworden dan de man die
vroeger foldertjes uitdeelde
over verdere
studiemogelijkheden.
i
vwo= voorbereidend weten
schappelijk onderwijs.
Hiertoe behoren het athe
neum, het gymnasium en het
lyceum. Het geeft een voorbe
reiding op een studie aan
universiteit of hogeschool.
havo= hoger algemeen voort
gezet onderwijs
Dit onderwijs geeft vooral een
voorbereiding op een studie
aan een school voor hoger
beroepsonderwijs
mavo^ middelbaar algemeen
voortgezet onderwijs.
Hier kan men een opleiding
krijgen waarmee verder ge
leerd kan worden op een
school voor middelbaar be
roepsonderwijs
lavo= lager algemeen voort
gezet onderwijs
Dit onderwijs komt als zelf
standige school weinig voor.
Het vormf grotendeels de eer
ste twee leerjaren van een
school voor lager beroepson
derwijs.
lbo= lager beroepsonderwijs.
In tegenstelling tot het vwo,
havo en mavo (meestal één
brugklas) kent dit onderwijs
twee jaar brugonderwijs (al
gemeen, met beroepsvor
mend) waarna een keuze
wordt gedaan tussen:
lts= lagere technische
school, ook wel het Ito (lager
technisch onderwijs) ge
noemd
lhno= lager huishoud- en nij
verheidsonderwijs (de vroege
re huishoudschool) waar be
halve aan huishoudkundige
zaken ook veel aandacht
wordt gegeven aan de verzor
gende beroepen
lds= lagere detailhandels-
school.
Deze opleiding is een onder
deel van het
lmo= lager middenstandson
derwijs
!no= lager nautisch onderwijs
(zoals de opleidingen tot
scheepsgezel, matroos e.d.)
llto= lager land- en tuinbou
wonderwijs
Bij het met goed gevolg door
lopen van deze beroepsoplei
dingen. kan worden doorge
leerd aan de middelbare
scholen in de gekozen studie
richting en daarna kan men
nog naar het hoger beroeps
onderwijs. Meer informatie
over deze opleidingen zijn te
vinden in een boekje dat
wordt uitgegeven door het
ministerie van onderwijs,
Nieuwe Uitleg 1 in Den Haag.
Het boekje draagt de titel
„Het voortgezet onderwijs
tussen basisschool en Univer
siteit".