w&NI/GE/ Kunstenaars verzet in 1940-1945: een kleine uitzondering PROEFSCHRIFT HANS MULDER HOLT MYTHE UIT Omslag voor De Nieuwe Gemeenschap. 1ste jaarg. nr. 6, juni 1934. „De Nationaal-socialistische revolutie heeft een generatie voortgebracht, bezield van zelfopoffering, daadkracht en militaire heroiek. Dit zijn de eigenschappen, welke, indien ze langzamerhand de gehele geestelijke atmo sfeer van de volken, die bij deze revolutie betrokken zijn, gaan doordringen, op de kunst van groten een bezielenden invloed kunnen zijn". Het is 30 januari 1941. Aan bet woord is de schilder Pijke Koch in het NSB-blad De Waag. Een kunstenaar over het nationaal-socialisme in een grafgewelf van holle woorden waarin de afgrijselijkste implicaties doorklinken. Ge licht uit een boekwerk waarin een dikke driehonderd bladzijden lang die confrontatie van de Nederlandse kunstenaar en de politiek, in het bijzonder die van het nationaal-socialisme centraal staat. Een proefschrift waarop de 33-jarige Hans Mulder tot doctor in de letteren is gepromoveerd en dat nu in een handelseditie van uitgeverij Het Spectrum in de boekwinkels ligt: „Kunst in crisis en bezetting, een onderzoek naar de houding van Nederlandse kunstenaars in de periode 1930-1945". Een boek waarin dat kunstenaarsprotest slechts een heel klein facet van het kunstenaarsleven van die dagen blijkt te zijn, waarin meeloperij, angstige aanvaarding, zwijgen uit lijfsbehoud heel wat veelvuldiger vielen te constateren. Een boek waarin je halverwege een alinea tegenkomt met: „Nee, men hoeft zich geen enkele illusie te maken over een flinke, principiële houding van de kunstenaars. Zij, die in het verzet gingen, vormden een kleine uitzonder ing". De mythe van het algehele verzet was al uitgehold, voor zover die nog gold voor de Nederlandse artiest in oorlogstijd rekent Hans Mulder er ook mee af. „Het lezen van het bewaarde D.V.K.- archiefmateriaal (Departement voor Voorlichting en Kuituur dat de taak van O.K. W. voor een deel over nam) is toch al een weinig opwek kende zaak", schrijft Mulder. Er val len onderlinge verdachtmakingen in te lezen, een verzoek van Han van Meegeren (de Vermeer-vervalser) die graag subsidie wil hebben voor de uitgave van een gereproduceerde prent en schrijft grote bedragen te hebben geschonken aan het Duitse Rode Kruis, de ambulance van het Nederlandse Vrijwilligersleger en de Winterhulp, verslagen over de ijveri ge pogingen van Bert Voeten om aanhangers voor de door de Duitsers ingestelde gilden te winnen, de schil der Jan Sluyters die zo graag zijn fiets wil houden en verzekert dat hij écht niet geweigerd heeft werk aan de Duitsers te verkopen, de onderda nige brieven van Gabriël Smit aan de „zeer geachte Doctor van Ham" van de afdeling Boekwezen, waarin hij die NSB-er verzekert gaarne be reid te zijn mee te werken, de gege vens over de vrijwillige deelname van Karei Appel aan de actie Kam pen en Kunstenaars van het D.VK. in samenwerking met de Nederland se Arbeidsdienst en de steun, die dat departement hem gaf. Mulder con cludeert: „Er viel geld te verdienen: een groot aantal kunstenaars liet daarvoor de principes varen". Zo telt zijn boek rijen namen van „goede", „foute" Nederlandse kunstenaars, mensen daartussen in, in halfzachte of bewuste dubbelrollen of in stil zwijgen. Niet allemaal nieuw. Er is van diverse zijden genoeg gepubli ceerd over het onderwerp, maar Mulder heeft als eerste de kunst en kunstenaars in die tijd bijeenge bracht en ze tegelijkertijd in het perspectief van de tijd aan de Duitse bezetting voorafgaand gezet. En dat is een nieuwe zaak, onmisbbar voor een goed begrip van wat zich in de Nederlandse kunstwereld zou afspe len toen van hogerhand de „nazifica- tie" van dat deel van de maatschap pij werd besloten. Hans Mulder privé over de keus van zijn onderwerp: „Ik heb me altijd al verbaasd over de verhalen van dat kleine groepje foute Nederlanders in de oorlog. Toen ik op school zat, vroeg de leraar wie van onze ouders in het verzet gezeten had en dat Frans ter Gast: De NSB doet mee bleken er zomaar 27 van de 29 te zijn. Ik vroeg me af hoe het dan kon dat toch zoveel Joden zijn afgevoerd. Toen ik kunstgeschiedenis ging stu deren, heb ik als onderwerp voor een scriptie voor het bijvak moderne geschiedenis het verzet in mijn woonplaats Amersfoort gekozen". Een keus die blijkbaar als een sneeuwbal mét Mulder aan de rol is gegaan en geleid heeft tot een bijzon dere dissertatie voor een kunstiiisto- ricus. Geen stijltechnische verhande lingen, of pure kunstinterpretaties, maar een kunstpolitiek boek. En wat dat betreft is Mulder zelf een pro- dukt van de lijn die hij vanuit zijn dissertatie doortrekt naar vandaag: Als er een positief punt na de oorlog overbleef, was dat het feit dat het beperkte kunstenaarsverzet bereikte dat meer en meer kunstenaars mee gingen denken over kunst en poli tiek. Mulder: „De principiële kunste naars laten zich niet meer zonder slag of stoot van hun verworven positie verdringen". Een zeer per soonlijke en hoopgevende mening die uiteindelijk de tendens die door zijn dissertatie loopt, ten gunste keert en afmaakt. Mulder begint namelijk niet voor niets zijn studie al in de dertiger jaren. Het is de tijd dat in Duitsland het fascisme al volop gemanifesteerd is. Hier te lande reageren kunste naars in het algemeen weinig anders dan het Nederlandse volk zelf. Het fascisme is een ver gevaar waar over gedacht en gepraat wordt, maar dat nauwelijks als een reële dreiging wordt gezien. Daarnaast bestaan er in Nederland stromingen die welis waar voornamelijk onverdacht, kie men in zich dragen voor het Neder landse nationaal-socialisme. Na de Eerste Wereldoorlog is er bijvoor beeld een Kunstenaarspartij, die zich tegen democratie en algemeen kies recht uitspreekt omdat dat maar zou versnipperen en verwarren in de noodzakelijke tendens het volk gees telijk te verheffen. Een partij die weliswaar een kort leven beschoren was, maar die zich baseerde op een algemener levend idealisme dat in kunst en wereld een geestelijk verval - constateerde en om een nieuwe, fris se wind riep. Een vooral in conserva tieve en christelijke kring levend ge voel, dat aansloot bij het programma van de later in Nederland opgerichte NSB en dat ook velen, voor een korte of langere dwaling, in dat na- tionaal-socialistische vaarwater bracht. Kunstenaars over het alge meen hielden zich ver van politiek, dan wel uit overtuiging, dan wel uit politiek onbenul. Maar een nieuwe stroming viel te vinden in het „vita lisme* dat om sterke, bezielde figu ren vroeg in een slappe tijd. Dat met Marsmans dichtregel: „Ik wil een mes om de rotte plek uit te snijden" om een krachtige aanpak riep. Juist uit dat vitalisme (getuige nog on langs het televisieprogramma over het literaire blad De Gemeenschap en het daaruit voortkomende De Nieuwe Gemeenschap met o.a de anti-semitische Albert Kuyle) liepen mogelijke lijnen naar het nationaal- socialisme. Protesten daarnaast wer den gehoord van voornamelijk in Willem van Schaik: Hitier. 1936 Tekening voor het boek ..Tijdgenoten" (met tekst van E Elias uit 1937). twee groepen verenigde kunstenaars. Die van het Comité van Waakzaam heid en het Kunstenaarscentrum voor Geestelijke Weerbaarheid, waarin humanisten, religieus-socia listen en sociaal-democraten. Tegelij kertijd speelt daarbinnen de strijd vraag of communisten binnen de anti-fascistische beweging kunnen worden gehandhaafd. Het is al met al een rommelig geheel van vooral naar individualisme neigende kunst enaars die toch niet bij het grote publiek overkomen dat voornamelijk verstrooiing, probleemloos amuse ment wil. Dat van o.a. Louis Davids met zijn „doodgewone man met z'n confectiepakkie an", vertolker van een kleinburgerlijke wereld met al zijn vooroordelen én bekrompenheid die veel dichter bij de NSB stond dan welke filosofie dan ook. Aldus Mulder terecht. KOFC Al met al kwam de Duitse inval en de bezetting als een geweldige klap, ook voor de al eerder protesterende kunstenaars en intellectuelen. Velen plegen zelfmoord (o.a. schrijver Men- no ter Braak, wiens verzet in Mul ders boek gerelativeerd wordt als té studentikoos intellectualistisch). Dan wordt het „Kuituur of Cultuur, dat was de kwestie. Geen strijd om een moderne spellingsmethode, maar een ideologische. De voorzitter van de Kuituurkring professor Snijder, stelde begin november 1941: „Wie nu nog aan de C blijft vasthouden, dis- tancieert hierdoor bewust de Neder landse van de Duitse kuituur". Het kunstenaarsprotest dat eerst in het begin van de bezetting bijna stil valt, krijgt juist door die K in plaats van de C, of wel het m werking stellen van een Kultuurkamer met een ver plicht lidmaatschap voor artiesten die hun vak willen uitoefenen, een nieuwe impuls van de Duitsers en hun handlangers. Dan komt het mo ment van de keus, van de „goeden" en de „fouten" en de „half-fouten" met allerlei merkwaardige, door Mulder koel op een rij gezette nuan ces. Als bij het toneel de joodse acteurs ontslagen moeten worden, keert Dirk Verbeek van het Residen tie Toneel wel gedurende de hele bezetting een wachtgeld aan hen uit en maakt het hen mogelijk bij hem thuis op „zwarte" avonden clandes tien op te treden, maar dezelfde Verbeek compromitteert zich als hij een stuk van Hebbel voor een vereni ging van nazi-leraren opvoert. Ac teur Ferd. Sterneberg over het door spelen: „En dan kwamen de mensen bij je na een voorstelling, vreselijk enthousiast en zeiden: „Oh wat een héérlijke avond hebben we gehad" En dan dacht ik: „Verdorie, we zijn er toch niet op uit om jullie opium te bezorgen. Ik wil dat je voortdu- Clandestiene prent van So Bezaan: Putten 1944. De houtsnede'werd gemaakt na Clandestiene print. Het enige nieuwe wapen dat Duitslapd nog redden kan een aanslag op Duitse officieren. rend met je neus op de feiten ge drukt wordt. Op die manier worden we ingeschakeld als handlangers van de bezetters, als we doorgaan jullie dat narcoticum toe te dienen". Ster neberg zal later niet meer spelen en o.a. deel uitmaken van een steunor ganisatie voor ondergedoken ac teurs. Het toneel, ook al omdat het als eerste tak van kunst wordt ge confronteerd met de Kuituurmaatre gelen van de Duitsers, toont de eer ste tekenen van uitgebreider kunste naarsverzet. Mulder behandelt de kunsten een voor een, van de beeld houwers met Gerrit van der Veen tot en met de schrijvers met Adriaan Roland Holst die zijn aanmelding voor de Kultuurkamer van een scherp protest in het hoog-duits ver gezeld laat gaan en dan onderduikt. De politie zal hem vergeefs zoeken. „Kunstenaarsverzet", stelt Hans Mul der, „is eigenlijk een wat vreemde term, wanneer men bedenkt dat in alle lagen van de bevolking verzet te vinden was." Maar, stelt hij, even als bij het kerkelijk, medisch en universitair verzet, maken juist de speciale kenmerken van die groepen een duidelijker naar buiten treden als een eenheid logischer. De misluk king achteraf van de nationaal-socia- listische cultuurpolitiek schrijft Mul der meer toe aan de chaos aan de zijde van de bezetter en collabora teurs en de oorlogsomstandigheden dan aan het kunstenaarsverzet. Een van de uiteindelijk positieve punten rond dat verzet, is dat er in kringen van de illegale kunstenaarsbladen gedacht gaat worden aan de situatie na de oorlog. Aan een nieuwe orga nisatie van het kunst leven waaruit, aldus Mulder, uiteindelijk heden daagse verworvenheden als kunste naarsfederaties en een instelling als de Raad voor de Kunst voortkomen, evenals sociale regelingen voor kunstenaars die niet meer „in de kou" mogen blijven staan. De bezet ting en het verzet brachten boven dien een geest van opstandigheid, een verlangen naar vrijheid, naast een groter politiek-maatschappelijk bewustzijn van de kunstenaars, die in de praktijk na de oorlog o.a. leidden tot het optreden van de in ternationale groep van abstracte beeldende kunstenaars. „Cobra" Eén van Mulder's stellingen bij zijn proefschrift is dan ook dat het on juist is de bezettingsperiode te zien als een „vacuum" in de kunstontwik keling, omdat je dan alleen van ui terlijke stijlkenmerken uitgaat en niet van de geest er achter De stellingen rond het proefschrift, waaraan Mulder drie jaar gewerkt heeft, tonen overigens verder ook een nogal cynische toon als het over bezetting en heldendom gaat. Eén hele subtiele is: „Het werkelijke na tionale monument ter nagedachtenis aan de bezetting bevindt zich niet op de Dam te Amsterdam, maar in de vorm van het archief van het Rijks instituut voor Oorlogsdocumentatie aan de Herengracht 474 te Amster dam". Want daar ligt de waarheid over Nederland en de bezetting, waarvan Mulder zijn deel heeft ge peurd en uitgegeven. Voor een we tenschappelijk werk overigens zeer leesbaar geschreven, doorspekt met brokstukken interviews en hier en daar een fraaie anekdote. Zoals die van beeldhouwer Leo Braat die in Londen bij Koningin Wilhelmina verslag uit het verzet komt uitbren gen. Een missie op dood spoor, want de regering heeft de zaken overgeno men. Wilhelmina zelf laat dat beeld houwer Braat uitermate duidelijk blijken met de prachtige woorden. „Gauw maar weer boetseren". BERT JANSMA Hans Mulder: Kunst in crisis en bezetting, 39,50, Het Spectrum/Ut recht.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1978 | | pagina 19