literatuur aan de rand dertig jaar verhalen van mulisch Een nieuwe reeks van uitgeverij Manteau, „Manteau Marginaal", smalle boekjes van zo'n 50 i 70 pagina's, waarin werk van een aantal auteurs verschijnt, dat wel eens aandacht verdient, hoewel het niet de hoofdzaak is in hun oeuvre. De zes deeltjes die nu voor me liggen, zijn stuk voor stuk, in hun simpelheid, best dat beetje aandacht waard dat ze eisen. Neem nou dat boekje „De Hongersloep". De auteur is Mark Twain, de grote Amerikaan. Het is feitelijk een autobiografisch geschrif tje, dat als oorspronkelijke titel had: „Mijn debuut als literair persoon". Het beschrijft, inderdaad in nog geen 70 pagina's, hoe de auteur als jong reizend journalist op de Hawaii-eilanden zat, zonder inspiratie of ma teriaal. De aankomst van een groep van vijftien uitgemergelde schipbreukelingen le verde hem zijn verhaal op en maakte het hem mogelijk zijn entree te doen als literair auteur. Toch een alleraardigst idee, om dat weer eens uit te geven? Zo vind ik het boekje met een tekst van Marcellus Emants ook een interessante merkwaardigheid, die op deze manier terecht nog eens wordt opgerakeld. „Een zitting met Eusapia Paladino" is een soort verslag van een spiritistische séance, die Marcellus Emants in 1903 hield met een medium van die naam. Dit naar aanleiding van allerlei vreemde verschijnselen tijdens de laatste fase van de ziekte van zijn tweede vrouw, die in 1900 stierf. Ik wil niet al te uitgebreid ingaan op elk deeltje van de nu gepresenteerde zes Man teau Marginaal-boekjes. Frank Visser is de auteur van „De Butler", een debuut. Van Hubert Lam po is een radiospel van twintig jaar oud gepubliceerd: „De Verzoeking"; het is geïnspireerd op het thema van de verzoe king van de heilige Antonius en op het schilderij van Jeroen Bosch over dit onder werp. Een merkwaardig soort humor stelt Marcel van Maele ten toon in zijn boekje „Vreemdsoortige Cocktails". Daarin allerlei recepten voor alcoholische versnaperingen, gelardeerd met klachten over het Vlaamse tekort, het Hollandse teveel, des schrijvers onmacht en radeloosheid. Je zult maar met zo'n brouwsel zitten. Literair-historisch het meest boeiend is het Manteau Marginaal-boekje over Paul van Ostayen. Twee hoofdstukken uit een auto biografische roman, die nooit voltooid is. Het handschrift bleef liggen in Berlijn, waar Van Ostayen er in 1919 en 1920 aan werkte. Het boekje heet „Het Landhuis in het Dorp De Jongen", dat zijn de twee titels van de romanhoofdstukken. Er is een terzake kundige inleiding van Gerrit Borgers, die heel duidelijk de relaties navorst tussen deze auto-biografische verhalen en de feiten uit het leven van Van Ostayen uit de periode waar het om gaat: de jaren op de middelba re school. Niet alleen komt hier een boeiend beeld naar boven over ontwikkeling, denken en beleven van een jongeman in het begin van deze eeuw, ook literair-historisch heeft deze randuitgave, naast het verzameld werk en alle bloemlezingen uit de belangrijkste lite raire werken van Van Ostayen, zijn waarde. Deze uitgaafjes van literatuur aan de rand, in de marge, hebben onbetwistbaar een ze kere charme en ook een literair belang. Waarvan akte. JAN VERSTAPPEN Uitgaven van Manteau in de reeks „Man teau Marginaal": Marcellus Emants: „Een zitting met Eusapia Paladino", Paul van Ostayen: „Het Landhuis in het Dorp De Jongen", Mark Twain: „De Hongersloep", Frank Visser: „De But ler", Hubert Lampo: „De Verzoeking" en Marcel van Maele: „Vreemdsoortige Cock tails". Een stevig boekwerk van De Bezige Bij: „De Verhalen 1947—1977" van Harry Muli sch. Wel een verstandige uitgave? vraag je je af, als je het ter hand neemt. Alleen om technische redenen zijn er namelijk direct twijfels over de bruikbaarheid van dit boek, gezien het doel ervan. Deze „paperback" bevat bijna 650 pagina's. Het boek is meer dan 5,5 centimeter dik en je verwacht niet anders dan dat het binnen niet al te lange tijd uit elkaar valt, bij intensief gebruik. Het gaat hier om alle verhalen van Mulisch, sinds zijn debuut tot en met zijn verhalenbundel van vorig jaar „Oude Lucht" bijeengebracht in één deel. Geen geringe zaak, die natuurlijk een te rechte uitgave is, gezien de belangrijke lite raire prijs die Mulisch vorig jaar kreeg. De Bezige Bij heeft er een inderdaad nieuwe bundel van gemaakt, ook het „zetsel" is nieuw. Voor wie zou dat bedoeld zijn? Voor de lezer die in Mulisch gëinteresseerd is, maar die zijn werk lang niet volledig in huis had, is het boek naar mijn idee wel welkom, ondanks het technische bezwaar, dat ik zo juist noemde. Hij zal zijn collectie verhalen, waarvan hij een-deel in huis had, met dit boek volledig maken, hij zal „bij" kunnen lezen wat hij niet kende, hij zal bepaalde delen van het boek in een soort herkenning doorbladeren. Het technische bezwaar lijkt me wel van belang voor de kopers, die eindelijk dan wel eens wat van Mulisch willen gaan lezen en die bereid zijn het hele boek door te lezen. Dat lijkt me wat veel. In het boek de verhalen „Chantage op het Leven" en „Oneindelijke Aankomst", inder tijd als één boekje uitgegeven, na het ver- haaldebuut „Tussen Hamer en Aambeeld", Dan de verhalen uit een van de spannendste bundels van Mulisch: „De Versierde Mens", de bundel „Het Mirakel", het leuke verhaal tje „Harry en het Woord" en naast enkele andere verhalen dan een eerste herdruk van „Oude Lucht". Niet in de volgorde waarin alles verscheen in de uitgaven, die er in de loop der jaren bij De Bezige Bij verschenen. Wat voor mij in het werk van Mulisch dan toch de meeste spankracht houat zijn de verhalen uit de zestiger jaren, zoals het verhaal over sergeant Massuro, het verhaal „Keuring" en het intrigerende „Quauh- quauhtinchan in den Vreemde", verhalen vol wanhoop en absurditeit, waarin het on vermogen om de wereld, het heélal en de gebeurtenissen daarin te doorgronden steeds opnieuw aan de orde zijn. Diezelfde sporen vind je terug in de laatste verhalen, diezelfde angst en dezelfde pogin gen om op eigenzinnige manier en langs kunstmatige wegen aangebrachte trucs aan de opvattingen over het bestaan te morrelen. JAN VERSTAPPEN Harry Mulisch: „De Verhalen 1947-1977", uitgave De Bezige Bij. Prijs 45,- Suzuki Haruno- bu Cortisane houdt voorbij ganger staande rijksmuseum catalogiseert collectie welvaart die veel geld in het laatje bracht. Er kwam behoefte aan vermaak. Theaters en thee huizen bloeiden als nooit tevo ren en dat gebeurde ook met de huizen waar de liefde te koop was. In de Yoshiwara, de ver- maakswijk, leefden zo'n 2000 dames die gewoonlijk als „cour tisanes" worden aangeduid. Sommigen waren heel beroemd en werden telkens weer be schreven en afgebeeld in boe ken die door bekende kunste naars werden vervaardigd, zoals dat ook gebeurde met toneelspe lers van wie we thans nog na men en afbeeldingen kennen. Courtisanes en toneelspelers ne men de voornaamste plaats in bij „De eeuw van Harunobu". Dikwijls werden die bladen ge bundeld tot een boek. Afbeel dingen van schone vrouwen, al leen vereeuwigd of samen met een man (aan de thee bijvoor beeld) vormden dikwijls het eer ste blad van een boek dat ver der erotische afbeeldingen be vatte die een NVSJTer zouden doen blozen. In beperkte kring zijn die bladen ook verzameld maar tot voor kort waren ze in het westen nauwelijks bekend en ook nu komt men ze in een museum nooit tegen. Toch heb ben de voornaamste kunste naars dergelijke voorstellingen gemaakt, ook Harunobu. kleuren Japanse prenten waren houtsne den waarvoor de kunstenaar het getekende ontwerp leverde dat dan door anderen in het hout werd gesneden. De vroegste drukken zijn zwart-wit, vaak met de hand ingekleurd. Zo werd bijvoorbeeld om een mus kietennet weer te geven gebruik gemaakt van twee blokken, één voor de horizontale en één voor de verticale lijnen waardoor heel verfijnd gewerkt kon wor den. Bovendien werden de af drukken niet met een pers ge maakt, maar op papier afgewre ven, waardoor het houtblok minder te lijden had. Toch is er vaak sprake van drukken van te ver afgesleten blokken, maar die kom je in het Rijksprenten kabinet niet tegen. Later werd van het eerste blok een afdruk gemaakt waarop de kunstenaar aangaf welke kleuren hij wen ste. Vervolgens werd voor elke kleur een nieuw blok gesneden waarvan vervolgens telkens een kleurgang, soms tot negen maal toe, werd aangebracht. De prenten van de eerste groot meester der japanse prentkunst, Moronubu, toont aan dat er al een traditie moet hebben be staan op dit gebied, want zo'n talent kan niet plotseling uit de Japanse hemel zijn komen val len. Maar de gewijzigde omstan digheden waren hem en zijn collega's wel erg gunstig. De man moet minstens 150 geïllus treerde boeken (waaronder ero tica) gemaakt hebben, maar op de tentoonstelling zijn slechts twee bladen. Erg fraai zijn de bladen van de Torii-school, familie die het mo nopolie had voor toneel-posters en -programma's. De verschil lende kunstenaars beeldden vooral toneelspelers uit. In die tijd werden vrouwenrollen uit sluitend door mannen gespeeld en als een kunstenaar zo'n ac teur in een vrouwenrol uitbeeld de blijft er van het travestie-ka rakter niets over, maar ver schijnt het prachtige type van de Japanse schone in al haar delicaatheid. Vroeger gaf dat wel eens aanleiding tot misver standen. Zo is er nu een prent van een acteur die vroeger op een tentoonstelling in het Rijks museum hing als „portret van een meisje". Hier moet de (taal) wetenschap te hulp komen om te weten wat werkelijk wordt voorgesteld. harunobu Best vertegenwoordigd is Haru nobu, een werkelijke grootmees ter. Zijn onderwerp is voorna melijk de vrouw, die hij toont in al haar schoonheid zonder overigens, in deze bladen al thans, haar als een erotisch ob ject te zien. De compositie van de prenten, de wijze waarop de achtergrond werd gevuld, de kleuren, de weergave van de rijke kleding, het is allemaal schier volmaakt. Ook kan dat gelden voor de levendige afwis seling van zijn onderwerpen. De mooie meisjes serveren thee, maken toilet, bespelen muziek instrumenten,houden ook wel een voorbijganger staande maar zelfs dat gebeurt met een goede smaak die de decadentie van ukiyo-e slechts terloops aan duidt. Interessant is te zien hoe hij Harushige er in het streng van de buitenwereld afgesloten Ja pan toch sprake is van beïnvloe ding door het westen, o.m. in het perspectief. Harunobu's voornaamste leerling, Koryusai kan in zijn veelzijdigheid ge toond worden. Ook bij hem mooie meisjes en toneelspelers, maar ook tekeningen naar de natuur, onder meer een krachti ge „Adelaar". Bij hem en ook bij andere meesters is te zien hoe sterk de invloed van Haru- Suzuki Harunobu Havik die een aap aanvalt Tokio is de groot ste stad ter we reld en, zeggen Japan-reizigers, in tal van opzich ten geen prettige plaats om in te verblijven. Het verkeer is er on barmhartig druk, luchtvervuil ing ontoelaatbaar groot. Het cultu rele leven draagt er nog sporen van vroeger, maar is voor een groot deel op westerse leest geschoeid. De Japanner van nu draagt wester se kleding, werkt vaak in een grote fabriek en kijkt 's avonds naar zijn veel-kanalige t.v. met dikwijls de zelfde Ameri kaanse program ma's die wij ook avond na avond zien. De verfij ning van de Ja panse beschaving is in tal van op zichten vergroofd. Hoe verfijnd die wel was kan men nog zien op oude japanse prenten, vervaardigd met een meesterschap soms die, tech nisch gesproken, nergens ter we reld is overtrof fen. De eerste van die prenten be reikten in de "vori ge eeuw het west als verpak kingsmateriaal van serviesgoed. In Parijs waren er al snel kunstenaars die oog hadden voor de schoonheid van die bla den en ze gingen verzamelen. Vincent van Gogh was een van hen en het Van Gogb-museum bezit nog steeds een collectie drukken die door Vincent bij- i werden gebracht Het best kan men Japanse prenten zien in het Rijksmuseum te Amster- Isoda Koryusai Adelaar op een pijnboom in de regen Isoda Koryusai Tijger en bamboe dam waar in het Rijksprenten. kabinet een op hoog peil staan de collectie te vinden is. Mo menteel worden er (tot en met 12 maart) de vroegste prenten getoond (ca. 1700-1780) op de tentoonstelling „Haronubu en zijn tijd". Aanleiding tot de tentoonstel ling is het feit dat het Rijksmu seum het eerste deel kon uitge ven van een catalogus van zijn Japanse prenten. Een kostbare uitgave, mogelijk gemaakt door de royale steun van de Japanse overheid en bedrijfsleven. Het eerste deel is verschenen en om vat de periode die ook door de tentoonstelling omspannen wordt. Men hoopt in de komen de jaren nog drie delen (bege leid door drie tentoonstellingen) te kunnen uitgeven, waarmee dan het gehele bezit aan Japan se prenten gecatalogiseerd zal zijn. Het eerste deel ziet er schitte rend uit met tal van verbluffend geslaagde kleurreprodukties. Alle beschreven werken zijn af gebeeld, zij het dat enkele plaat jes het formaat van een flinke postzegel niet te boven gaan. De tekst geeft alle denkbare infor matie en de inleiding plaatst het geheel in de tijd van het ont staan van de bladen. De catalo gus mikt op internationaal ge bruik en moest daarom Engel stalig worden gehouden. De collectie van het Rijkspren tenkabinet telt meer dan een miljoen nummers. De plm. dui zend Japanse prenten nemen daar een bescheiden aandeel in. Dat blijkt ook bijvoorbeeld uit 'het feit dat Harunobu, die de tentoonstelling zijn naam gaf en die er met een 35-tal bladen het beste vertegenwoordigd is, ze ker zo'n 700 prenten heeft ge maakt. Van zijn voornaamste leerling, Isodo Kurusai, zijn er 18 bladen; de overige kunste naars uit deze periode zijn te krap vertegenwoordigd om een reëel beeld van hun oeuvre te geven. Daar staat tegenover dat de kwaliteit erg hoog. is. Dat vindt zijn oorzaak in het feit dat de kern van de collectie wordt gevormd door de in 1956 verkre gen (daarvoor stelde het be stand aan japanse prenten nau welijks iets voor) verzameling van tabaksfabrikant Ferdinan- dus Lieftinck. Die verzamelde uitsluitend op kwaliteit en bracht drukken bijeen die tot de allerbeste gerekend kunnen worden. Men is daarmee door gegaan, al is het moeilijk om uit te breiden, want de beste stuk ken zijn peperduur geworden. Japanse prenten hebben mees tal ukiyo-e tot onderwerp. Let terlijk vertaald betekent dat on geveer het vlietende leven, waarbij -e staat voor afbeelding. Dit was niet het leven waarin gewerkt wordt en men zorgen heeft en moeite moet doen om iets te bereiken, maar uitslui tend het leven dat als genot ervaren wordt. Het leven dus van de theeceremonie, de bloemschikkunst, de conversa tie, het theater en niet het minst de erotiek. Het begon allemaal rond 1600. De keizer in Kyoto was al lang niet meer dan een symbool, de werkelijke macht berustte bij het leger. De shogun, hoogste militaire bevelhebber, deelde de lakens uit. Maar op gezette tij den braken er steeds weer op standen uit, soms zeer bloedige, die een nieuwe shogun op het kussen brachten. In 1600 maak te shogun Ieyasu daar een einde aan. Hij vestigde de zetel van zijn militaire regering in het dorpje Edo (het tegenwoordige Tokio, verplichtte de daimyo (feodale vorsten) daar tenminste zes maanden per jaar te wonen en liet hen diep in de beurzen tasten voor de bouw van de nieuwe stad. De daimo verarm de en had geld noch gelegenheid meer om een leger op te bouwen voor een nieuwe opstand. Maar een sociale onderlaag profiteer de van de maatregelen. Er was veel werk in Edo en dat werd goed betaald. Ambacht en han del profiteerden van de nieuwe nobu is geweest. Door hem be dachte poses en voorstellingen komen telkens terug al wordt zijn delicaat kleurgebruik nooit overtroffen. Pas rond de wisse ling naar de 19de eeuw ontstaat, bij o.a. Shunko, een nieuw type van het acteursportret waarbij de verfijning met opzet wordt prijsgegeven voor de weergave van mannelijke kracht Maar dat is eigenlijk al over de grens van de „eeuw van Harunobu". De tentoonstelling moet men zich, zelfs in de weten schap dat ze „ei gen bezit" vormt bepaald niet laten ontgaan, want ge zien het program ma van 't Rijks prentenkabinet voor de Japanse kunst kan het nog lang duren eer de ze bladen opnieuw in deze samenstel ling te zien zullen zijn. De catalogus heeft grote kwali teiten, is weten schappelijk hele maal „bij" en kan alleen niet als „handboek" gel den omdat de col lectie zelf niet re presentatief ge noeg is. Bij de bi bliografie misten we Richard La ne's Meesters der Japanse prent kunst, uitgave van Gaade, ongeveer het enige goed bruikbare boek in onze taal.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1978 | | pagina 17