blokker
en
bijkaart
:T ME. .iSABfcTIIF,
aardewerk -
gigant
toont
zijn
historie
in
het
rijksmuseum
mopperaars
in
het literaire
Jan Blokker en W. F. Hermans hebben nogal
wat om zich aan en over te ergeren. In twee
recente uitgaven blijkt uit een reeks van
onderwerpen, die zij aansnijden, (ieder op
eigen wijze) dat er heel wat is: literatuur,
politiek, welzijnsbeleid, vooroordelen, dom
heid. En dat is natuurlijk een gemakkelijke
aanleiding tot mopperen: van beide heren is
aldus weer een reeks van mopper- en zeur-
stukjes te koop. Stukjes die te amusant zijn
om hier niet even bij stil te staan.
Jan Blokker beperkt zich in zij boekje „Het
„Eeuwige Examen" tot het signaleren van
allerlei literaire en semi-literaire verschijnse
len. Het zijn stukjes, die hij reeds publiceerde
in zijn befaamde columm in een groot och-
I tendblad. Het gaat hier steeds over de heel
merkwaardige golven van veroordeling, mis
vatting, onbegrip, die bepaalde auteurs ten
deel vallen bij het ene deel van de bevolking,
of op het ene tijdstip, terwijl zij eerder of door
anderen juist toegejuicht en met alle aandacht
en vreugde werden of worden gelezen.
Over Ina Boudier Bakkers „De Klop op de
Deur" een veelgelezen boek, dat niet op de
eindexamenlijst van scholieren „mag". Over
het indertijd succesvolle jongensboek „Willem
Roda" uit 1880, dat een zekere indruk heeft
gemaakt, toen Blokker het voor het eerst las,
een indruk die nu, bij herlezing, in het geheel
niet meer overeind blijft.
Die ambivalentie, die tegenstrijdigheid in de
waardering voor boeken (zowel bij de schrij
ver zelf als bij anderen), klinkt door het hele
boekje heen. De ironie van Blokker blijkt
opnieuw een uitstekend wapen in dit onder
zoek van eigen en andermans opvattingen en
de tekortkomingen daarvan.
Blokker wenst nadrukkelijk (hij stelt het in
het „Nawoord") vanwege dit bundeltje met
„literair gemopper" niet te worden aangezien
voor een recensent: „Dat ben ik niet. Ik heb
er geen diploma's voor gehaald. En ik heb
er te weinig boeken voor gelezen. Waarachijn-
dan in de buurt van de Triomfboog. En zo
verder.
een hollander in parijs
Geen muziek van George Gershwin, geen
wervelende balletten en fotogenieke technico
lor sterretjes. Een miezerige zwart-wit Pola
roid foto van een straatfotograaf, dat is wat
deze Hollander ervan afbrengt in Parijs. Dit
in tegenstelling tot zijn Amerikaanse collega.
Die man, Bijkaart, zit daar dus, met de
opgave eens in de week van zijn gramschap
blijk te geven in „Het Parool". Hij scherpt
zijn potlood, wacht af. Waar moet hij het nou
weer over hebben? Een wandelingetje op
straat levert nog wel eens een artikeltje op.
Het rondneuzen in dat nieuwe, vreemde huis
ook, want alle stopkontakten blijken van ver
schillend model, zoals je ze thuis in Groningen
niet vond. Weer een artikel. Maar daarmee
kom je er niet, week in week uit. Jaar na
jaar.
Dan maar neuzen in de Hollandse post. De
dagbladen in huis halen, de weekbladen laten
sturen. Stof te over. De vele stukjes, die
Bijkaart door Hermans in de jaren 73—76
naar Het Parool liet sturen, zijn allemaal
opgenomen. Commentaren op gebeurtenissen
in Parijs (het verkeer, theater, elektra, wat al
niet) en op toestanden in Nederland (de uni
versiteiten, de poliitek, literatuur). De veelheid
van onderwerpen in deze uitgebreide kollektie
is oeverloos.
Maar in zijn drammerigheid is Bijkaart wel
geniaal. Geniaal met een beperkte blik en een
overwaardering van eigen opvatting. Het is
wel geweldig, zo door het leven te kunnen
gaan.
JAN VERSTAPPEN
Jan Blokker: „Het Eeuwige Examen"
19,50) en W. F. Hermans: „Boze Brieven
van Bijkaart" 29,50), uitgeverij De Bezige
Bij, Amsterdam.
Kart van een vijfdelig toiletstel» dat in
ca. 1880 te Mettlach werd gemaakt voor
koning Ludwig II van Beieren.
Jan Blokker
lijk juist daarom durf ik er af ten toe over
te schrijven zoals ik ook wel eens heb
geschreven over Van Agt zonder ooit rooms
te zijn geweest".
Dat gevoel voor betrekkelijkheid, ook van
eigen visie en standpunt, klinkt in vrijwel elke
regel van Blokker's artikeltjes door.
Dat kun je niet bepaald zo zeggen van W. F.
Hermaps, van wie ook een reeks krantebijdra-
gen van de laatste jaren verzameld is. Onder
het pseudoniem Age Biikaart schreef Her
mans de laatste jaren vcdt de zaterdageditie
men in 1836 een fusie mee aan. Het bedrijf
werd beroemd en trad meerdere malen op als
leverancier van Duitse hoven zoals men op
de tentoonstelling kan zien aan soms heel
kostbare stukken.
Op speciaal verzoek van het Rijksmuseum
wordt uit Mettlach een aantal stukken in de
Jugendstil getoond. Liefhebbers zullen deze
producten in gegraveerd steengoed hoog kun
nen waarderen. Heel apart is het camee-steen
goed dat rond de eeuwwisseling werd ge
maakt met witte reliëfs op een blauwe of
groene ondergrond.
Van de fabriek in Vaudrevange (tegenwoordig
Wallerfangen) wordt een globaal overzicht
van de productie gegeven. Wat getoond wordt
is niet erg opmerkelijk.
tegels
In Dresden werd in 1856 een fabriek gesticht,
waar hoogwaardig sier- en gebruiksaarde-
werk werd gemaakt (het bedrijf werd in 1945
onteigend), maar waar de nadruk vooral op
de productie van tegels lag. Daarvan zijn
voorbeelden te zien die met een geraffineerd
ontwerp gemakkelijk tot grote partijen lieten
voegen. Grappig is een tegelserie met Holland
se klederdrachten. Tegels zijn er uiteraard
ook uit de in 1869 gestichtte tegelfabriek te
Mettlach, waarvan het Rijksmuseum de eerste
belangrijke klant was.
Wasstel, aardewerk, Wallerfangen, ca.
1900-1910.
Op de tentoonstelling is ook nog wat fraai
kleurig werk uit Schramberg in het Zwarte
Woud te zien, bedrijf dat in 1912 werd ontei
gend. En in de catalogus kan men in de
geschiedenis van het bedrijf aflezen dat in de
loop van de tijd er nog veel meer fabrieken
tot het concern hebben behoord. Sommige
zijn afgevallen, maar men staat nog stevig in
Duitsland, Frankrijk, Luxemburg en Italië.
Het is kennelijk een bedrijf dat trots is op
zijn lange geschiedenis en men besteedt er
veel zorg aan om door collectioneren en we
tenschappelijke begeleiding die geschiedenis
zo goed mogelijk te beschrijven. Tentoonstel
ling en de (voorbeeldige) catalogus zijn er het
resultaat van.
Er is geen sprake geweest van grote export
naar ons land, maar er zijn ongetwijfel' -rog
wel stukken te vinden hier. De directer. - an
de afdeling beeldhouwkunst en kunstnij ver
heid van het Rijksmuseum, drs. A.L. den
Blauwen, vertelde ons dat hij kortgeleden
enkele stukken tegen een zacht prijsje in de
antiekhandel had kunnen kopen. Het nadeel
van zo'n tentoonstelling is natuurlijk dat ge
stegen belangstelling ook de prijzen doet stij
gen, maar volhardende kleine verzamelaars
hebben zeker nog kansen. In de catalogus
hebben zij alle gegevens.
We hopen dat het Rijksmuseum van dergelij
ke tentoonstellingen een traditie gaat maken.
Er zijn nog tal van vervolgen denkbaar. Dat
het hier gaat om een randgebied van de
kunstnijverheid mag daarbij geen bezwaar
zijn, want de belangstelling is groot Vg.
Aardewerk schaal versierd met bloemen
tl Hmtlijksbord. aarde-
ii mi, Septfontaines
9,1/99.
„Het Rijksmuseum doet kleine verzamelaar
groot plezier" schreven wij toen in 1976 in
Amsterdam een tentoonstelling werd gehou
den van Maastrichtse ceramiek uit de 19de
eeuw. Die tentoonstelling werd begeleid door
een uitstekende catalogus en vooral de kleine
verzamelaars hebben veel kunnen opsteken
over dingen die nog voor schappelijke prijs
in rommel winkeltjes of op de vlooienmarkt
te koop zijn. Er zijn ongeteld velen die hun
eigen .antiekverzameling' opbouwen. Verza
melaars van écht antiek (tegenwoordig alleen
nog de heel rijken) zullen wellicht hun neus
ophalen voor oma's koffiemolen die tussen
wat vaasjes en potjes te pronk staat, maar
het plezier is er voor die kleine verzamelaar
niet minder om. En het grote Rijksmuseum
mag die ongeteld velen best bij herhaling een
plezier doen.Dat gebeurt nu (tot 19 febniari)
met een collectie van de Duitse aardewerk
gigant Villeroy Boch.
1976. Die is namelijk
ook door mensen uit
het vak bekeken. On
der hen was me
vrouw Dr. Th. Tho
mas, als kunsthistori
ca verbonden aan de
fabrieksverzamelin-
gen van Villeroy
Boch. Van haar
kwam het eerste idee
voor de nu lopende
tentoonstelling. De
firma vond het een
pracht-idee en de lei
ding van het Rijks
museum eigenlijk
ook. Zo kon de ten
toonstelling snel tot
stand komen, waar
bij men om niet
teveel in commercieel
vaarwater te belan
den de eindgrens
op 1930 zette, zodat
het Rijksmuseum
geen showroom werd
voor het bedrijf dat nog steeds o.m. (zeer
fraai) serviesgoed maakt.
Dat Villeroy Boch het desondanks prettig
in reliëf tegen een turkooisblauw fond, Schramberg, ca. 1910.
Tulpenvaas. aardewerk eind 18e eeuw
uit Septfontaines.
vindt dat hun naam en (vroeger) produkt
uitgebreid getoond worden is begrijpelijk. Dat
resulteerde in een belangrijke bijdrage in de
kosten van de tentoonstelling (verzekering,
catalogus die anders een veelvoud zou
hebben moeten kosten van de 20,- die nu
gevraagd wordt e.d.). Bovendien schonk de
firma aan het Rijksmuseum, dat tot nog toe
vrijwel niets van Villeroy Boch bezat, een
compleet theeservies uit 1912 van
eerder contact
Overigens is er langgeleden al eens contact
geweest tussen het museum en het Duitse
bedrijf. De bouwmeester van het Rijksmu
seum P. J. H. Cuypers had de buitengevel
voorzien van tegeltableau, die allegorieën
moesten voorstellen van Nederlandse steden
en van de belangrijkste takken van kunstnij
verheid. Voor de uitvoering ervan werd Ville
roy Boch aangezocht die zojuist in Mettlach
een vestiging had gesticht waar uitsluitend
bouwceramiek zou worden vervaardigd.
Georg Sturm (Wenen 1855— Wageningen 1923)
maakte de ontwerpen en uiteraard wordt die
sindslang vergeten relatie op de tentoonstel
ling aangeduid met zo'n oud ontwerp, corres
pondentie en zelfs een oude rekening.
Het grootste gedeelte van de tentoonstelling
is gewijd aan de fabriek van Septfontaines.
Dit bedrijf kwam snel tot grote bloei; twintig
jaar na de stichting werkten er al zo'n drie
honderd man. Uit de vroegste tijd kan heel
wat getoond worden: wit en later ook blauw-
beschilderd aardewerk, voornamelijk servies
goed. Zelfs veelkleurig beschilderd aardewerk
komt voor en dat is voor die tijd technisch
een hele prestatie. De vormen, aanvankelijk
boers en stijf, worden snel fraaier. Als decor
komen vooral bloemen voor. Spaarzamer zijn
er landschappen en Chinese motieven. Ook
werden al beeldjes gebakken.
De Franse revolutie en zijn gevolgen troffen
het bedrijf zwaar. Men moest practisch weer
van onderop beginnen, maar bovendien wa
ren de economische omstandigheden gewij
zigd en drukte ook de concurrentie zwaarder.
De vormen werden, naar de smaak van de
tijd, eenvoudiger, de kleur was meestal wit-
zonder-meer al kwamen ook blauwe en veel
kleurige beschilderingen voor.
Belangrijk voor het bedrijf was dat J. F. Boch
in 1823, na een reis door Engeland, in Septfon
taines een werkplaats voor transferdruk op
richtte. Met deze methode, die ook in Maa
stricht werd toegepast, was het mogelijk met
.overdrukplaatj es' snel te decoreren, zodat er
veel goedkoper geproduceerd kon worden.
Maar terwijl men in Maastricht de drukplaten
uit Engeland bleef betrekken, nam Boch de
vervaardiging daarvan zelf ter hand. Op de
tentoonstelling kan men tal van vroege stuk
ken zien. Echt verzamelaars-items met soms
een hele serie voorstellingen op bordjes, die
vaak nog met de hand werden ingekleurd. Er
zijn voorstellingen uit het dagelijks leven,
chinoiserieën, stadsgezichten en landschap-
230 jaar oud
De tentoonstelling geeft aandacht aan elk van
de fabrieken van het concern afzonderlijk. De
oudste werd omstreeks 1748 gesticht in Au-
dun-le-Tiche in Lotharingen door Francois
Boch en de geschiedenis van het bedrijf gaat
dus 230 jaar terug. Boch was van oorsprong
wapensmid en werkte aanvankelijk met drie
van zijn kinderen in het kleine familiebedrijf
je. De zaken gingen goed, er werden vreemde
werkkrachten aangetrokken en Boch werd zo
populair dat hij zelfs tot burgemeester werd
gekozen. Hij stierf in 1754. In 1765 werd
Lotharingen weer Frans en dat betekende dat
de drie gebroeders Boch tegen de Franse
keramische industrie moesten gaan concurre
ren. Zij stichtten een nieuwe fabriek in Sept
fontaines in de Oostenrijkse Nederlanden (te
genwoordig Luxemburg) en lieten het bedrijf
van hun vader in vreemde handen. Dat heeft
nog tot 1870 bestaan.
Van Audun-le-Tiche is betrekkelijk weinig
bewaard gebleven. Op de tentoonstelling zijn
slechts enkele stukken te zien en die munten
niet uit door artistieke pracht. Moeilijkheid is
dat die vroege stukken ongemerkt zijn en ook
geen jaartal dragen. Omdat ook verder over
de produktie vrijwel niets bekend is wordt het
erg moeilijk om met zekerheid vast te stellen
van een ander landelijk dagblad een kolom
uit Parijs. Nadat hij zich had teruggetrokken
uit zijn wetenschappelijk werk aan de univer
siteit van Groningen, woonde Hermans in
Parijs en had daar volop de tijd om na te
denken over het leven en allerlei verschijnse
len daarin die hem om de donder niet lekker
zaten. De briefschrijver Age Bijkaart, door
Hermans voor dit doel in het leven geroepen,
moppert dan ook heel wat af, hij dramt door,
zeurt, lacht zich soms een ongeluk. Maar dat
alles zonder die typische Blokker-gedachte: is
het wel waar wat ik bedenk, vind, onderga,
beoordeel, opschrijf? Die gerechtvaardigde
twijfel, die Blokkers stukjes zo de moeite
waard maakt, blijkt totaal afwezig bij Bij
kaart of Hermans. Want die laatste heren zijn
zo overtuigd van hun gelijk, er is zo weinig
mogelijk in hun marges, hun relativering is
zo gering, dat er een heel andere dimensie
ontstaat in deze kommentaren: hier is een
rancuneus, achterdochtig, haatdragend, ge
kweld man aan het woord, die niet vindt dat
het goed gaat in de wereld, waarin naar hem
niet geluisterd wordt. Of dat dan Bijkaart met
een percentage „Hermans" is of Hermans met
een kleine verdunning „Bijkaart", doet er niet
toe. Het gif van vroeger, toen de Mandarijnen
door Hermans nog op zwavelzuur gezet wer
den, is verdund, misschien ook wel door de
jaren minder krachtig, maar het is er nog
steeds.
Niet minder gerechtvaardigd dan wat Blokker
doet. En natuurlijk ook met veel meer preten
ties. Het oordeel van Bijkaart over zijn tijdge
noten, bijvoorbeeld Boebi Brugsma, die ooit
hoofdredacteur geweest is van een weekblad,
waar Hermans óók een column schreef, zo'n
oordeel heeft het karakter van een definitief
godsgericht, waarbij de executie tijdens het
uitspreken van het vonnis wordt voltrokken.
Het is wel duidelijk dat Hermans zichzelf op
allerlei manier op een soort veilige afstand
wil houden van deze bijtende Keffer, de mop-
W. F. Hermans
peraar Bijkaart. In zijn inleiding probeert hij
dat duidelijk uit de doeken te doen. Bijkaart
is voor hem een gecreëerde en gefingeerde
auteur, die bepaald andere opvattingen en
zeker ook andere schrjftechnieken erop na
houdt dan W. F. Hermans. Volgens diens
zeggen tenminste. De brieven komen uit Pa
rijs. In het kader van de eenwording van
Europa is dat overigens niet af te leiden uit
namen van straten en dergelijke. Want die
zijn in het Nederlands. Men steekt de Wa-
gramstraat in de buurt van de Ster over, komt
Wandbord van ge
graveerd steengoed,
Mettlach 1899.
Punchkom met onderschotel, steen
goed met groen en grijs fond, Mettlach
1927-1934.
pen, scènes uit het leven van Napoleon en nog
veel meer.
in saarland
In 1809 kocht Jean-Francois Boch de abdij
van Mettlach aan de Saar. Van het begin af
werd hier fraai serviesgoed gemaakt en voor
al toen de transferdruk ingevoerd werd kwam
het bedrijf tot grote bloei. Dat kwam door
de gunstige ligging aan de rivier en ook
doordat men vrijwel geen concurrentie had
in dit gebied. De enige was eigenlijk het
bedrijf dat in 1790 in Vaudevange was ge
sticht door Nicolas Villeroy, maar daar ging
Theeservies, gegra
veerd steengoed
1905. Ten geschenke
gegeven aan het
Rijksmuseum.