tobberd
Dr. Maria Houtzager
toont kribbes
,Vcpi hier tot ginder"
een arme
„Wat wilt u?'\ vroeg de man, die
waarschijnlijk Anjema heette.
Jozef Winters probeerde te glimlachen.
„Ik kom u een kleinigheid brengen
begon hij hakkelend, „een kip en wat
wijn. Het is maar een aardigheidje". Hij
tilde de mand in de richting van het
ruitje.
„Een ogenblikje", zei de man, „ik zal effe
mijn vrouw roepen".
Hij kwam terug met een bleke vrouw, die
de handen aan haar schort afveegde en
zei: „Ik denk toch, dat u verkeerd bent,
want wij eten rollade op eerste kerstdag.
En trouwens, mijn man houdt niet van
wijn. Is het niet Kees?" De man knikte
donker.
.Misschien moet u hiernaast zijn",
probeerde de vrouw behulpzaam, „bij
Kelder eten ze vaak kip. Ik zou de kip
natuurlijk ook best willen hebben, maar
dat gaat natuurlijk niet op. Als ik hem
niet besteld heb, heb ik er ook geen recht
op. Zo is dat. Eeerlijk is eerlijk. Je mag
geen andere mensen duperen".
Winters voelde, dat hij een spontaan
opkomende misselijkheid niet lang zou
kunnen onderdrukken. Hij greep de mand
en stamelde wat vage excuses.
Achter zijn rug hoorde hij de deur zwaar
in het slot vallen.
„Grote goedheid", riep hij hardop, toen
hij wat huizen verder was, „probeer je
eindelijk eens goed te zijn voor een
medemens en wordt je als een bedelaar
weggestuurd. Dat houdt niemand langer
dan een dag vol".
Hij probeerde zich te herinneren, waar
nog meer gezinnen woonden met een
talrijke schare van bleke, ondervoede
kinderen, maar hij kon er niet opkomen.
Toch moest hij die mand ergens kwijt. Zo
kon hij onmogelijk thuis komen.
Misschien was het nog het beste om het
zaakje' gewoon in een portiek achter te
laten. Die kip en de wijn dan alleen, want
die mand had zijn vrouw zaterdag weer
nodig om boodschappen op de markt te
doen.
Hij keek oplettend links en rechts in de
straat. Er liepen helaas mensen, die hem
aankeken. Of verbeeldde hij zich dat
maar? Wat was er nou zo vreemd aan
een man met een mand?" „Gewoon
doorlopen, niet omkijken", spoorde hij
zichzelf aan. Hij voelde zich vreemd
duizelig, terwijl hij vlak langs de huizen
naar de hoek liep.
Misschien ging 't vreemde gevoel over, als
hij even in een portiek ging staan. Even
maar. Hij strompelde een donker trapgat
binnen en tastte met zijn hand langs de
muur. Als hij maar even rustig kon staan.
Dein zou het wel weer gaan. Op het
moment, dat achter een deur een zoemer
overging, besefte hij pas, dat zijn vinger
op een bel drukte. Hij trok hem haastig
weg, maar het was al te laat. Het huis
was definitief tot leven gewekt. Er ging
een licht aan in de gang en hij zag door
,het deurraampje een oude man zwaaiend
naderbij komen.
Jozef Winters slikte enkele malen, toen d
man de deur had geopend. „Ik kom" zei
hij met een onwillige tong, „ik kom u eet
kip brengen. En wat wijn. U moet niet
denken, dat...."
Hij zag de man op zijn linkeroor wijzen.
„Ik ben een beetje doofmompelde de
;man, „kunt u wat langzamer praten".
Winters haalde de kip uit de mand en
'bonsde met het blik op de borst van de
man. „Voor u", schreeuwde hij, „u mag
hem houden. Kip".
De grijsaard keek hem verbijsterd aan.
Langzaam kwam er een waas van tranen
voor zijn kleurloze ogen, terwijl hij
stamelend riep: „Nee, dat had mijn broer
nou niet moeten doen. Dat had Joop
nooit mogen doen. Ach, die goeie Joop.
Waarom is hij zelf niet gekomen. Anders
komt hij de spullen altijd zelf brengen. Is
Joop ziek?"
Winters knikte. „Niet ernstig hoor"
hoorde hij zichzelf zeggen, „alleen een
koudje op de borst. Over een paar dagen
mag ie weer naar buiten van de dokter".
'Hij zag, hoe de man het blik betastte. En
hij hoorde hem mompelen: „En Joop is
zelf zo gek op kip. Als kind al. Joop
kreeg altijd een extra pootje om af te
kluiven. Wat jammer, dat ie nou niet zelf
kan komen. Doe je hem de hartelijke
groeten. Zeg maar: Beterschap gewenst
door zijn oudste broer Kees".
Winters knikte. Hij wilde opeens weg.
Weg uit dat trapgat. Snel pakte hij de
dingen uit de mand en wierp ze in de
gang. Op dat moment greep de grijsaard
hem bij de arm en schor riep hij: „Weet
u, waar ik nou opeens aan moet denken?
Aan die mooie verhalen in de krant. Die
gaan ook altijd over mensen, die zó maar
wat lekkers brengen aan eenzame lieden.
Een letter met amandelspijs bijvoorbeeld.
Of een rookworst. Nou bent u natuurlijk
geen vreemde. U wordt door mijn broer
gestuurd. Maar evenzogoed blijft het toch
merakels mooi. Alleen stormt het altijd in
die verhalen. Het stormt altijd erg hard.
Windkracht twaalf minstens. En dan hoor
je door de radio, dat er extra wordt
gewaakt op onze dijken. En bij mijn
zuster Nel waait óp zulke dagen altijd het
zand door de voorkamer. Die woont in
Scheveningen ziet u. Jammer, jammer,
dat het nou motregent".
Winters glimlachte. „Voor die kip kon ik
nog wel zorgen", dacht hij, „maar hoe
maak je in vredesnaam storm?"
„Doe je de groeten aan Joop", riep de
man hem nog na, „en zeg hem, dat ik de
volgende keer liever rosé heb. Rooie wijn
bekomt me niet meer zo. Zul je het niet
vergeten?"
Die laatste woorden had Winters al niet
meer verstaan. Hij rende de straat uit,
alsof de duivel hem op de hielen zat.
LEO THURING
Kerstkribbe (schaaps
kooi) met figuren in
costuums van de Ach
terhoek.
sang dacht ik nog niet aan verzamelen,
maar na de oorlog werd ik in Frankrijk
■„aangestoken". Daar vond ik, in de Pro
vence, een aanknopingspunt: ik stuitte er
op kamelen met een kameelleider die ik
los kon kopen. Ze sloten geweldig aan op
mijn eerste stalletje. Al gauw had ik twee
kribben; in papier en in aardewerk".
Daarna was Maria Houtzager „losgesla
gen". In Zweden vond ze een „schattig -
strooien kerstding", uit Duitsland kreeg ze
figuren uit tin cadeau. Het begin van een
enorme, allesomvattende verzameling was
er. Dr. Houtzagers eigenlijke hobby betrof,
speciaal bij de Indianen van Mexico en die
van Noord- en Zuid-Amerika,waarvan ze
al schalen en potten verzamelde. Die werk
zaamheid van de Indiaanse volkskunst
spreekt ook boekdelen in haar verzame
ling. Het heeft haar tijd en geld en doorzet
tingsvermogen gekost, maar dr. Maria reis
de de wereld rond, tot in de geringste
negorijen, om haar verzamelhonger te ki
nen stillen. 1
In het Roermondse museum, dat de si V
van Cuypers ademt, heeft de dynam
van Maria Houtzager een rustpunt gev K.
den. Haar hele kerst-hebben en houen:
heb thuis drie balkons, waar ik m'n g
sen en kruiden kweek voor mijn kerst
turen") is drie keer per verhuiswagen*
Utrecht naar Roermond overgebral
zorgvuldig verpakt in dozen. In RoermJ
staat haar niet te peilen rijkdom ten tel
in glazen vitrines, als schatten achter paf
serplaat.
Dat begint al meteen met de Nt
markt, volgens Maria cultuur-historl
het belangrijkst. Het gaat verder tot en n
de Pueblo-groep uit New Mexico, die|s
collectrice het zeldzaamste vindt.
Maar daartussendoor vindt men een s
aan kerstgebeurens die nauwelijks te Ij
schrijven valt. Men zal het dus moetl
gaan zien. En we kunnen u verzekeren, dl™
het werkelijk „eenmalig" is en vaak onva
moed. Napels: De H. Familie in een ruf
van een Romeinse tempel, in een pa
ma van „Efteling-grootte". Daarnaast
bijna onvoorstelbaar exposé van Prove J30
caals volksleven; kleuren en vormrijk.
Men treft een zaaltje verder het buiten!3
ven in Catalaanse omgeving en de Spaan
visie op de Blijde Boodschap, tot en ra W'
„het heilig huisgezin te Nazareth", de h< 11
kerstcyclus, haarfijn uitgebeeld. Scèn '6
van Majorca, twee vitrines met kerstkun 3e:
uit de DDR, objecten, geen groepen, uit
mijnstreek met geüniformeerde notenla bjl
kers die op de kersttafel terecht komen 11
een Herodes met martiale typisch Duit101
soldaten. ltr
„Bij Onkel Max in Dresden kocht ik „Strif
zel-Kinder" (die „Striezel", kerstkoeken, cfn;
de markt verkochten) en een „Auerhahne
Maria Houtzager kocht meestal bij de m e3
kers van groepen of objecten, met in ha 161
bagage de nodige kerstobjecten uit Niger r
en „grasjes" die nu in Roermond als
palissade rondom een groep staan. Ze wi
te gast bij Tiroolse kribbesnijdersfamilk
zij vergaarde figuren in Westfaals koe 1
tuum, en laat nu de zoete romantiek d üd
negentiende eeuw in gips proeven: slapenn
kind onder stolp, doornenkroon losjes i r
de linkerhand. Uit Varsseveld, in de G« n-
derse Achterhoek, staat er een macht
mooie „toneelvereniging", met als de Dri 6]
Koningen een bisschop, een oosterse poter
taat en een commissaris der koningin... 0(
Maar de collectie-Houtzager omspant ocei k
nen. Uit één stuk cederhout staat daa
geweldig knap gesneden, een stel beeste
uit Minas Gerais, „griezelig gewoon, 2*r
kunstig" vindt Maria Houtzager. Verdero
treft men „Keuls blauw" uit het Weste°n
wald, of een Beiers tafereel met eigen-aai 'aa
dig huisraad.
„In Polen kunnen ze veel, kunnen ze ha b
veel", heeft dr. Maria ervaren. Sommig 's
exemplaren van Poolse groepen haalde i
uit Amerika. „Ik keek aan de onderkarh
en las: Made in Taiwan. Zo wordt dilv
geweldige Poolse volkskunst in dit opzie!6t I
nagebootst". l3e
Dan is er ook het „Kindje van het Wata m
looplein", een romantisch krullebolletje, al101
daar „opgedoken". Het is een internations
le kerstrage, tot en met de brooddeeg-filto
guurtjes uit Ecuador, waar die maar in ,nn
straatje en in één dorpje (Calderon) geve
maakt worden. i"
In Bangkok werd Maria Houtzager bijn an
beduveld. Daar trof ze een Filippijnse bulIUV
fel tussen de Thai-buffels aan, „maar Filip 1
pijnse buffels vinden de Thailander est
mooier dan hun eigen waterbuffels. Di :r<i
buffel is dan „onze" os en voor de ezeadi
hebben ze een olifant". Zo bevindt heen'
Kerstkind zich alom in „vreemd gezé'ss
schap". m
Het is maar hoe je het bekijkt In he
Roermondse Gemeentemuseum komt he an
kerstgebeuren in soms overrompelend nd
beelden op de bezoeker af. Dankzij Man
Houtzager, die het „idioot" zou vinden al en
dit eens aillemaal verloren zou gaan „alBn-
ik er niet meer ben; cultuur-historisch i an
er teveel mee gemoeid".
Ton Pietö ik
Toen Jozef Winters de kerstverhalen in
drie geillustreerde tijdschriften had
gelezen, sloot hij zijn ogen en probeerde
hij zich serieus voor te stellen, hoe
Kerstmis zou zijn, als die verhalen
werkelijk gebeurd waren. Naast zijn
leunstoel lag nog een verse stapel
weekbladen, die hij op weg naar huis had
gekocht, en de krant. Kerstdagen duren
immers begin van tederheid aan het
gebogen hoofd van de vrouw, die naast
de centrale verwarming zat te lezen. Toen
ze opkeek vroeg hij glimlachend: „Wat
lees jij daar eigenlijk?". Ze haalde de
schouders op en antwoordde: „Ach, niks
bijzonders. Een verhaal over een oude
boer, die op Kerstmis alleen in zijn
afgelegen hoeve wacht op zijn zoon".
Hij knikte. „Die jongen deugt zeker niet",
zei hij grimmig, „die jongen is voor galg
en rad opgegroeid?".
Ze keek hem verrast aan. „Heb je het
dan al gelezen?".
„Minstens twintig keer, jaar in jaar uit",
zei hij, „en die boer hè, die boer is best
een nobele kerel. Ruwe bolster, blanke
pit. En precies om twaalf uur komt die
zoon thuis, klokslag twaalf zie pagina
dertig".
„Pagina twee en twintig", verbeterde ze
haastig, „kijk zelf maar".
Hij zakte onderuit en keek door de
halfbeslagen ruit naar de straat. Het was
een avond als alle andere. Het
motregende en onder de lantaarnpaal aan
de overkant stond een man op zijn tenen
een zeer lange vrouw te kussen. „Zouden
ze daarbóven geen tijdschriften lezen?",
dacht hij. „Waarschijnlijk niet, want
anders zouden ze het op avonden als deze
wel laten stormen. In al die kerstverhalen
gierde de wind altijd op de 24e
december". Zijn vrouw sloeg een»
bladzijde om. „Is hij er al?", vroeg hij
gulzig.
„Hij is nou in de stal bezig", zei ze. „Kaas
maken. Maar hij piekert wel steeds over
zijn zoon".
„Kaas maken", riep hij, „kaas maken op
Kerstavond. Hoe komt ie daar nou weer
op?".
„Dit blad wordt uitgegeven door de
gezamelijke bonden van kaasexporteurs"
antwoordde ze, „je neemt het zelf elke
maand van kantoor mee".
Voor de eerste keer die avond lachte
Winters van harte. Hij keek weer naar
zijn vrouw en zag, dat ze hem aanstaarde.
„Wat is er?", vroeg hij, „waarom zit je me
zo stom aan te kijken. Heb ik soms wat
van je aan?".
„Je lacht", zei ze, „maar ik zie, dat het
niet van harte is. De echte kerstsfeer heb
je blijkbaar nog niet te pakken".
„Sorry hoor", mompelde hij, „maar ik
schrijf ook geen verhalen voor
geïllustreerde tijdschriften over mensen,
die plotseling met het lang verwachte
geschenk bij een arme drommel voor de
deur staan. Op die manier kom ik nooit
in de vereiste stemming".
Ze keek hem onderzoekend aan. „Geloof
jij, dat zulke dingen in het echt gebeuren
Jozef?", riep zij haastig, „we wonen
alleen in de verkeerde buurt. Zolang lijn
zes niet is doorgetrokken zal niemand het
in zijn hersens halen om hier een arme
drommel wat toe te stoppen".
„Ken jij dan een arme drommel in deze
buurt?", riep ze verrast. Hij haalde zijn
schouders op. „Ach", zei hij, „neem alleen
de Anjema's. Dacht je, dat die morgen
kip op tafel hebben? Nou vergeet het
maar us tig".
„En dót soort mensen wordt in die
verhalen bedoeld?", peilde ze.
„Zo is het precies", zei hij, „als ze maar
in de goeie buurt wonen".
„Waarom doet zo'n vreemde man dat
eigenlijk?", vroeg ze na een stilte.
„Dat doet zo'n vreemde man niet", riep
hij geïrriteerd, „dat doet het weekblad.
Tweehonderd jaar geleden of zo heeft
iemand zich 's vergist en geschreven, dat
op kerstmis vreemde mensen opeens
rookworsten naar arme drommels
brengen. Waarschijnlijk de oudste zoon
van een kruidenier. En sindsdien kijken
broodschrijvers elk jaar in de oude
leggers en pennen ze die onzin vlijtig
over".
Hij zag, dat ze was opgestaan. „En als er
nou wel een vreemde is, die doet, wat in
die verhalen staat", zei ze bijna
gebiedend.
„Wat bedoel je?", vroeg hij iets te vlug.
Hij begon onraad te ruiken. Hij pakte een
andere krant en deed net, alsof de inhoud
hem mateloos interesseerde. In de verte
hoorde hij haar stem. „Ik zal een fles
wijn inpakken Jozef. We hebben genoeg.
En dan doe ik er nog wat kip bij. En wat
kleine dingen
Hij stond op en liep naar de keuken. Tot
zijn afgrijzen zag hij nog net, hoe zijn
vrouw een pondsblik kip in een plastic
tasje deed. De wijn stond al op de
aanrecht.
Langs de huizenkant schuifelde Jozef
Winters even later naar het huis van
Anjema. De winkels waren al dicht en in
één van de donkere etalages zag hij een
man in grijze stofjas een rode bal uit een
brandweerwagen pakken. „Grote hemel"
dacht hij, „wat moet ik straks zeggen. Ik
ken die Anjema niet eens. Zoiets van:
„Beste man, hier is het vleesgeworden
verhaal uit uw rijk geïllustreerde
weekblad. Eet ze". Hij kreeg het al warm
bij de gedachte. Wat waren dat in
vredesnaam voor mensen, die zulke
dingen in de verhalen deden? Ze moesten
zich schamen. Zoals hij nu deed.
Zijn hand beefde, toen hij de bel naast
het naambordje Anjema indrukte. Hij
wachtte ademloos, hoorde sloffende
voetstappen dichterbij komen. Een plas
geel licht viel door de kleine deurruit. De
deur ging langzaam open en een zwaar
mannenhoofd hing tussen de sponningen
als een naar het leven geschilderd portret.
Elk jaar weer produceren miljoenen chris
tenen rond 25 december het decor van de
Menswording in een aanschouwelijk en
vaak verterend toneel-aan-huis: de kerst
stal. Overal ter wereld. Op het noordelijk
halfrond met z'n decembersneeuw net zo
goed als zuidelijk van de evenaar, waar
omtrent de jaarwende de gelovigen vlak
vóór de nachtmis nog even aan het strand
een bruinende verpozing vinden.
Kerstmis en de kribbe ze zijn niet van
elkaar te scheiden. En het kan er koud
zijn, in die nacht, op de decemberse velden
omtrent Bethlehem.
De kiem voor onze „kerstkribbe" werd al
in de tweede eeuw gelegd. Ook in dit
opzicht wijst Rome de weg: de oudste
voorstelling van Christus' geboorte is te
vinden op een fresco uit het midden van
die tweede eeuw, in de catacombe van
Priscilla: een vrouw (de Madonna), het
Kind op schoot, met daarnaast een manne
lijke figuur over' wiens identiteit men het
niet eens is. Hoogstwaarschijnlijk de pro
feet Isais - tegenwoordig oecumenisch Je-
saja genaamd maar het kan ook Maria's
maagdelijke bruidegom St. Jozef zijn.
Boven de groep de zespuntige ster, sym
bool van het nieuwe licht dat voor de
wereld is opgegaan. Een eeuw later staan
in een andere Romeinse catacombe de Drie
Koningen afgebeeld, weer honderd jaar
verder zijn we toe aan de os en de ezel
in de catacombe van St. Sebastiaan
omdat Jesaja al zei: „De os kent zijn
eigenaar en de ezel de kribbe van zijn
Zo kunnen we enige tijd, in fresco's en in
reliëfs, doorgaan: de „kribbe" week niet
meer uit het christelijk denken; de vrome
stormloop op de „stal" was begonnen en
in Italië kreeg dit voorwerp van verering
en aanbidding en van bewondering via de
kerkelijke „opvoeringen" de gestalte die op
tal van manieren in onze katholieke gezin
nen vandaag nog herkenbaar is. Maar niet
langer in uitsluitend „rooms" gebaseerde
milieus, ook in huizen die buiten de „Ro-
mana" liggen vindt men tegénwoordig
steeds meer de kerststalletjes onder de
kerstboom. Dat hebben we dan eigenlijk
allemaal te danken aan het Concilie van
Trente in het midden van de 16e eeuw,
want daarna begon de kribbe-cultuur in de
zuidelijke landen pas goed op gang te
komen.
Sindsdien is het heilig stalgebeuren uitge
beeld in hout, in ledepoppen, in gips, in
papierma'ché, in klei, in lood zelfs, van
„simpelweg" tot theaterachtige situaties
met hele landschappen en dorpstaferelen
als levendige elementen, met de Heilige
Familie in het centrum vam het menselijk
reilen en zeilen. Daar moet je oog voor
hebben.
En als je er geen onmiddelijk oog voor
hebt, of het is omfloerst, zal dr. Maria
Elisabeth Houtzager je die blik wel onom
wonden verschaffen.
„Het begon dus met dat papieren stalletje
van Vogelsang", vertelt dr. Houtzager, ter
wijl ze de tekst van haar tentoonstellings
catalogus zit te corrigeren, „maar na de
oorlog liep het wel wat uit. Thuis, in mijn
dubbele Utrechtse flat, heb ik jaarlijks
klandizie. Daar staat alles uitgestald, maar
lang niet zo vorstelijk als hier in Roermond
(tot 6 februari). Het is zo: ik wilde in die
studentenjaren m'n eigen stalletje op m'n
kamer. Na die „montage" van prof. Vogel-
Mejuffrouw doctor Maria Houtzager is
oud-directrice van het Utrechts Centraal
Museum, maar ze wordt, .kribbig" als je
daarop voortborduurt. Privé is ze te zien
als een ijzersterke promotrice van „de
kerststal" in al haar verschijningsvormen.
Dat is de rode draad geworden in haar
leven. Die draad werd opgevat in 1942,
toen Maria's hoogleraar in de kunstge
schiedenis, prof. Vogelsang, in Utrecht een
eenvoudige kerstkribbe voor mej. Houtza
gers studentenkamer aquarelleerde.
„Zet het nou zelf verder in elkaar", zei de
'heer Vogelsang en nu, vijfendertig jaar
later prijkt Maria's allereerste kerstkribbe
als een „pièce de milieu" temidden van een
kostelijke tentoonstelling met ruim 200
kribjes, wat dan weer wil zeggen: meer
dan 4000 objecten die Kerstmis als onder
werp hebben. Dat allemaal is met veel
nauwlettendheid bijeengebracht in het Ge
meentemuseum aan de Andersonweg in
Roermond.
De internationale kerstkribbencollectie van
dr. Maria Houtzager; men heeft er geen
weet van, maar ze is werkelijk allesomvat
tend. Zeker in Europa is de tegen voet niet
te vinden op louter kerstgebied, annex
verwante gebeurtenissenissen uit de kerst-
cyclus.