„Franse kaas blijft lastig Fromages de France DANKZIJ MODERNE DISTRIBUTIE LOOPT FRANSE KAAS NU NIET LANGER OP DE ZAKEN VOORUIT vrij Otoof mei ai rmjr v*o de GorgoajoU, die vet en ia ebt te. AJle hebben re een pikante smaak. Het gluitstnk wordt g». vormd door de populaire Nornuudiscbe Bouraln, de Paturain uit de'Peri- gord, de Margotia alt de Provence en de Samos nit Boulogne Doe al- slultkaaen bestaan nit een mengsel van verse of halfverse kaas, waaraan kruiden worden toege voegd. Eet te met uiterst pikan te hapjes. men ondertussen als vanouds verder met de gekende toetjes als daar zijn het suffige peertjes op sap en de vlaflip. Stormenderhand Dat de buitenlandse kaas niettemin stormen derhand terrein wint in Nederland de import is ondertussen opgelopen tot ruim 8000 ton, die een marktwaarde hebben van 100 miljoen gulden) is te danken aan de ultra-moderne distributie-methoden, die door Gerdabel Nederland bv in de laatste tien jaar zijn geïntroduceerd. Uitgaande van de ijzeren wet, dat houdbaarheid niet de sterkste kant van Franse kaas is, werd een fijnmazig netwerk opgebouwd, waarmee de wederverkopers worden bevoorraad. Veertig koelwagens opereren elke dag tussen de dépots in Amsterdam Delft, Sas van Gent, Boxtel, Duiven bij Arnhem, Leeuwarden en Groningen om oude, achterhaalde voorra den om te ruilen voor dauwverse producten, die daags ervoor door Nederlandse expedi teurs vanuit Zwitserland, Duitsland en Frankrijk naar Nederland zijn gebracht „Daardoor", zegt Gerdabel-directeur Dries- sen, „hebben we de eeuwige, vicieuse cirkel eindelijk kunnen doorbreken. De beperkte houdbaarheid van onze producten, die de distributie tien jaar terug nog tot een ramp zalige onderneming maakte vormt geen punt meer, sinds we de verzending per koelwagen volledig gestroomlijnd hebben. Daardoor kunnen we de klant namelijk een goed en vers produkt garanderen". Omdat die beperkte houdbaarheid ook geldt voor andere melkprodukten als vla, kwark, en yoghurt werken nu onder de paraplu van Gerdabel drie grote Franse ondernemingen. Dat is allereerst Gervais, fabrikant van de beroemde Petit Suisse. Dit beroemde kaas huis, rond 1860 in Normandië gesticht door Charles Gervais, sloot voor zijn verdere expansie in Europa een monsterverbond met de yoghurt- en de dessertkoning Danone en met de kaasgigant Bel, die door zijn merk „La vache, qui rit" eveneens wereldbekend werd. Die lachende koe had Léon Bel te danken aan zijn zoon, die tijdens de Eerste Wereldoorlog in de loopgraven bij Verdun aan een vriend vertelde, dat zijn vader kaas maakte. Die vriend tekende toen spontaan een koeiekop op de achterkant van een sigarettedoosje. Te licht bevonden Nu die beperkte houdbaarheid van Franse kaas geen problemen meer oplevert, zou men dus mogen verwachten, dat de heer Driessen op rozen zit. Maar wie op een willekeurig moment zijn kantoor in een Am sterdamse fabriekswijk binnenstapt, zal hem dear tien tegen één toch aantreffen achter een bureau, dat overwoekerd is met een Als honing „Eureka", juicht hij na die vondst, „dit is een echt slagwoord. „Koop liever uw kaas bij Gafpa, mijnheer" „Ik zie wel, dat u niet gewoon zijt aan echte Gafpa-kaas me vrouw". Gafpa-kaas is geen kaas, dat is honing mijnheer. Haast u, want onze laatste zending Gafpakaas is bijna uitgeput". Daar na wordt Gafpakaas spoedig een synoniem van volvette Edammer. „Ik heb gedejeu neerd met één enkel broodje en stuk Gafpa. Zover moet ik komen". Zolang hij op die manier dagdroomt is er voor Laarmans geen vuiltje aan de lucht. Maar donkere wolken pakken zich samen boven zijn hoofd, als de dertig correspon denten, die hij op provisie-basis heeft aange steld verzuimen om bestellingen op te geven en zich in nevelen van stilzwijgen blijven hullen. Als de Nederlandse kaasfirmant j Hornstra hem daarna opbelt en mededeelt dat hij dinsdag naar Parijs moet en van zijn passage door België zal profiteren om de eerste twintig ton met hem te komen afreke nen, slaan in het leven van Laarmans alle stoppen door. Hij heeft dan al tevergeefs geprobeerd om zijn bollen kwijt te raken, maar overal heeft hij zijn hoofd gestoten. Als hij tenslotte op het kantoor van de handelaar Platen is beland, antwoordt deze op zijn gestamelde verkooppraatje: „Ik ben zelf groothandelaar in kaas. Hornstra ken ik goed. Ik ben jaren lang zijn agent geweest' voor Belgie en het Groothertogdom Luxem burg. Maar hij was me tenslotte te duur. Verspil dus niet uw tijd mijnheer". Weer buiten gekomen stelt Laarmans verbit terd vast: „mijn accumulator is leeggelopen. Ik ben uitgebloed". Als Hornstra zich de volgende dinsdag om elf uur bij zijn huis vervoegt, houdt hij zich schuil en laat hij de bel vruchteloos overgaan". Wanneer hij Hornstra na enige tijd ziet wegrijden, gaat hij naar zijn vrouw en sluit haar in zijn armen. En als zijn eerste tranen over zijn gezicht vallen, ziet hij, dat zij hem tegen- weent. Zijn kaastoren is reddeloos inge stort". Het was dan ook niet verwonderlijk, dat Franse kaas een exquise hap bleef, die gereserveerd was voor de betere restau rants- en hotels. Daar wist men tenminste, hoe je die culinaire deugnieten moest aan pakken en hun voorgenomen vlegelstreken diende te bevriezen. In de huiskamers ging Charles Gervais reed aan het einde van de vorige eeuw persoonlijk in gestrekte draf met zijn uiterst wispelturig zuivelproduct Petit Suisse naar Parijs om zijn handel op de toonbank van zijn klanten te zetten. keur van kazen, kwark en andere zuivelpro ducten, die door de Nederlandse keurmees ters gewogen en te licht bevonden zijn. „De ellende", legt Driessen welwillend uit. „is, dat onze Warenwet, die dateert uit 1919, alleen rekening houdt met producten, die in Nederland reeds bekend zijn. Kom je dus met een afwijkend kaasje bij de dienst aan, dan zeggen ze hoofdschuddend: „ho, ho mijnheer, dat voldoet niet aan de voorschrif ten en dat is dus geen kaas in de zin van de wet". En dan kan ik weer met mijn kaasje onder de arm naar huis gaan om vervolgens in beroep te gaan tegen die uitspraak. Een voorbeeld: „in artikel acht van het Smeltkaasbesluit staat, dat bij smeltkaas het eiwitpercentage in de vetvrije, droge stof tenminste 70 procent moet bedragen. Daar mee is Nederland uitgerekend het enige land binnen de grenzen van de E.E.G. met zo'n Voorschrift. Maar als je natuurkaas smelt zonder toevoegingen kom je aan een eiwitge halte in de droge stof van niet meer dan 65 procent. „Foute boel", roepen de keur meesters gelijk. Maar die fout zit dan wel bij de Nederlandse kaasmakers, die een grote schep melkpoeder of casëinaat toevoe gen, waardoor het eiwitpercentage kunstma tig wordt verhoogd tot 70 procent. De Frans man doet dat niet en prompt krijg ik een proces verbaal. Nu zijn er gelukkig in het lijvige E E G -ver drag de artikelen 30 en volgende, die hierop neerkomen, dat produkten. die niet strijdig zijn met de bescherming van de openbare zedelijkheid, de openbare orde, de openbare veiligheid, de gezondheid voor het leven van personen, dieren en planten en het nationaal artistiek, historisch en archeologisch beait, zonder meer van de ene lidstaat naar de andere vervoerd mogen worden. En met die artikelen in de hand gaat Dries sen na elke afwijzing terug naar de heren van de Dienst om zijn gram te halen. „Iets nieuws op de Nederlandse markt brengen", zegt hij „is een slopend karwei. Maar ik heb de moeite er graag voor over. Want je kunt van een Frans kaasje zeggen, wat je wilt. Maar dat ie de openbare zedelijkheid zou aantasten of de archeologie, gaat net even te ver". Lastig spul Driessen, die zijn relaas doet op een lucht hartige toon, alsof hij toch weer citeert uit Elschots' „KAAS" geeft overigens volmon dig toe, dat Franse kaas „lastig spul is". „Maar het houdt je tenminste wakker. Een kenner »n Frankrijk heeft eens gezegd: „er worden zoveel Franse kaassoorten gemaakt, als er dagen zijn in het jaar". Op mijn manier kan ik hem nazeggen: „ik krijg zoveel processen verhaal aan mijn broek, als er dagen in het jaar zijn". LEO THURING Zittend tegenover de heer M. A. E. Driessen moet ik onweerstaanbaar denken aan Frank Laarmans, de onsterfelijke anti-held, die in 1933 door de Belgische schrijver Willem Elschot met een loden last van twintig ton ronde Edammers de boeken markt werd opgestuurd. In de nog geen honderd pagina's van het boek„KAAS" vol trekt zich het drama van deze muisgrijze klerk, die hardop droomt van een glanscar rière als vertegenwoordiger. Bij de General Marine and Shipbuilding Company heeft hij inmiddels al dertig jaar een nederig dienst- verband achter de smalle rug en die periode heeft eenonuitwisbaar stempel op zijn han- l del en wandel gezet. „Klerken", realiseert l;kij zich, „zijn veel nederiger dan werklie- ten. die door opstandigheid en eendracht I nige eerbied hebben afgedwongen. Men ixgt zelfs, dat zij in Rnsland de heren zijn «geworden. Als het waar is dan hebben zij fdat verdiend, dunkt mij. Zij schijnen het trouwens met hun bloed gekocht te hebben. Maar de klerken zijn over het algemeen weinig gespecialiseerd en passen zo goed in elkaar, dat zelfs een man met een lange ondervinding een trap onder zijn vijftigja rige trouwe kont krijgt en vervangen wordt door een ander, die even goed en goedkoper is. Om dat dreigend noodlot te ontlopen wordt Laarmans vertegenwoordiger voor België en Luxemburg van een grote Nederlandse kaas- firma, die gelijk een partij van twintig ton glanzende Edammers naar zijn adres zendt. Op aandringen van vrouw en kinderen be sluit Laarmans wél om zijn baan bij de scheepstimmerwerf aan te houden en slechts onbetaald verlof op te nemen. Vervolgens installeert hij zich na een grondige inspectie van zijn huis in een kamertje boven de keuken, waar hij zo snel mogelijk een land kaart van het Nederlandse kaasgebied aan de wand hoopt te kunnen hangen. Na lang nadenken besluit hij zijn nieuwe onderne ming „General Antwerp Feeding Products Association" te noemen. Afgekort Gafpa. denen gedwongen is van zijn vertegenwoor diging af te zien en dat hij hem per postwis sel de waarde van de reeds door hem aan gesneden bollen zal doen toekomen. In zijn huis wordt daarna nooit meer over kaas gesproken. En wat zijn vrouw betreft: die zorgt ervoor, dat geen kaas meer op tafel komt. Pas maanden later heeft zij hem een Petit Suisse voorgezet, van die witte, platte kaas, die niet meer op Edammer lijkt dan een vlinder op een slang". Succesmerken Aan dat kaasje moet ik ook denken, nu ik tegenover de heer Driessen zit. Want de Petit Suisse behoort de succesmerken, die hij met duizenden tegelijk uit Frankrijk laat aan rukken. Driessen heeft nagenoeg dezelfde functie als Frank Laarmans, maar in tegen stelling tot deze Belgische tobber gaat hij zichtbaar niet gebukt onder de partijen kaas, die hij uit naam van zijn opdrachtge vers laat bezorgen bij warenhuizen, super markten en speciaal-zaken. Toch zou er voor hem alle reden zijn geweest om schreiend het hoofd in de schoot te leggen en om gezondheidsredenen voor zijn functie te be danken, want de importzaak, waarover hij de scepter zwaait is uitgerekend gespeciali seerd in Franse kazen. En het is overbekend, dat juist deze zuivelprodukten uiterst be weeglijk zijn en voortdurend op de zaken vooruit lopen. Een puntje Brie, dat gisteren nog monter in het magazijn lag, kan 24 urn- later reeds op de loop gaan en vervolgens in chaotische onmacht vallen. En het reeds gesignaleerde Petit Suisse-kaasje is hele maal een rakker, die zijn versheid al na vier uur aan zijn korst lapt en als een wrak in de ijskast ligt. Om die reden lukte het dan ook nooit om de Franse kaas een gegarandeerde plaats op de Nederlandse dis te geven. Vele pogingen werden weliswaar ondernomen, maar ze wa ren bij voorbaat tot mislukken gedoemd. Op het moment, dat een Frans kaasplateau op een Nederlandse tafel verscheen, bleek doorgaans^dat de koper er weer eens lelijk ingestonken was. GERDABEL- DIRECTEUR DRIESSEN Laarmans gaat de volgende dag terug naar zijn klerkenstoel bij de Scheepswerf en schrijft Hornstra, dat hij om gezondheidsre Franse kaas lastig maar lekker. „er zijn zoveel soorten Franse kaas. Gerdabel-directeur M. A. E. Driessen als er dagen in het jaar zijn"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1977 | | pagina 15