geen supporters
fefisii
„Ik ben
de moeder
van het
Koreaanse
vijfjarenplan"
Een rookgordijn van agressie
LEIDEN „Ik word de moeder van het
tweede vijfjarenplan van Zuid-Korea ge
noemd. Dat land is een tevreden klant,
mag ik wel stellen: in korte tijd ben ik
erin geslaagd het tot hoge economische
bloei te brengen." Dat is wat Irma Adel
man, hoogleraar in de economie aan de
universiteit van Maryland (USA) wil: een
ontwikkelingsland snel laten groeien, ter
wijl tegelijkertijd verkleining van inko
mensverschillen wordt nagestreefd. Met
het aanvaarden van de Leidse Cleveringa-
leerstoel in oktober hoopt de professor
gedurende het academisch jaar 1977/1978
een aantal colleges te geven over het
onderwerp „Armoede en ongelijkheid". Ir
ma Adelman is met het aanvaarden van
de hoogleraarszetel de eerste vrouw in
Leiden, die een dergelijke eer ten deel
valt. De leerstoel is in 1970 ingesteld ter
herinnering aan de in 1940 door prof. R.
P. Cleveringa gehouden protestrede tegen
de afzetting van joodse geleerden en me
dewerkers in Nederland. Een onderschei
ding die bestemd is voor personen, die een
bijzondere wetenschappelijke verdienste
hebben in de bestudering van de belang
rijkste politieke en maatschappelijke
vraagstukken van de twintigste eeuw.
Volgens mevrouw Adelman zou in tegen
stelling tot wat de geschiedenis ons leert,
uitgegaan moeten worden van de these, dat
aan elke groots aangepakte produktie-
maatregel een bepaalde hervorming op
sociaal gebied vooraf moet gaan. Hiervan
zullen in de eerste plaats de verpauperde
groepen uit de maatschappij de vruchten
plukken. Een denkbeeld dat op feiten
stoelt en dat ontleend is aan economische
en politieke ervaringen uit vijf niet com
munistische landen. Deze voormalige ont
wikkelingslanden zijn volgens de professor
Israël, Japan, Taiwan, Zuid-Korea en Sin
gapore.
Irma Adelman was speciaal adviseuze van
de Wereldbank ten tijde van president
John F. Kennedy en zij hield ook de vinger
aan de pols van 's werelds politieke kruit
vat Vietnam. Hoewel haar werkveld hoofd
zakelijk technisch-statisch van aard was,
zag zij zich in 1963 geroepen haar visie op
de dreigende politieke situatie aldaar met
klem aan oud-minister van defensie McNa-
mara in Washington over te brengen. De
kans dat er op het Witte Huis naar mij
geluisterd werd was één op de miljoen. Ik
kreeg die kans, maar toen was het al te
laat".
Waar wel naar haar adviezen geluiserd
werd en ook nog precies op tijd, was in
Zuid-Korea, Daar kreeg Irma Adelman de
titel „moeder van het tweede vijfjaren
plan".
Achter dit weldenkend brein, getooid met
duizend krulletjes, staat een vrouw, die in
haar leven hard heeft moeten knokken en
er geen twijfel over laat bestaan, dat ze
tijd doorgebracht voor de buis dan op
school. En bovendien moet men bedenken
dat de televisie uitmunt door agressieve
momenten. Zo is vastgesteld dat een door
snee Amerikaans kind in de periode van
5 tot 14 jaar gemiddeld 13.000 doden op
het scherm heeft zien vallen. Gezien de
huidige stand van de wetenschap zijn wij
van mening dat een dergelijke overmaat
aan geweld op de televisie een schadelijke
invloed op met name jonge kinderen kan
hebben. Vooral de ouders zullen zich van
hun verantwoordelijkheid bewust moeten
zijn wanneer ze hun kinderen ongebreideld
laten volstoppen met gewelddadige scènes.
Maar los van ouders en andere opvoeders
zouden wij ook graag zien dat de mensen
aan de bron, de programma-makers, zich
meer met de problematiek van de agressie
bezig zouden houden, want juist zij zijn het
die voor een belangrijk deel onze behoef
ten prikkelen en bepalen.
Dr. O. Wiegman voorziet zijn bevindingen
van het volgende advies. „Je moet kinde
ren in elk geval niet verbieden om naar
bepaalde programma's te kijken, want
daardoor maak je waarschijnlijk het kij
ken alleen maar aantrekkelijker en gaan
ze bij vriendjes kijken. Ik zou ouders aan
willen bevelen om na afloop van een agres
sieve uitzending de kinderen te begeleiden
bij de verwerking van wat ze gezien heb
ben, door ze- er bij voorbeeld op te wijzen,
dat het allemaal maar verzinsels zijn ge
weest".
Dr. A. Hauber heeft een advies voor de
agressie in het verkeer. „Hef de anonimi
teit van de automobilist op", zegt hij, „door
boven de kentekenplaat de naam van de
bezitter van het voertuig duidelijk aan te
brengen dit ter bestriiding van de agres
siviteit in het verkeer". Dr. Hauber is als
wetenschappelijk hoofdmedewerker ver
bonden aan het Criminologisch Instituut
van de Leidse universiteit. Hij heeft onder
zoekingen verricht naar het gedrag van
automobilisten en daarvoor enkele proeven
gedaan. Conclusie: van de automobilisten
die bij de proef waren betrokken, bleek
ruim een kwart agressief. De uitingen
daarvan liepen qua vorm en hevigheid
uiteen. „In een aantal gevallen uitte de
agressie zich op niet-verbale wijze, bij
voorbeeld door het ballen van de vuist of
het wijzen op het voorhoofd; soms waren
het scheldwoorden of claxonades en af en
toe moesten onze medewerkers zelfs lopen
voor hun leven. Het is daarbij opmerkelijk
dat we geen verschil in agressiviteit kon
den vinden tussen mannelijke en vrouwe
lijke automobilisten. In het verkeer zijn de
vrouwen dus geëmancipeerd; van de aan
geleerde minder agressieve vrouwelijke rol
blijkt daar niets".
Op grond van onze experimenten, aldus dr.
Hauber, kunnen we vaststellen dat het
stoppen voor een zebra bijna twee en een
half maal zo vaak agressie oproept als het
twee maal achter elkaar vtfor niets de tele
foon moeten aanneihen. Het heeft er dus
alle schijn van dat sommige mensen van
gedrag veranderen als ze in een auto stap
pen.
Logische vraag: wat kunnen we doen om
agressie in het verkeer te verminderen?
Dr. Hauber komt met een aantal aanbeve
lingen. Laat de automobilist leren zich te
ontspannen, zegt hij. Onspanning is eigen
lijk een noodzakelijke voorwaarde omdat
in een toestand van meer opwinding de
kans op ruis, op verstoring van het waar
nemen en het beoordelen het grootst is.
Voorts dient bij het verkeersonderwijs - tot
op heden een primair technische zaak - de
menselijke kant centraal gesteld te wor
den; het deelnemen aan het verkeer als een
vorm van samenspel met andere wegge
bruikers. Betrek ook de ouders bij de
verkeersopvoeding en maak de reeds vol
wassen verkeersdeelnemers vertrouwd
met de nieuwe verkeersmentaliteit dooi
verlenging van het rijbewijs te koppelen
aan een cursus. Laatste advies: beloon een
veilig rijgedrag. „Verzekeringsmaatschap
pijen zouden een op het voertuig aan te
brengen vignet kunnen verstrekken waar
bij het cijfer het aantal jaren aangeeft dat
men heeft gereden zonder anderen direct
schade te berokkenen".
Het geweld op en om het sportveld tenslot
te, behandeld door prof. dr. K. Rijsdorp,
hoogleraar in de Gymnologie (wetenschap
van de lichamelijke opvoeding en de sport)
aan de Utrechtse universiteit Hij hanteert
het begrip vereenzaming als sleutel - de
onmacht van het publiek er persoonlijk bij
betrokken te zijn.
De harde kern van hen die zich overgeven
aan geweldpleging op de tribune, maar ook
voor en na de wedstrijd, moet volgens
prof. Rijsdorp vooral gezocht worden in
een betrekkelijk kleine publiekssektor van
jongere toeschouwers die men gewoonlijk
aanduidt met de term „fans", maar die
men moet onderscheiden van de suppor
ters. De laatste groep kan zich mogelijk
wel emotioneel opstellen - heeft echter niet
de grondslag gelegd voor het sportvanda-
lisme dat de laatste tijd de aandacht van
zoveel instanties binnen en buiten de sport
wereld trekt. Prof Rijsdorp: „Men zou in
bepaald opzicht de supporters en de fans
kunnen vergelijken met de verhouding in
een toonbankwinkel en in een cash-and-
carry-bedrijf. In een toonbankwinkel is er
in zekere zin een persoonlijke band tussen
vaste klant en winkelier, met wederzijdse
verplichtingen. In de cash-and-carry-zaak
wordt ook gekocht en verkocht, maar daar
valt iedere persoonlijke relatie weg. Men
voelt zich niet bij de ander betrokken".
Voetballers kunnen zich, kortom, wel voor
duur geld van hot naar haar laten verko
pen, maar daarmee wordt hun sociale rol
en hun verhouding tot het publiek ont
kend. Ze laten een ontheemd legioen ach
ter. Opmerkelijk in dit verband noemt prof
Rijsdorp de opkomst van de zaalsporten:
kleinere speelruimten, spelers en publiek
dichter opeen, verlies van de heiligheid van
het speelveld, tempo, compactheid, korte
aanvalsopbouw en voortdurende doelkan
sen. In een zaal voelt het publiek zich weer
thuis. Geen vervreemding, geen vereenza
ming.
Zo gezien komen de agressief aandoende
pogingen van Johan Cruijff „over de
streep" te trekken in een schrijnend licht
te staan.
Piet Snoeren
IRMA ADELMAN OP
CLEVERINGA-LEERSTOEL
pas nu, als hoogleraar, in de positie ver
keert dat de mannen haar serieus moeten
nemen.
Irma Adelman werd in 1930 uit joodse
ouders in Roemenië geboren. Haar vader
was een rijke textielhandelaar, die overwe
gend met boeren uit het land zaken deed.
Als telg uit de „upper middle classe" volg
de zij onderwijs aan een nonnenschool.
Een periode die veel indruk op haar heeft
Professor Irma Adelman: eerste vrouw
gemaakt. Zoals praktisch ieder welgesteld
kind ontving zij verplichte lessen in Franse
conversatie, ballet en het pianospel. Toen
de Roemeens-joodse diaspora in de derti
ger jaren ernstig bedreigd werd verkoos
haar familie vlak voor de oorlog de tocht
naar Israël te maken.
Irma Adelman: „Plotseling was de herinne
ring aan dierbare tijden en grote vriend
schappen, voorgoed afgekapt Zonder dat
op Cleveringa-leersloel in Leiden
ik het merkte was er een muur tussen mij
en het verleden ontstaan. Omdat liefde
toen onlosmakelijk verbonden leek te zijn
met verlies koos ik ervoor niet meer lief
te hebben. Theoretisch gezien paste ik
lobotomie (een hersenoperatie) op mijzelf
toe, die de periode uit mijn jeugd radicaal
wegsneed. Na achttien maanden dienst
plicht en avondschool aan de universiteit
van Tel Aviv vertjok de negentienjarige
De „vliegende keep" van de wet in akt
DEN HAAG Agressie is nieuws. Het
begint in de huiskamer met symptomen
als daar zijn de aktie „Blijf van m'n lijf'
of vertrouwensartsen voor mishandelde
kinderen en het straalt van deze kleinste
maatschappelijke kern uit naar bredere
sociale verbanden tot de kranten er vol
van staan. Zo ook „Project", tijdschrift
voor toegepaste wetenschappen, in zijn
jongste nummer. Maar liefst acht getitelde
heren leggen het verschijnsel onder de
loep van him analytisch vermogen. Zo
schrijft de dr. O. Wiegman over de invloed
van televisie op ons gedrag, vraagt dr. A.
Hauber zich af hoe agressief de Neder
landse automobilist is, en behandelt prof.
dr. K. Rijsdorp het geweld op en rond het
sportveld. Aandacht dus voor drie onder
werpen uit het leven van alledag, toegan
kelijk gemaakt voor leken die er lijfelijk
mee te maken hebben.
Dr. O. Wiegman is hoofdmedewerker aan
het instituut voor Sociale Psychologie te
Utrecht. De laatste tijd houdt hij zich
voornamelijk bezig met de invloed van de
massamedia op het menselijk gedrag. In
dat kader heeft hij met medewerking van
een aantal kleuterscholen een vijf jaar
durend onderzoek ingesteld naar de moge
lijke relatie tussen televisie en agressie. Hij
liet zijn keuze op kinderen vallen omdat
ze nog voor een groot deel blanco zijn. „Ze
blijken sterk vatbaar voor beïnvloeding,
leren mede daardoor gemakkelijk de taal,
rekenen enzovoort en staan waarschijnlijk
ook open voor beïnvloeding door agressie
ve voorbeelden.
Conclusie van dr. O. Wiegman: „Kleine
kinderen die op de televisie naar een agres
sieve film hebben gekeken, vertonen in het
algemeen een grotere mate van agressie
dan hun vriendjes die dat niet hebben
gedaan, en, omgekeerd: kleine kinderen
die hebben gekeken naar een film met een
lieve, onschuldige inhoud, gedragen zich
na afloop in het algemeen positiever dan
hun leeftijdgenootjes die de uitzending niet
hebben gezien".
Men kan zich afvragen welke funktie het
medium televisie in deze heeft Dr. Wieg
man: „Een belangrijke vraag, vooral als
men zich realiseert welke een belangrijk
deel van de vrije tijd er aan televisie-kijken
wordt besteed. In Amerika bij voorbeeld
heeft een kind van 11 jaar gemiddeld meer
AGRESSIE
VIA TV
IN ONDERZOEK
Vechtpartijen op de
grasmat
„Ik heb mij als
vrouw leren
handhaven"
Irma Adelman in 1949 naar de VS. Daar
wilde zij zich voorbereiden op een redelij
ke positie. Na enkele maanden ontmoette
zij haar huidige echtgenoot Frank, toen
nog student in de natuurwetenschappen,
die haar in 1950 ten huwelijk vroeg.
Inmiddels had zij haar bachelor degree
(kandidaats) gehaald zonder al te veel col
leges te lopen - een doorgaans dorre be
proeving van verstand en het geheugen. In
1955 deed Irma Adelman het doctoraal
examen in de economie aan de universiteit
van Berkeley (Californië). Een harde tijd
brak aan. Was zij in vroegere jaren sterk
gediscriminieerd omdat zij jodin was, in
het Amerika van toen was het haar status
als vrouw die problemen opleverde.
„Het heeft me zeven jaar gekost om eern
baan te vinden, die iedere jongeman met
dezelfde diploma's zonder veel moeite te
pakken kreeg. Voordien was ik afge
scheept met derde-klas baantjes. AJs afge
studeerde vrouw vormde je in die tijd een
soort mobiele-eenheid, die van hot naar
her moest reizen om in je belangrijkste
levensonderhoud te kunnen voorzien. Ge
lukkig had ik veel vrienden gekregen, die
de situatie begrepen. Het ging bij dit alles
niet alleen om mijn persoon, maar om de
slechte waardering van de vrouw in het
algemeen. Op een bepaald moment ben ik
door die barrière heengebroken. Ik wist
mezelf te overtuigen dat ik meer kansen
had, dan ik mijzelf had toegestaan. Als
zodanig heb ik me later ook tegenover de
mannen opgesteld, zodat op den duur geen
sprake meer kon zijn van rivaliteit. Ik
beoordeelde mezelf met dezelfde maatsta
ven als ik anderen deed: here I am. Het
leven is te kort om spelletjes te spelen.
Over de hele wereld heb ik momenteel
vrienden. Met enkele van hen heb ik een
relatie die tegen tijd en ruimte bestand is.
Met het aanvaarden van de leerstoel in
Leiden is mevrouw Adelman voor het eerst
in haar loopbaan een heel jaar van huis.
Ze denkt dat ze haar man en twintigjarige
zoon Alexander Mark in die maanden be
hoorlijk zal missen. Niet alleen als moeder
van het Koreaanse vijfjarenplan maar ook
door de natuurlijke binding met haar zoon
heeft zij een speciale kijk op het ouder
schap ontwikkeld. Een visie die wars is
van conventies en zeker niet doet bevroe
den, dat ze samen gaat met economische
theorieën van zwaar kaliber.
„Mijn zoon volgt een opleiding als kunste
naar aan de Washington University in St
Louis. Ik geef zelf veel om kunst en heb
op mijn reizen een kostbare collectie verza
meld. Een gedeelte hiervan heb ik geschon
ken aan enkele grote musea in de V.S. Ik
heb een goed oog voor de waarde van
bepaalde kunstvoorwerpen. Onlangs kocht
ik in Peru een bewerkt stuk steen, dat door
kenners op 30.000 dollar wordt geschat,
terwijl ik er slechts 100 voor betaald had.
Toch zie ik de betrekkelijkheid van geld
maar al te goed in; ik hecht overigens
helemaal niet aan beat Vooral ten aanzien
van mijn zoon neem ik een standpunt in,
dat regelrecht indruist tegen de gemiddel
de Amerikaanse opvatting over het kunste
naarsleven. Ik weet gewoon dat hij talent
heeft. Hoe hij het in de toekomst financieel
zal rooien, nou dat zien we wel: aan geld
is altijd wel te komen".
PETER VIERING.
Een nog vreedzame ontlading van supporterswoede