Uiterst omzichtig laverend tussen klippen
en valkuilen van de vaderlandse showbu
siness is Mieke Telkamp (43) afgestevend
op haar zilveren jubileum als zangeres. De
tijd waarin ze avond aan avond triomfen
vierde in Duitse en Nederlandse feestza
len en een vaste gast was in radio- en
televisie-programma's, ligt weliswaar ver
achter haar in het troostrijk verleden,
maar daar wenst ze niet zwaar aan te
trekken. „Ik zou het niet eens meer willen
en ook niet durven", bekent ze, „alleen het
idee, dat ik weer elke avond met mijn
koffertje vol mooie jurken en met mijn
beauty-case met schmink en valse oog
wimpers naar een gat in de provincie zou
moeten afreizen, maakt me spontaan
doodmisselijk. Echt, ik kan de moed daar
voor niet meer opbrengen. Ik heb lang
genoeg meegedraaid, meegedold in het
grote schnabbel-circus. Het is nu welle
tjes. Het is zo mooi genoeg geweest".
Toch moet de gewezen typiste uit Twente,
die in 1952 op een concours van reine
amateurs Vera Lynn-de „Voice of the For
ces" imiteerde en glansrijk won, er een
kwart eeuw na haar eerste succes toch
weer aan geloven. Opnieuw staat ze, feeste
lijk gekapt en kamerbreed stralend, in het
middelpunt van de belangstelling. La Tel
kamp is terug van weggeweest. De stem
die als een krachtige sirene dwars door een
kwart eeuw lief en leed loeide, vult weer
de huiskamers. De AVRO heeft inmiddels
een televisie special uitgezonden, waarin
de kijkers het tijdloos idool, goed verpakt
in duffel en rijglaarzen, zagen ronddwalen
in het stervend landschap rondom Spot
Zeist. Temidden van bruine, vallende bla
deren deed ze daar opnieuw een geslaagde,
aanval op de muren van Jericho.
Belachelijk
„Mijn repertoire is in die 25 jaar wel
hoorbaar veranderd", meent ze, „dat is me
trouwens geraden ook. Toen ik als 18-jari-
ge begon zou een tekst als „Waarheen leidt
de weg, die wij moeten gaan?" belachelijk
uit mijn mond hebben geklonken. Het pu
bliek had dan terecht kunnen denken:
„Wat een merkwaardig tobberig meisje uit
Twente staat daar nu weer haar leed uit
te krijten?". Ik zou zo'n lied in de vijftiger
jaren trouwens niet eens op mijn repertoi
re hebben- genomen. Want daar was ik te
jong voor, niet rijp genoeg. Als je zó van
achter je typmachine de bühne op gesleept
wordt onderga je dat plotselinge succes als
een roes. Ik gunde me in die dagen de tijd
niet om na te denken over het hoe en het
waarom. Ik piekerde ook niet over mijn
toekomst en leefde onbekommerd van de
ene dag in de andere. Als ik nu aan die
wilde jaren terugdenk, moet ik bekennen,
dat ik flink wat roofbouw op mijn lichaam
gepleegd heb. Van alle kanten stroomden
de engagementen toe; er waren avonden,
waarop ik twee, drie keer optrad en dat
vond je allemaal geweldig. Vóór de pauze
stond ik dan ergens in het westen te zingen
en daarna sjeesde ik naar Eindhoven en
Weert om daar hijgend na de pauze nog
eens op te treden".
„Denk nu niet, dat Telkamp in die tijd
schatten heeft verdiend, want ook een
topattractie werd toen helaas met een
grijpstuiver afgescheept. Ik was voor mijn
schnabbels aangewezen op het Nederlands
Theaterbureau in Den Haag en de direc
teuren namen zelf altijd hun pakje brood
van thuis mee naar kantoor. En mij gaven
ze de dertig gulden voor één keer optreden.
Als ik 's avonds nog een keer zong werd
dat bedrag verlaagd tot twee tientjes en
voor een derde show ving ik vijtien gulden.
Tel uit je winst. Reken maar uit: had je
van hot naar haar gesjeesd en kwam je
afgepijgerd met 65 gulden bij je man. Ik
was toen al getrouwd met Gerard Zuur,
die een baan had als koopvaardijofficier.
Ik had een tweede stuurman en een derde
hypotheek op mijn huis".
„Als ik nu lees, wat zangers tegenwoordig
vangen kan een gezonde jaloersheid mij
dan ook niet pntzegd worden. Toch heb
ik nog geboft.'Ik heb gelukkig nooit last
gehad van een dalende populariteit Op het
moment namelijk, dat mijn soort liedjes
definitief overschreeuwd werden door de
rock 'n roll en de grote popidolen mensen
als Joop de Knegt en mij van de top
verdrongen, had ik al hoog en breed een
veilig vast contract bij Max Tailleur. Daar
na kwam de Sleeswijk-revue, waarin ik als
de grote ster werd gelanceerd. Terwijl
buiten het theater de pop de dienst uit
maakte, daalde ik in wolken van veren van
enorme trappen af. Ik bleef dus het mid
delpunt".
„Die vaste engagementen zijn achteraf
mijn redding geweest Ik had daardoor
namelijk de hitparade niet meer nodig om
succes te hebben. Ik zat lekker ingekapseld
in mijn eigen wereldje, waar applaus ge
noeg was. En ik vond het nog een eer ook
om met mensen als Walden en Muyselaar
in één show te staan. Het kon me niet
schelen, dat ik me elke avond rot moest
rennen, trap op trap af. jurk in, jurk uit
Zondags was er ook nog een matinée en
vrije dagen kende Sleeswijk niet Ik moest
daarom elke maand mijn garderobe enkele
centimeters innemen, want de ponden vlo
gen van mijn lichaam. De Snip en Snap-re
vue was mijn eigen privé „Weight Wat
chers".
Er is meer
„Het is geweldig, dat ik die tijd he mogen'
meemaken, maar ik verlang er beslist niet
naar terug. Ik heb dat vele keren gezegd
en mijn besluit is inderdaad definitief, ft
ben niet van plan om met zingen te stop.
pen, maar optreden is er niet meer bij. Op,
mijn nieuwe langspeelplaat staat het num.
mer „Er is meer". En dat mag je als mottoi
beschouwen voor de jaren, die hopelijk1
nog vóór me liggen. Er is voor mij inder
daad meer dan oppervlakkig succes, meer
dan gouden platen en een schlager, die op
straat wordt nagefloten. Als ik zou willen,!
kan ik vanaf morgen meteen weer volopj
in de slag. Weer drie schnabbels op één
avond, want in mijn genre heb ik vrijwel!
geen concurrentie. Ik schijn tot een uitster-
vend slag van zangeressen te behoren.
Maar ondanks dat laat ik me door nie
mand overhalen. De ben ijdel genoeg, daar
ligt het niet aan. Ik zou best nog eens met
een lied op de hitparade willen komen,
Telkamp in Top Pop zie ik wel zitten. Maari
dan alleen op mijn voorwaarden. Op mijn;
manier. Als het publiek mijn nieuwe elpee'
fijn vindt komt er misschien ooit nog eens
een volgende. Als ze zeggen: „Telkamp
moet voortaan maar tussen de schuifdeu
ren zingen", vind ik het ook best. Ze
zoeken het maar uit. Ik zing nog alleen,
als ik er zelf zin in heb, als ik achter mijn*-
teksten kan staan. De tijd, waarin ik even,
gauw een nummer op de plaat slingerde,
is voorbij. Komt ook nooit meer terug".
„Voordat mijn nieuwe plaat op de markt
kwam, is er ruim twee jaar gepraat, gewikt
en gewogen. Als mij een voorstel werd
gedaan, waar ik niks in zag, had ik het
recht om het onder de tafel te vegen
Ik moet affiniteit met een tekst hebben om
het met mijn hart te kunnen zingen".
Gevoelige werkjes
Negen van de dertien liedjes, die op haar
nieuwe elpee staan, zijn geschreven door
Karei Hille, Bovema's eigen publicitaire
smaakmaker, die enige jaren terug al met
zijn uiterst gevoelig werkje „Waarheen,
Waarvoor?" Mieke Telkamp aan een gou
den come back in de Nederlandse showbu
siness hielp. De zangeres had allang een
punt achter haar carrière gezet en wijdde
zich nog uitsluitend aan man en hond.
Hille echter zag kans om met een reeks
trillende getuigenissen de afgesloten car
rière van La Telkamp alsnog om te bou
wen tot een „continuing story". Met een
krachtige campagne dreef hij de inmiddels
alweer tot huismus omgeschoolde zangeres
weer in de publiciteit En als het aan hem
ligt, zal ze daar nu blijven tot aan haar
laatste snik.
En waarachtig: Mieke Telkamp moet het
Hille ruiterlijk nageven. Er is inderdaad
meer in haar leven dan de smakelijke pot,
die ze elke dag in haar Hilversumse Dat
bereidt. Er is meer dan de bridgewedstrij-
den met buren en vrienden en meer dan
de uren, waarin ze te paard de gooise
heidevlakten verkent. Sinds Hille haar
vóórzegt, weet ze zeker, waarheen de weg
leidt, die zij moet gaan en waarvoor zij
op aarde is.
Met het klamme zweet in de handen heeft
ze gekeken naar haar televisieshow, waar
in ze zichzelf hoorde zingen „Wat is dat
in ons leven, dat ons vraagt om door te
gaan. Wat zal het ons nog geven, voordat
de tijd blijft staan?".
Voor haar zijn er geen vraagtekens meer.
Ze is er helemaal achter: dank zij haar
vaste tekstschrijver Karei Hille leken-
preker in platenland weet ze: succes
smaakt een leven lang naar meer.
LEO THURING
Amsterdam Vandaag, zaterdag 3 de
cember 1977, is het op de kop af 90 jaar
geleden, dat de eerste voorstelling gege
ven werd in het Amsterdamse theater
Carré, gelegen aan de brede Amstel en in
de loop der jaren uitgegroeid tot meer dan
eem stedelijke theatertempel. Cultuursno-
bisten uit het hele land misten er geen
voorstelling van hoog artistiek gehalte,
leden van kaart— en andere gezelligheids
clubs uit welke uithoek ook besloten hun
dagje —Amsterdam met een avondje
Carré, hetzij circus, variété, Edith Piaf of
André van Duin.
Het volk moet van stonde af begrepen
hebben, dat het Koninklijk Circus Oscar
Carré, zoals het aanvankelijk heette, die
nationale faam zou krijgen. Het leek wel
of heel Amsterdam op die kille december
dag 1887 was uitgelopen om het nieuwe
gebouw van binnen en van buiten te ber
wonderen. Over die eerste voorstelling
schreef een Amsterdamse recensent: „Een
pracht staaltje van hippische dressuur
werd er gegeven afgewisseld door panto
mimes, die wat hun montering betreft hun
gelijke niet vinden".
Carré was overigens geen Amsterdams
initiatief. Zoals vaker moest de import het
doen. Kwam Rembrandt ook niet uit Lei
den? Carré gold als de kroon op het
levenswerk van Oscar Carré, een in Bel
grado geboren Duitser, telg uit een circus
geslacht, die in de tweede helft van de
vorige eeuw steeds langer „tijdelijk" met
zijn tent op het Amstelveld stond. De
toeloop was dermate dat hij er tenslotte
bleef en zich met zijn hele gezin en fami
lie—toebehoren tot Nederlander liet natu
raliseren. Toen ontstond naar buitenlandse
voorbeelden ook bij hem behoefte aan een
vast circusgebouw. Hij leverde hiervoor
jarenlang een juridisch steekspel met de
gemeente, waarbij hij onbewust geholpen
werd door het publiek, dat in zo groten
getale toestroomde naar zijn feestelijke
circusvoorstellingen, dat de gemeente voor
het feit kwam te staan, dat als zij geen
vergunning verleende voor een vast ge
bouw aan de heer Carré zij,het volk tegen
zich in het harnas zou jagen.
Al werd Carré in de loop der jaren onder
worpen aan verbouwingen en vernieuwin
gen, in de negentig jaren van zijn bestaan
behield het zijn eigen sfeer, overwegend
bepaald door fin de sièclelijnen in de
voorgevel en de daarmee samenhangende
verfijnde schitter in het interieur, weelderi
ge schilderingen en majestueuze belichting.
Daarnaast dankt dit theater zijn nu nog
unieke vorm aan het feit van rond—bouw
met circusbestemming en aan de gelukkige
omstandigheid, dat de akoestiek van ston
de af zo voortreffelijk bleek, dat zelfs de
opera hier graag voorstellingen gaf.
Persoonlijke narigheden als ongelukken
met zijn circus en dood van geliefden
bleven Oscar Carré niet bespaard. Meer
malen heeft hij het bijltje erbij neer willen
gooien. Hij vond echter steeds weer de
moed om door te gaan en bracht van
lieverlee steeds meer andersoortige voor
stellingen, zoals het' ballet „Kunstenaars-
feest" ter gelegenheid van een Rembrandt-
viering en vormen van amusement die men
toentertijd rangschikte onder variété, ge
vuld met slangenmensen, krachtpatsers,
verschijningen en verdwijningen. Na zijn
dood in 1911 deed ook het toneel er zijn
intrede en wel met het gezelschap Marius
Spree, dat het toneelstuk „Teeken des krui-
ses" opvoerde, een spel over de wrede
christenvervolging in het Rome van Nero.
Grote namen
Intussen verwierf Carré een reputatie. Men
moet er als artiest gestaan hebben om tot
de „grote namen" te worden gerekend.
Misschien is dat wel begonnen met Loui-
waren gemaakt en omdat Ltjuis als gebo
ren Rotterdammer en als toen nog kleine
man met heel veel moeite bezig was zich
op te werken tot hogere theater—regionen.
Hij, die in die tijd ook lessen nam om zijn
Rotterdams accent kwijt te raken, hield er
een levenslange grief aan over. In een
soort van woede wierp Louis zich nog
feller op zijn vak. Dit leidde tot een dusda
nig stijgende reputatie, dat de Cérredi
recteur hem op de lange duur toch niet
kon weigeren. Zo arriveerde Louis Davids
op het toppunt van zijn carrière toch nog
in Carré.
Het mag opvallend heten, dat Herman van
Veen vele jaren later een soortgelijke en
tree in Carré heeft, gemaakt Niet dat zijn
reputatie door enig incident in twijfel was
getrokken, maar omdat er die eerste avond
slechts driehonderd man in de zaal zaten
en de toenmalige directeur Karei Wunnink
onvoldoende vertrouwd was met Herman's
talent Toen Wunnink die vele lege plaat
sen zag,liet hij zich ontvallen, zich er niej
van bewust, dat Herman vlak naast hem
stond: „Ik geloof niet dat het iets wordt
vanavond". Dit was precies de prikkel die
Herman nodig had om daar voor het eerst
in dat grote Carré zich helemaal waar te
maken. Hij dacht: „Ik zal je laten zien dat
het wel wat wordt". Hij bracht een zo
sublieme voorstelling, dat de hele pers er
laaiend enthousiast over schreef. Dat was
op dat moment al niet meer nodig om voor
de toekomst volle zalen te krijgen, want
er waarde toen een hevige mondreclame
door Amsterdam, die nu nog doorwerkt
In datzelfde Carré deed Herman meer
merkwaardige ervaringen op. Hij is de
man die brak met de bestaande theater-
wetten. Hij kwam niet vanuit de coulissen
het podium op, maar terwijl de muziek
inzette vanachter uit de zaal. Hij begaf zich
daartoe vanuit de klèedkamer naar de
achterkant van de zaal. Het gebeurde toen,
dat hij daar aan de zaaldeur verscheen,
die zojuist door de portier was gesloten.
Herman wou er in, maar de portier liet
hem niet door. „Maar ik ben Herman van
Veen", smeekte Herman. „Niks mee te
maken,', vond de portier. „Dat kan iede
reen wel zeggen en bovendien bent u niet
in het bezit van een kaartje". Herman heeft
aan die achterdeur slag moeten leveren om
binnen te komen.
Snip en Snap
Carré ging diverse malen in andere han
den over, tot in die van Zwolsman toe.
Wat echter bleef was het brede scala van
voorstellingen, van de mono—danseressen
van de Folies Bergérer uit Parijs tot t
experimentele toneel van The Living
Theatre. Maar bovenal werd Carré het
vaste huis voor Willy Walden en Piet Muy
selaar, Snip en Snap, die als bij toeval
ontstonden, toen er tien minuten tekort
aan speeltijd moest worden opgevuld. Be
né Sleeswijk heeft dit duo, dat ook via
de Bonte Dinsdagavond Trein aan de weg
timmerde, meer dan een kwart eeuw lang
tot middelpunt gemaakt van groots ge
monteerde revue's, die jaarlijks langer
dan zes maanden avond aan avond in
Carré werden gebracht
De huidige directeur Guus Oster, die door
tomaten uit de Stadsschouwburg en uit
zijn toneelambitie werd gegooid, probeert
nu variatie in het programma te brengen.
Verschénen er vroeger alle artiesten met
Europese faam —de clown Grock, circus
Strassburger, Josephine Baker en Les Fre-
res Jacques— later viel men terug op de
Sleeswijk—revue en Toon Hermans. Hij
brengt er nu in afwisseling Neerlands
sette, een Nederlandse zangeres van het
lichtere genre, een zogenaamde coupletten
zangeres, die ook in het buitenland veel
gevraagd werd.Zij stond vanaf 1900 regel
matig ook in Carré. Vorser in de cabaret
geschiedenis Han Peekei, die boek annex
elpee met Carrégrootheden heeft gewijd
aan 90 jaar Carré, uitgegeven bij de Gooise
Uitgeverij Bussum 29,90), schrijft dat
het voor Louis Davids een hele nare zaak
geweest is om uiteindelijk te mogen optre
den in Carré. Louis Davids beschouwde dit
als een mijlpaal in zijn loopbaan, maar
aanvankelijk werd hij geweigerd, omdat
hij eerder als artiest was verschenen in het
Amsterdamse etablissement „Victoria" in
de Nes, dat toen een zeer slechte naam
had. Wie een Vic—reputatie had, kwam
daar nooit meer vanaf. De toenmalige Car
rédirecteur Frits van Haarlem voegde
hem en zijn zuster Rika, met wie hij in
die jaren als duo werkte, toe: „allemachtig
maar ik zie ervan af jullie in mijn pro
gramma te laten Je bent toch in de Vic
geweest, in de Nes Is dat zo? Dat kun
je zelf ook wel begrijpen, beste kerel, dat
ik jou en je zuster niet aan mijn publiek
kan presenteren
Voor I«ouis was dat 'n harde slag, omdat
er al afspraken voor een Carré—optreden
Van heinde en ver kwam men naar de groots gemonteerde revue's in Carré.
Hoop, Paul van Vliet en Seth Gaaikema,
maar ook de opera Houdini, het Werkthea
ter en musicals, zoals nu „Foxtrot" van
Annie M. G. Schmidt, waarmee het mo
menteel wordt gevierd.
Niemand beter dan administrateur toneel
meester Louis Dekker kent de sfeer van
Carré. Hij werkte er langer dan eem halve
eeuw en was ook na zijn pensionering er
niet uit de weg te slaan. Bij alle artiesten
geldt hi> als een geliefde persoonlijkheid.
Hij vond et ook zijn vrouw, een danseres.
Van Carré zegt hij: „Carré is altijd vrij
geweest van culturele statuszoekerij. Het
is nooit een hovaardige kunsttempel ge-
worden.Men zegt wel eens: „Carré is van
Amsterdam. Dat is niet juist.Carré is van
heel een volk".
Willy Walden: „Ik kom niet meer in Car
ré. Ik word er ziek van weemoed. Het
wordt me te veel. De vele vrienden, die
ik er in heerlijke jaren heb gehad, leven
niet meer. Iedereen van de oude garde is
dood. Alleen Dekkker leeft nog". En met
hem Carré.
Willy Walden en Piet Muyselaar. het duo dat het later als Snip en Snap helemaal zou gaan
maken en 25 jaar lang voorstellingen gaf in Carré.