Bonjour, monsieur Couifeet Het grote weerzien jaar na zijn dood rl Intiem verton van mislukt huw Bonjour, Monsieur Courbet, 1854 lEf Jef Geeraerts, die negen jaar #eer eerste „Gangreen"-boek publiö0^1 zijn reeks voort. Onlangs is "Gangreen 4 Het Zevende ZegA^ de gruwelijkheden niet minder,W 5 geheel anders zijn dan de geb»*P uit de eerste Gangreen—boek#17** Geeraerts avonturen in het Bel#®11* go—leger centraal stonden. t>on< ift r Na deze eerste Gangreen-verti"j> 1 1968 is het voornaamste aspect^re.r aerts werk het creëren van een rjy lei' de verzamelnaam Gangreen, wa! "koudvuur, versterf van weef[' chaamsdelen door onvoldoende I ten bloedsomloop...." r°n De knooppunten uit zijn leven, ^et komelijkheden, de gruwelijke zijn bestaan, dat alles komt irr~" van Geeraerts terecht in zijn Gail1 ken. Bekentenisliteratuur heet da De Congoepisodes met al hui|^ en erotisch geweld zijn niet me orde, die komen nog slechts zijde boven in dit nieuwe Gangreen—tóp. Waar het nu om gaat is de huwe' van de auteur, in al zijn intiem» verhaald en de lezer toevertrc verhouding die een noodlottig ei genomen. Voor hij naar de Congo vertr^T| de ik. met een Belgisch meisje y burgerlijke komaf, die lijdt aan i J aan sexuele openheid en een t liefde. Dat huwelijk loopt falika in de Congo, waar de man verbl^V reeks avonturen (al dan niet oft gebied) meemaakt, geheel buitel welijk om. De vrouw blijft maa eigen schijnheilige, zich zelf be situatie bezig zij verlegt de sci f voortdurend naar de man, klampl aan de zekerheden die haar fanr^ en aan die familie zelf. In dit nieuwe Gangreen—boek Geeraerts nogal minutieus al di^A* uit zijn huwelijksbestaan die d» de kinderen leidden tot de grc4se dering tussen man en vrouw: langzamerhand zijn troost en slter een hoer in Antwerpen, de echtge he zich steeds meer op de steun 'kei familie biedt, met alle onpasselijk de (Van onze correspondent Jan Drummen) PARIJS Toen Gustave Cour- bet op de laatste dag van het jaar 1877 in ballingschap stierf, waren de spot en de smaad en de schimpscheuten, waarmee hij vele jaren van zijn leven be dacht was, nog geenszins verge ten. Vergeten ook niet al de misvattingen en misverstanden die hijzelf met een zeker plezier, de wereld ingestuurd had en die ertoe geleid hadden dat men hem algemeen geborneerd vond. Hij had, zo werd gezegd, onget wijfeld een zekere manuale vaardigheid, maar hij was wei nig intelligent (om niet dom te zeggen), omdat hij met een zeke re ostentatie de rol gespeeld had van de ruwe boer die met zijn bemodderde klompen door de voorname Parijse salons stapte. Want hij was een boerenjongen helemaal uit het oosten, uit de rauwe Jura, waar hij in een plaatsje, waarvan niemand ooit gehoord had en dat Ornans scheen te heten in 1819 geboren was als zoon van een welgestel de boer. En afgezien van jagen en vissen deugde hij niet voor veel anders. Behalve dan dat hij een uitgesproken gevoel voor kleur had en was begonnen te schilderen. „Met de natuur als enige leermeesteres", naar hij zei. Maar op de drempel van het nieuwe jaar, van 1887, was deze legende sedert gerui me tijd door de waarheid achterhaald, ook al had zij zich nog niet veel verder uitgestrekt dan zijn eigen land, Duits land, de Lage Landen en Groot-Brittan- nië. In het middelpunt van zijn kolossaal doek, dat een soort geschilderd manifest is, en dat de titel draagt ,,L'Atelier" (3.60 bij 6 meter, waarop een dertigtal perso nen uitgebeeld staan) voltooit Courbet achter zijn ezel een landschap; over zijn schouder zien een weelderig model en een kind toe. En meer nog dan door een estetisch—sociale symboliek van wat hij „reële allegorie" placht te noemen, heeft hij in dit majestueuze schilderij instinc tief vastgelegd en uitgebeeld wat hij in zijn diepste binnenste voelde en onder ging: de natuur, de vrouw en zijn wat naief maar gaaf geloof op een schone toekomst. Het „Atelier" is met de andere doeken /an „maxi-formaat" (zoals men ze nu zou noemen), met „Een begrafenis in Or nans", met „Brandweerlieden naar een orand snellend" en nauwelijks minder met de 131 overige werken, een grootse hulde die Frankrijk aan een van zijn meest fenomenale schilders brengt. De Parijse kritiek zegt, nu een eeuw na zijn dood, dat wie niet van Courbet houdt, niet van schilderkunst houdt, en de kri tiek heeft het zeer vermoedelijk bij het rechte eind. De werken voor deze unieke expositie in het Grand Palais te- Parijs zijn bijeenge bracht uit een vijftigtal musea uit Fran krijk, Duitsland, Zwitserland, Zweden, Engeland, Amerika, Italië. Daaronder een aanzienlijk aantal weinig bekende of onbekende werken uit privéverzamelin gen en het geheel geeft (zeker deels als gevolg van de kolossale afmetingen van De gewonde zelfportret, 1854 een aantal werken) de indruk van een enorme vitaliteit, bijna een agressieve vitaliteit, iets uit een andere tijd, iets lichtelijk beangstigends maar niettemin iets intens bewonderenswaardigs. En dan, als men van de eerste overweldigende indruk bekomen is, ziet men niet alleen een onvermoede diversiteit in de werken (waarvan vele van de kleinere tal van bezoekers bijna kreten van verrukking ontlokken...), maar vooral een verbluffen de actualiteit. Want Gustave Courbet uit Ornans heeft in de loop van de jaren alle genres, alle aspecten van het leven benaderd en uit gebeeld, alle fasen van het bestaan, de dagelijkse, de bucolische, de erotische, de verhalende en de tragische en de politie ke en sociale. En daarbij deze verbijste rende serie zelfportretten in de meest uiteenlopende voorstellingen: de gewon de, de pijproker, de schilder, de wande laar. In totaal een vijftiental, die zijn uiteenlopende geestesgesteldheden uit beelden en die met de eerder genoemde drie grote werken voldoende zouden zijn om definitief van het grote en onmisken bare genie van Courbet overtuigd te wor den. Daarnaast de zgn. contemplatieve aspec ten: zijn landschappen (gezichten van Franche—Comté, van Montpellier, Nor- mandië, de Saintonge, Zwitserland) en stillevens (waarvan enkele tijdens zijn ballingschap geschilderd van de Veftdo- me-zuil (die zijn noodlot bezegelde) ook geschilderd in zijn gevangenis van Sain- tePélagie. Gustave Courbet heeft „to taal representatief" willen zijn wat het denken en doen, de stromingen en de filosofieën van zijn tijd betreft. Hij is het geweest. Hij was (natuurlijk) een man vol innerlij ke en ook uiterlijke tegenstrijdigheden. Met de socialistische wijsgeer Proudhon stelde hij de misstanden van de samenle ving aan de kaak, maar op verzoek van Khalil Bey (die „Het Turkse bad" van Ingres gekocht had), schilderde hij het erotische doek „De slaap". Hij was prole tariër wat hem niet belette de herhaalde en langdurige gastvrijheid van de landa del te aanvaarden. Hij opende een atelier in Montparnasse (misschien was hij de eerste schilder die deze Parijse wijk tot die van de schilders maakte), een atelier waar hij onderwees aan een dertigtal leerlingen waaronder Fantin-Latour en hen om hen in staat te stellen „naar de natuur te werken" een enorme leven de os binnenbracht". In feite was zijn opzet de academicus Cabanel te schanda liseren. En tussen twee redevoeringen en proclamaties waarin hij de sociale vrij- Portret van Proudhon, t853 making van het proletariaat bepleitte, dong hij naar de gunst van een welgestel de clientèle, die hij in feite niet nodig had. Want, hoewel hij zich uitgaf voor een arme boerenzoon, was hij weliswaar een boerenzoon, maar een rijke. En ter wijl hij het Legioen van Eer van de hand wees, aanvaardde hij de Orde van Sankt Michaél die Lodewijk II van Beie ren hem toekende. Gustave Courbet was ongetwijfeld een ingewikkelde persoonlijkheid. Er werd van hem gezegd dat hij log en grof was, vulgair zelfs en zijn vijanden, die niet meer konden ontkennen dat hij een groot kunstenaar was, noemden hem „een gro te domme schilder". Maar Proudhon die ook ten opzichte van zijn vrienden op recht was (een zeldzame kwaliteit) verze kert dat hij „over een grote intelligentie beschikte, waarvan de faculteiten zich tenslotte in één grote (geestkracht) ver enigden". Zijn kunst „breekt uit" in al haar pracht in 1849, bijna tezelfdertijd als de Revolu tie. Met het enorme doek „Een begrafenis in Ornans" waarin men van alles heeft willen zien, en waarvan het verschijnen tezelfdertijd als het uitbreken van de Revolutie tot tal van misverstanden aan leiding werd. Want Courbet was (ook) socialist, contestant, zijn vrienden „gau- chisten": Proudhon en Baudelaire, gau- chisten en intellectuelen. En in zijn im mense doeken meent de achterdochtige burgerij een aanklacht tegen de gevestig de orde, tegen de samenleving, tegen de maatschappelijke hiërarchie te zien en een verheerlijking van het gemene volk, van het proletariaat. Dit is Courbet ten slotte geenszins onwelgevallig; hij meent altijd een appeltje te schillen te hebben met de bourgeoisie en hij doet niets om deze interpretatie te ontzenuwen. Inte gendeel. „Zonder de februari-opstand zonder de Revolutie zou mijn schilder kunst misschien nooit bestaan hebben", zegt hij. Vanzelfsprekend heeft men enige moeite om in zijn schilderijen nu aanleidingen tot schandalisering en verontrusting te zien. Maar in de eerste helft van de 19de eeuw was het voor velen schokkend boe ren uitgebeeld te zien zoals tot dan toe slechts goden geschilderd werden, maar ook Proudhon ziet in „De Steenhouwers" een soort metafoor van de arbeidersklas se en in „Les Demoiselles de la Seine" een bittere kritiek op de wufte zeden van de burgerij van het Second Empire. En, overigens, zijn er weinig schilders wier werken zo naarstig „gelezen" zijn als die van Courbet. Ieder heeft er de bevesti ging van zijn vermoedens in willen ont dekken, allen hebben de erkenning van zijn groot genie gevonden Ook zijn niet te ontkennen narcisme werd hem kwalijk genomen en met name het schilderij dat „La Rencontre" (de ontmoeting) heet en dat hij nabij Mont pellier vervaardigde. Spottend werd het door de critici en de chansonniers, die zich over een niet te miskennen zelfinge nomenheid van de „boer-schilder" vrolijk maakfen, genoemd „Bonjour, Monsieur Courbet!" Het heeft deze naam behou den; alleen is de aanvankelijke spot, die er in gelegd was, in de loop der jaren in een blijk van bewondering veranderd. In verband met de schimpscheuten waar van hij lange tijd het slachtoffer werd, zegt Pierre Schneider: „Courbet is, ten slotte, de laatste gelukkige schilder: men heeft het hem niet vergeven". En dit gelukkig—zijn werd hem betaald gezet Rond 1870 heeft hij de top van zijn roem bereikt en deze is hem ontegenzeggelijk naar het hoofd gestegen. „Ik ben volgens de algemene mening", zo roept hij uit, „de eerste onder de Fransen". Maar in één adem voegt hij daaraan toe: „Maar het is nu voorbij; de oorlog vervangt mij". (Het was de Frans-Pruisische oor log van 1870-'71). Maar een grote eer valt hem nog te beurt: de Commune benoemt hem tot verantwoordelijke van de Schone Kunsten. En als de communards de Ven- döme-zuil ten val brengen, wordt hij er van beschuldigd daaraan meegedaan of zelfs de stoot daartoe gegeven te hebben. Hij wordt tot een half jaar gevangenis straf veroordeeld. De burgerij oordeelt scherp over zijn politieke actie en de radicalen vinden hem „passé"; hij wordt veroordeeld de kosten op te brengen voor het herstel van de zuil. Zijn straf zit hij uit in Sainte Pélagie maar een deel eveneens in een kliniek van Neuilly omdat hij aan hy- dropsie lijdt In de gevangenis schildert hij stillevens. In maart 1872 wordt hij op vrije voeten gesteld en keert terug naar zijn geboortedorp maar zijn inzending voor de „salon" wordt geweigerd. In 1873 wordt in Wenen niettemin een tentoon stelling van zijn werk georganiseerd, maar de haat van zijn tegenstanders noopt hem naar Zwitserland te vluchten» waar hij zich in La Tour de Peilz vestigt. Al zijn bezittingen die hij in Frankrijk achtergelaten heeft, met name zijn doe ken en zijn meubels, worden in beslag genomen en geveild. Op 31 december 1877, lichamelijk en geestelijk uitgeput, sterft hij zonder zijn vaderland terugge zien te hebben. elementen die daar bij horen: d*e nog eens eten. lbe| l d< fan de tet* vo» iet gvi e E NIEUW BOEK. Het liegt er allemaal niet om: di 1 waarop de man in het boek ziel tegenover de vrouw met wie h trouwd en die hij geheel en int» is niet vrij te pleiten van lafi^ spreekt zich niet uit tegenover ontsnapt via allerlei leugens aan hjs lijksbestaan, knoopt een bevredig^ houding aan met een andere vroje] zogenaamd studeren aan de urja( (hij heeft een soort tropen—uitk kan dus gaan en staan waar bedriegt zichzelf (of niet?), bedrilhn der geval zijn eigen gezin en ouó e hij tenslotte de beslissing neemlgt eind aan te maken. Ook dat kanin rechtstreeks en openlijk. (es Niets in de relatie met de vrouwe man in dit huwelijk eerlijk doen. druk die zij, door haar opvoeding inmenging van haar familie, aan Hist genoot oplegt, is hij niet in stafef door de valse start van het huwéla eigen identiteit vorm te geven in £g' met zijn partner. Dat heeft een I uitwerking, waarin de man via ori^ se en ondergrondse akties wel veifg' wil brengen, hoewel hij nimmer daa de "redelijheid" in de relatie, overschrijden of te doorbreken. 'er Cees Strauss heeft een artikel ovSei aerts geschreven onder de titel "J damentele Streven naar Eerlijkhei is een mooie titel, waarin de doelSidi van de auteur heel juist worden vf ven. Een streven naar eerlijkheid10 daad in dit nieuwe Gangreen—bh( als in de vorige allesoverheerseïen het je meesleept en ontroert en zij lachen maakt, omdat hierin zoveeldc groot leed aan de orde is, dat je val d kanten kent, herkent, waar je vanm hebt van nabij en ver. Misschie r geen belangrijke literatuur, omdat b de dokumentaire kant blijft, hofei ondanks de privésituaties die joe staan, toch een bevrijdende en beklde de sfeer van uitgaat. e En, vanaf de eerste Gangreen, is Jpa aerts steeds meer en meer een van grote eenvoud, helderheid en jbl nisch meester. Hij doseert uifac bouwt zijn boek met heel indringefi delen op. Jef Geeraerts beschouwt zijn Gartk- boeken als een reeks, die voorlopi gens nog niet voltooid is. Het zit' na de twee eerste delen van deze %a( vijf jaar geleden al verschenen Fg nieuwe "afleveringen" een heel aq mensie zullen gaan toevoegen aanj. vre van Jef Geeraerts. 2 JAN VERSTF Jef Geeraerts; "Gangreen 4: Het In Zegel". Uitgeverij Manteau, Brie j Den Haag. Prijs 22,90

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1977 | | pagina 8