„Ik mag niet langer lijdelijk toezien" Archieven verbergen rijke geschiedenis Koningin Wilhelmina haatte partijpolitiek bij kabinetsformatie DEN HAAG - Nederland zal het ant woord waarschijnlijk pas over enkele tientallen jaren horen. Toch blijft de vraag hoogst boeiend, of koningin Julia na in deze weken van de slopende kabi netsformatie wel eens gedacht heeft aan de woorden van haar moeder, koningin Wilhelmina, gesproken op 7 juli 1939. Het vierde kabinet-Colijn was kort daar voor gevallen en de ministeriële crisis leek moeilijk op te lossen. Wilhelmina riep op 7 juli 1939 minister van Staat, mr. D. Fock, de vice-voorzitter van de Raad van State, mr. F. Beelaerts van Blokland en de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer bij zich. Wijzend op de gevaarlijke situatie in Europa, die elk ogenblik tot een oorlog zou kunnen lei den, riep zij toen uit: „Ik mag niet langer lijdelijk toezien, dat het vader land aan partijoverwegingen ten offer zou vallen." De koningin drong daarna aan op de snelle vorming van een nieuw kabinet Zestien dagen later was het vijfde kabi net-Colijn er, maar het werd na vier dagen al ten val gebrachtNa bijna twee weken kwam tenslotte het kabinet- de Geer tot stand kort daarna ver keerde Nederland in oorlog en Wilhelmi na vluchtte naar Engeland. De geschiedenis herhaalt zich altijd, ook in Nederland: 38 jaar later spelen partij overwegingen opnieuw een grote rol bij het samenstellen van een kabinet. Konin gin Juliana zal zich de woorden van haar moeder op 7 juli 1939 zeker herinnerd hebben en met dezelfde grote bezorgd heid de politieke situatie van nu beoorde len .oorlog of niet Het is voor dit ogenblik een van de meest-opvallende passages uit het boek „Tussentijds" van dr. Lou de Jong, direc teur van het Rijksinstituut voor Oorlogs documentatie en schrijver van het stan daardwerk „Het koninkrijk der Neder landen tijdens de Tweede Wereldoorlog". Het vandaag bij Querido van zijn hand verschenen boek „Tussentijds" bevat de tekst van een zestal historische studies over onderwerpen, die opnieuw betrek king hebben op de Tweede Wereldoorlog. Van enkele lezingen, onder meer van die over de illegaliteit, zijn al eerder publica ties verschenen, enkele andere verschij nen thans in druk. Het hoofdstuk „Konin gin Wilhelmina in Londen" is nu des te I boeiender, omdat de koningin, die op 28 november aanstaande vijftien jaar gele den overleden is, eruit komt als een sterke vrouw, beladen met verantwoorde lijkheidsgevoel voor „het herrijzend Ne derland", die tijdens haar ballingschap in Londen veel heeft moeten verduren. Zij moet meermalen gedacht hebben, dat de democratie stond te wankelen, zeker wanneer zij lette op de vaak ontmoedi gende houding van verschillende naar Engeland gevluchte politici en bewinds lieden. Uit de notities van dr. De Jong blijkt dit al: „Zij had de oorlog zien aankomen en er zich op ingesteld. De meeste ministers niet of niet voldoende. Die hadden nadien de moed niet opgebracht, zich van hun defaitistische president (minister-presi dent De Geer, die moedeloos werd, dat hij later met toestemming van de Duit sers naar bezet Nederland terugkeerde) te ontoen. „Die hadden zich", zo zei de koningin eens bitter na de oorlog, „achter mijn rokken verscholenDie hadden gefaald." De opvolger van de gevluchte jhr. De Geer, minister-president Gerbrandy, was een totaal andere man. Angst voor het dragen van verantwoordelijkheid kende Gerbrandy niet. Zijn streven was, een onherstelbare breuk tussen koningin en ministerie (Gerbrandy) te voorkomen. In de visie van de koningin hield de minis ter-president ambtgenoten de hand boven het hoofd, die incapabel waren 's lands zaak met voldoende voortvarendheid te behartigen, in de visie van zijn ambtgeno ten beschermde de minister-president hen niet voldoende tegen de kwetsend-af- wijzende houding van de koningin. Wilhelmina verloor steeds meer het ver trouwen in hem en zijn ministerie. Zij wilde zo snel mogelijk verlost worden van een ministerie, dat haar dagelijks herinnerde aan, zo meende zij, een voor goed voorbij tijdperk. Met velen koesterde Wilhelmina de opvat ting, dat het met het oude Nederlandse partijwezen door de gebeurtenissen wel zo goed als gedaan zou zijnDe konin gin heeft zelfs enkele jaren gedacht, dat zij na de bevrijding van Nederland in de overgangstijd naar een normale situatie zonder parlement, ook zonder noodparle- ment zou kunnen regeren. Daarom was het des te opvallender, dat zij medio 1944 in een radiotoespraak de hoop uitsprak „mede te kunnen werken tot het instellen zo spoedig mogelijk na de bevrijding van een tijdelijke volksvertegenwoordi ging Daarbij dacht zij vooral aan het overleg met de leiders van de diverse verzets groepen. Het is maar een klein onderdeel van het „onafgebroken staatkundig werken, zwoegen en scheppen" zoals haar dochter Juliana later uitdrukte. En dr. De Jong voegt daaraan toe: „Het tot in lengte van dagen angstvallig behoeden van wat men het constitutionele geheim pleegt te noe men, maakt van de leden van het Huis van Oranje schimmen, maar geen werke lijke mensenhet beneemt ons ook de kijk op de problematiek van het koning schap in een constitutionele monar chie Vandaar in het begin van deze bespre king de vraag, of koningin Juliana de laatste weken wel eens gedacht heeft aan de woorden die haar moeder op 7 juli 1939 uitsprak „De mag niet langer lijdelijk toezien, dat het vaderland aan partij-overwegingen ten offer zou vallenWie zou niet graag willen weten wat de constitutionele gedachten tijdens de martelende kabi- netsformatie-1977 zijn of zijn geweest TON V.D. HOUTEN BRONNEN UIT VERLEDEN INSPIRATIE VOOR TOEKOMST UTRECHT Wie denkt dat we achter de democratisering van onze samenle ving, het allesbeheersende strijdpunt uit de tweede helft van de jaren zestig, na de democratisering van de universiteit, de school en het bedrijf een punt kunnen zetten, vergist zich lelijk. Steeds weer blijken er zich nieuwe terreinen aan te dienen die bij openheid en deelneming van zoveel mogelijk mensen gebaat zijn. Dat geldt ook voor het archief, meer dan welke andere instelling afgeschilderd als het obscure, gesloten bedrijf van wereld vreemde snuffelaars. Als men over de toegankelijkheid ervan praat, werkt die naar twee kanten. De mensen kennen het archief en zijn moge lijkheden voor eigen onderzoeken onvol doende, en het archief en de functionaris sen zijn niet ingesteld op die belangstel ling. Veelzeggend symptoom: de archiva ris die met zijn pleidooi voor democrati sering van het archiefwezen op een con gres van archivarissen in Scheveningen de aandacht trok, dr. J. Struick uit Ut recht, bekent zelf dat hij de grootste moeite heeft aan mensen buiten zijn vak duidelijk te maken wat zijn werk eigen- Lijk inhoudt De archieven van rijk, provincie en ge meente blijken, terwijl er nog geen spra ke is van democratisering zich in een toenemende belangstelling te kunnen ver heugen. Men schat dat het aantal snuffe laars dat archieven bezoekt, de laatste tien jaar is verdubbeld. Ongeveer de helft van die mensen is niet historisch ge schoold en ze komen vaak uit pure lief hebberij hun stamboom uitzoeken of een soortgelijk onderzoek verrichten. Aan het beantwoorden van die interesse/ï,/,Of, voor het archief geven veel gemeente-ar chieven uiting door het verspreiden van een foldertje waarin zij in het kort uit eenzetten wat hun archief doet en waar voor het zoal kan dienen. „Maar dan ben je er niet", zegt dr. Struick, een sympa thieke zestiger die aan het hoofd staat van het Utrechtse gemeente-archief. „Als de mensen eenmaal binnen zijn, krijgen ze te maken met boeken die ze niet kunnen lezen. Wil je een goed gebruik van de archieven maken, dan vergt dat veel kennis'van de mensen zelf. O, hoe zet je een onderzoek op? En dan denk ik uiteraard niet aan geschoolde ama teurs of professionele historici, die vaak beter dan jijzelf menen te weten waar ze wezen moeten, maar aan mensen die wel geïnteresseerd zijn in het archief, maar niet over de drempel kunnen ko men. Toch had de Archiefwet van '62 ook die mensen op het oog, maar er zijn geen mogelijkheden om die wet uit te voeren". De huidige stand van zaken is dat een klein aantal archieven, waaronder het Utrechtse gemeente-archief, probeert in de mate van het mogelijke, mensen vrij te stellen voor voorlichtende taken. Door het Utrechtse en Rotterdamse gemeente archief worden bepaalde scholen aange schreven die een rondleiding door het archief kunnen krijgen. Struick: „We zou den dat op veel grotere schaal willen gaan doen. Waarom zou je bijvoorbeeld niet op een bijeenkomst van slagers aan de orde kunnen stellen wat een gemeen te-archief doet Ook voor hen kan zoiets interessant zijn. De oorsprong van veel problemen is nu eenmaal in het verleden te achterhalen. Een binnenstad bijvoor beeld loopt leeg. Hoe is dat de laatste tachtig jaar verlopen? Velen hebben er geen idee van waarvoor een archief zoal kan worden aangewend. Veel mensen zoeken hun stamboom uit Begrijp me goed, ik heb daar niets tegen, maar zo'n onderzoek kan zoveel meer zijn. Nu lijkt een dergelijke onderneming veel op het invullen van een kruiswoor draadsel. Men zoekt een aantal namen die in een schema kunnen worden onder gebracht maar met andere bronnen zou zo iets gemakkelijk kunnen worden aan gevuld. Waar hebben die voorouders ge woond, in welke stad of dorp en in welke straat. Ander voorbeeld. Op school kan men zich beperken tot de politieke ge schiedenis van het Haagse Binnenhof. Maar waarom zou je niet eens gaan kijken naar die steeds wisselende en uitbreidende bebouwing van dat Binnen hof. Als je daarvoor de gegevens uit de archieven licht, gaat zo'n omgeving pas werkelijk voor je leven. Actiegroepen hier in Utrecht blijken de waarde van het archief wel ingezien te hebben. Bijvoor beeld met een stadswijk. Waarom is die nu juist daar ontstaan en op grond waar van kun je aan de gemeente duidelijk maken dat ze die niet zo maar kunnen aantasten". „Een gevolg van die grotere toeloop is dat je je er geestelijk op moet gaan instellen. Het is niet moeilijk een amateur die aardig op dreef is, verder te helpen, maar als een meisje naar het archief komt, zoals ik laatst had, dat van toeten noch blazen weet, en iets wil weten over gilden, maar geen enkel idee heeft van het functioneren van een archief, dan moet je de bereidheid hebben daar aan te gaan staan. Mij kan het niet schelen of ik te maken heb met een professor, of een schoolmeisje, maar ik kan me voorstellen dat een aantal collega s daar meer moeite mee hebben". Dr. Struicks oproep te gaan werken aan een democratisering van de archieven werd op het Scheveningse congres ent housiast begroet, maar onvermijdelijk werd hij geconfronteerd met het bekende argument: „We vinden het prima, maar we hebben geen geld of mankracht voor zo'n democratisering." Struick daarover: „Er is inderdaad weinig geld beschik baar. Ik moet er niet aan denken wat er mogelijk zou zijn als de prioriteiten in de begroting, al was het maar voor een keer, in het-yoordeel van het archiefwe zen verlegd zouden worden. Maar goed. Je moet toch ergens mee beginnea We doen dat door zoveel mogelijk aan ver zoeken van de buitenwacht te voldoen. Men stelt geen geld beschikbaar als men op hetzelfde niveau blijft werkea Je moet iets doen en dan aantonen dat het rendeert Ik kan me voorstellen dat een man oude ansichten van zijn dorp uit het archief bij elkaar brengt die in een ge stencilde uitgave openbaar maakt en dat vervolgens aanbiedt aan het gemeentebe stuur. Een grote kans dat die gemeente Utrechts gemeente-archivaris dr. J. Struick omringd door belangstellenden. dan zegt dat is leuk, daar stellen we geld voor beschikbaar om het echt uit te geven". Een grotere toegankelijkheid van de ar chieven is zeker afhankelijk van een betere begeleiding van de bezoekers en een open mentaliteit van de archiefamb tenaar. Maar de bruikbaarheid van die archieven is pas mogelijk in de mate waarin die archieven al zijn opengelegd. Dr. Struick: „De archieven hebben in de meeste gevallen bronnen genoeg, maar daarmee is men er niet. We hebben hier in Utrecht vierhonderd boekdelen nota riële akten, waarvan de inhoud niet is geïnventariseerd, laat staan gealfabeti seerd. Ik zou ze net zo goed niet kunnen hebben. Je doet er immers niks mee. Als je voor democratisering van het archief wezen bent, zul je die bronnen moeten gaan openleggen. Alle relevante gegevens overbrengen op affiches, zodat het niet meer zoeken is als naar een naald in een hooiberg. Dan zijn er ook pas interessan te onderzoeken mee te verrichten. In Utrecht lopen we niet zo ver achter met dat inventariseren, maar er zijn genoeg archieven waar het in dat opzicht grote achterstanden bestaan. En dat belemmert het functioneren van die archieven dan ook enorm. Die achterstanden moeten worden weggewerkt wil er sprake zijn van democratisering. Dat kan betrekke lijk snel als van automatiseringstechnie ken gebruik wordt gemaakt". Dr. Struick zegt dat de belangstelling voor de archie ven hem heeft overvallen, net als velen van zijn collega's. .Maar nu we dat we ten, moeten we op die ontwikkeling in spelen. Als onderzoeker verbaast het je natuur lijk niet dat de mensen komen. Je vindt het heel begrijpelijk dat ook anderen in dat boeiende verleden gaan hengelen, maar veel mensen zijn er niet voor toege rust, net zo min als de archieven. Daar heb ik aandacht voor gevraagd". PAUL VAN VELTHOVEN

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1977 | | pagina 15