„Zonder het Huis van
Oranje heeft het leven voor
mij geen waarde meer"
VERZAMELAAR
JOHANNES PLANTENGA:
Nog drie ademloze nachtjes
slapen en het is weer zover.
Dan begeeft de 57-jarige ex-
PTT'er Johannes Plantenga
zich in gestrekte dribbelpas
naar het miniatuurpaleis aan
het Haagse Lange Voorhout
om daar zijn geliefde vorstin
en haar niet minder geliefde
huisgenoten vanuit zijn stra
tegische positie onder de klok
hartstochtelijk toe te juichen.
„Vroeger stond ik altijd aan
de andere kant", deelt hij be
droefd mee, „maar dat gedeel
te is nu gereserveerd voor de
invaliden. Daar kom je zonder
rolstoel niet meer in aanmer
king voor een plaatsje. Jam
mer hoor, want je staat onder
de boom veel dichter by Hare
Majesteit dan onder de klok.
Dat scbeelt aanmerkelijk. En
je hebt trouwens ook nog een
beter zicht op haar".
Ondanks dit taaie ongerief is
Oranje-klant door dik en dun
Plantenga niet van plan om op
de Derde Dinsdag van septem
ber 1977 bij de pakken te gaan
neerzitten. Hij is al sinds 1945
kind aan vorstenhuis bij de
Opening der Staten Generaal
en heeft slechts één keer ver
zuimd om met zijn vlaggetje
en zijn hoedje plaats te nemen
onder het goudkleurig balkon
op het Lange Voorhout. „Dat
was in 1958", herinnert hij zich
nog immer met spijt, „toen
werd op die dag net één van
mijn ooms begraven. Ja, dat
was een pijnlijke samenloop
van omstandigheden. Maar na
tuurlijk heb ik toen geen mo
ment geaarzeld: OOM GING
VOOR".
Plantenga stond er ook op de
derde dinsdag in het bevrij
dingsjaar 1945. „De koningin
reed op die dag in een hofau-
to. Dat vond ik vreselijk. Het
zal best een heel dure auto zijn
geweest, ik heb daar weinig
verstand van, maar in mijn
ogen was het toch een afgang
voor de monarchie. Een ko
ningshuis moet nu eenmaal in
sprookjessfeer aan het volk
gepresenteerd worden. Daar
hoort luister, pracht en praal
bij. Daarom vind ik het ook
zo erg, dat de stoet de laatste
jaren zo versoberd is. Vroeger,
oh oh, ik krijg de tranen in
mijn ogen, als ik eraan denk,
vroeger was het allemaal gala,
wat de klok sloeg. Toen kon
je je als landgenoot nog verga
pen aan de rijkdom van onze
koninklijke familie. Dat is alle
maal over. Jammer, jammer.
Vroeger moest ik ook om half
zeven 's morgens bij het Paleis
aan het Noordeinde zijn om
verzekerd te zijn van een
plaatsje vooraan. Dat is voor
mij een zaak van leven en
dood, want ik meet slechts één
meter twee en zestig van top
tot teen. En als ik niet in de
eerste rij sta zie ik de vorstin
niet eens. Dan heb ik alleen
uitzicht op achterhoofden en
kragen van jassen".
Gelaarsde Kat
Johannes Plantenga heeft de
liefde voor koningshuizen te
danken aan zijn vader, die
hem altijd vóór het slapen
gaan op de rand van het kin
derbed een verhaal vertelde.
„Op een avond was het
sprookje van de Gelaarsde
Kat aan de beurt. Ik was toen
net acht geworden. Ik luister
de gefascineerd naar de avon
turen van de kat, die in een
prins werd veranderd en een
rijtoer maakte in een koets
van echt goud. Dat vond ik
prachtig en ontroerend. De
volgende dag reed Koningin
Emma met Wilhelmientje,
Prins Hendrik en Juliaantje in
de Gouden Koets naar de Gro
te Kerk in Den Haag om een
concert bij te wonen. Ik wist
dat uiteraard niet, want ik was
pas acht jaar. Maar de och
tend daarop wees mijn moe
der op een foto in de krant en
zei: „Dat Johan, is nu een
gouden koets, waarover je va
der verteld heeft. Daar mogen
alleen koningen en koningin
nen in zitten".
Ik keek naar die foto en vond
het prachtig. Dat sprookjes
achtige beeld fascineerde me
tot en met. Die luister, die
pracht en praal. Oh, oh, oh,
wat schitterend. De knipte de
foto voorzichtig uit de krant
en stopte hem in een sigaren
kistje. En daarmee was mijn
liefde voor het verzamelen van
koninklijke getuigenissen ont
vlamd. Mijn tante in België
vernam via moeder, dat ik
plaatjes van vorstenhuizen
spaarde en stuurde foto's van
Astrid en Leopold. En ook dat
vond ik prachtig. Later, na de
oorlog, stroopte ik elke week
de Haagse boekenmarkt af op
zoek naar tijdschriften, waarin
foto's stonden van staats
hoofden en prinsen en prinses
sen. Die stopte ik dan in do
zen, die ik van kantoor had
meegenomen. Alles alfabetisch
en land bij land. Een schitte
rend gezicht".
WimPoncia
Johannes Plantenga mag zich
ondertussen de trotse bezitter
noemen van verreweg de
grootste verzameling staatsie
portretten en vorstelijke lec
tuur in de lage landen. Zijn
buit ligt aan het einde van drie
trappen, waarover hij per
soonlijk de rode loper heeft
uitgelegd. Dóér onder de hane-
balken ligt Soestdijk erbij,
zoals het betaamt: Oranje bo
ven.
Beneden in zijn huis aan de
Haagse Sportlaan schenkt
Plantenga zorgzaam de thee
in, die hij omstandig op het
lichtje op het theemeubel tot
volle sterkte heeft laten trek
ken. Hij heeft voor het bezoek
ook een ons bokkepootjes bij
de banketbakker gekocht en
als hij die op een zilveren
schaaltje heeft gelegd en dan
hoort, dat ik zojuist weer be
gonnen ben aan een tot mis
lukken gedoemde vermage
ringskuur roept hij met een
hand voor de mond: „Hè jas
ses, laat u me ook nog met de
koek zitten. En ik mag ze niet
hebben voor mijn suiker".
Op dat moment valt het me
pas goed op, dat Plantenga
een gave gelijkenis vertoont
met de acteur WimPoncia, die
voortdurend door regisseurs
wordt ingehuurd om in een
televisiestuk een brief op te
brengen of glazen van hoof
drolspelers bij te vullen.
Het zij zo. Plantenga heeft wel
andere dingen aan het hoofd
dan gelijkenissen te vertonen
met bekende landgenoten. Hij
heeft bijvoorbeeld een lelijke
achterstand in het rubriceren
en opbergen van zijn jongste
aanwinsten. Zodoende zijn di
verse vorstelijke personen nog
niet verknipt en hebben tien
tallen foto's hun laatste rust
plaats in een bijpassende doos
nog niet gevonden.
„Dit werk", zegt Plantenga
hoofdschuddend, „is eigenlijk
te veel voor één mens. Toen
ik nog werkte bij de PTT
kwam mijn chef eens op be
Huussen Huissen, steen
klomp met stadsrechten, uit de
vette klei getrokken. Eeuwen
lang beheerst door Duitse gra
ven volgens het principe: leen
tjebuur is beter dan een jon
gen van Willem van Oranje.
Dorp aan de rivier, twintig
mijlen stroomopwaarts van
een brug te ver.
Ik sta er met mijn rug naar
toe en kijk naar de Rijn, die
na een lange reis nu duidelijk
op weg is naar zijn zeemans
graf. Hij is vermoeid, dodelijk
vermoeid, deze peetvader van
de Europese vervuilers, deze
tobberige sjouwer, wiens op
treden al jaren kant noch wal
meer raakt.
Zie hem daar nou eens liggen,
groene wallen onder de wate
rige ogen, het lijf gezwollen
van het puntendieet, dat dok
ter welvaart hem heeft voorge
schreven: water bij de wijn,
rotzooi bij de Rijn. Gooi d'r
maar in mannen, al die bal
last, de nutteloze drab van
nutteloze alchemisten, die ver
derop bij Mullhouse hun gifti
ge vredespijpen roken en de
as, verpakt in EEG-verband,
in de Rijn kieperen.
Is dit nou dezelfde rivier, die
zo overtuigend bezongen
wordt in drinkliederen met
een vetlederen rand?
Warum ist es am Rhein so
schön?
Nou, vraag dat maar aan Hel-
muth.
Wat is er met je gebeurd Rijn?
Bij Rudesheim en Konigswin-
ter kon de jool niet op. Jan
pak de leuning en hoog de
glazen. En hier kom je alleen
nog aandragen met de lucht
van een open riool. Een stort
plaats voor Ruhrgangers, die
er hun overtollig huisraad in
laten spelevaren. Daar gaat
weer zo'n matras van een on
bekend merk En jij, Rijn, je
pikt het allemaal en draagt het
op je bult mee naar Hoek van
Holland. Enig binnenwater
met binnenvering. Waarom
noemen ze je trouwens VA
DER Rijn? Waar heb je dat
weer aan verdiend? Je bent
eerder een oom aan lager wal,
die in Zwitserland de Wintert-
hür achter zich heeft dichtge
trokken en aan de boemel is
gegaan.
Wat vader Rijn. Niks vader
Rijn. Een Bazelaar ben je, die
zich in allerlei bochten moet
wringen om aan je gelijk te
komen.
Ik loop achter een groepje kin
deren in de richting van de
pont, die de verbinding onder
houdt tussen ginds en hier,
tussen zand en klei, reformatie
en rooms gebeuren. De Rijn is
een navelstreng, die het land
tussen Huussen en de over
kant zowel, verbindt als
scheidt.
Het lijkt op een politiek mani
fest Veer-punt 1976.
Hier worden de mensen per
pont gewogen voordat ze wor
den geaccepteerd.
De pontbaas is geen doctoran
dus, heeft er wel de P in.
De enige, die van zijn baan het
heen en weer krijgt, totdat
dood hem scheidt
En de overkant is deze ka
voor mensen, voor wie ande
uiterwaarden gelden.
Dit vredig buitengebeuii
hebben dus de piloten waarg
nomen, voordat ze in 1944 hii
bommentapijt uitlegden op 4
oevers. Een vergissing g
men later toe. Een brug
mist, een brug te ver en da#i
om kreeg het veer van Huü
sen het volle pond.
Wie er oog voor heeft betr
het. dat hij zich niet
kwaamd heeft in de kunst v
het landschapschilderen.
De einder is hier dichte
dan de hemel. De hemel is e
jachtgebied, waarin de
ken, schichtig of pomp
hun opwachting komen
ken.
Wei-zijn met de Rijn.
Niet-zijn met de Rijn.
Ik geloof dat het toch verstal"
dig is om niet al te zeer I
hopen op een herhaling
het wonder van de doortod
door de Rode Zee. Wie in 19J1
aan de oever van de Rir
wacht totdat de bedding ij
drooggevallen wacht oeve®
loos. IJ
Ik moet me haasten.
Schipper mag ik overvaren?
LEO THURR i
Twintig mijl stroomopwaarts van een brug te ver
zoek en die zei ook: „Maar
Plantenga, hoe krijg je dit alle
maal voor elkaar? Dit is dag
werk". Inderdaad, de man had
gelijk. De arbeid aan dit ar
chief vreet me op, maar ik kan
het toch niet laten, want het
is mijn grote levensvervulling.
Zonder het Huis van Oranje
zou mijn leven zinloos zijn en
niet meer de moeite waard.
Oranje heeft de grootste
plaats in mijn bestaan".
Altijd vooraan
Plantenga, die eens heeft uit
gerekend, dat hij tussen de
6000 en 10.000 gulden per jaar
uitgeeft aan de uitbreiding van
zijn vorstelijke belegging heeft
zijn koffertje, met handige vis-
stoel daarin, ook altijd klaar
staan om direct te kunnen af
reizen naar Hoogtijdagen,
waarop Europese vorsten stad
en land intrekken om de hulde
van hun onderdanen in ont
vangst te nemen. In de loop
der jaren heeft hij al reizen
ondernomen naar Luxemburg,
België, Griekenland, Zweden,
Noorwegen, Denemarken en
Engeland om de aldaar heer
sende vorstelijke personen
hetzij met het blote oog, hetzij
door een periscoopje te kun-,
nen waarnemen. In eigen land
probeert hij ook om op geen
manifestatie van Oranje-liefde
te ontbreken. Hij stond reeds
vooraan, toen Wilhelmina in
1936 de Waalbrug opende en,
ontbrak evenmin bij het be
zoek van Juliana aan Tilburg.
„Het wordt ons wel steeds
moeilijker gemaakt", stelt hij
wrevelig vast, „om te achter
halen, waar de koningin zich
ophoudt. Sinds de kranten niet
meer de moeite nemen om de
bezoeken van Hare Majesteit
aan te kondigen ben ik ge
noodzaakt stad en land af te
bellen en allerlei instanties in
te schakelen om er achter te
komen, waar ze iets opent.
Toch lukt het me meestal om
bijtijds te achterhalen, welke
bezoeken op haar programma
staan. Ik pak dan de trein en
reis haar achterna. Zulke da
gen zou ik voor geen goud
willen missen. Wat daar voor
leuks aan is, wilt u weten?
Weet u dat dan niet? Het lijkt
me anders vrij logisch. Kunt
u zich dan een betere vrijetijd-
spassering voorstellen? Als ik
op mijn visstoeltje wacht op
Hare Majesteit voel ik me ver
bonden met het huis van
Oranje en alleen daarom ge-,
niet ik al. Meestal zie je steeds
dezelfde mensen om je heen,
want het is een vaste club, die
onze vorstin achterna reist. Ik
ken ze allemaal van gezicht,
enkelen zelfs bij naam. Met
die mensen ruil ik. Er zit een
jongen uit Harderwijk bij en
een dame uit Utrecht. Dat har
telijke contact zou ik voor
geen goud willen missen.
Helaas gebeuren er de laatste
tijd ook dingen, die verdriet
doen. Ik herinner me een ma
nifestatie op de Dam in Am-
sterdan, waar we de avond
tevoren allemaal present wa
ren. Ik stond naast een dame
uit Zeeland van dik in de tach
tig, die nog de begrafenis van
Willem Drie had meegemaakt.
Toen we een paar uur gestaan
hadden, kwam er een bommel
ding en werd de Dam door de
politie ontrruimd. De volgende
dag kwam ik die dame op het
Rokin weer tegen. „En", vroeg
ik, „heeft u nog iets van onze
vorstin kunnen zien?" Ze
schudt haar Zeeuwse kap en
stamelt met tranen in d'r ogen:
„Niet eens een glimp, meneer
Plantenga". De vond dat vrese
lijk en mensonterend. En ik
heb haar dan ook zo goed en
zo kwaad als dat gaat probe
ren te troosten. Maai- ik vraag
me wel af, in welke barbaarse
tijd we nu eigenlijk leven. Als
je je aanhankelijkheid aan het
Huis van Oranje niet eens
meer in het openbaar mag to
nen: WAAR BLIJVEN WE
DAN?" f
Periscopenwerk
„Gelukkig mag ik, wat mezelf
betreft lang niet mopperen.
Net nog heb ik het zilveren
regeringsjubileum van Elisa
beth van zeer nabij mogen
meemaken. En ik kan u zeg
gen: ik heb genoten. Met volle
teugen. Ik stond aanvankelijk
met mijn één meter twee en
zestig helemaal achteraan op
de Mall, met mijn rug tegen
het hek van Regentpark. En ik
dacht al: dat wordt weer peris
copenwerk vandaag Johan.
Maar gelukkig duurde het wat
langer dan voorzien was en
daarom- gingen honderden
mensen naar huis om de
plechtigheden op de televisie
te zien. Zodoende stond ik
toch weer met mijn neus voor
aan, toen de koningin na de
lunch in de Guildhall langs
reed. En de volgende dag
stond Johan ook weer op de
eerste rij bij Buckingham-Pa
lace. Heerlijke dagen waren
dat. Tijdens de River Progress
op de Thames heb ik haar ook
zeer goed kunnen zien. De En
gelse koningin maakt er name
lijk de laatste jaren een ge
woonte van om tijdens haar
rondrit kleine stukjes te wan
delen. En wie stond er toeval
lig weer vooraan? U mag nooit
meer raden, meneer".
Geruïneerd
Johannes Plantenga gaat nog
maals weldoende met de thee
rond en zegt tijdens het in
schenken: „Dl mag zeggen, dat
ik tot nog toe een welbesteed
leven achter de rug heb. He
laas vonden ze me bij de PTT
niet representatief genoeg en
hebben ze me indertijd gepen
sioneerd in een rang, waarmee
anderen bij de PTT beginnen.
Ik moet dus woekeren met
mijn geld om nieuwe aanko
pen te kunnen doen. Maar ik
red me toch. Ik heb vele zeld
zame stukken op zolder en die
neemt niemand me af. Wie zou
ze trouwens willen hebben?
Zo'n verzameling is immers
alleen interessant voor de zon-
Johannes Plantenga op
met zijn eigen Oranje-Boven
grootste verzameling foto's, k
seis, boeken en platen van E
pese vorstenhuizen.
derling, die er toevallig h
in geïnteresseerd is. Daar
lukt het mij ook. niet om
archief te verzekeren,
mijn boeken zou het nog
lukken. Maar mijn tiend
den krantenknipsels
waarschijnlijk na mijn
regelrecht naar de vuilnfc*»,
belt".
niet. Maar ik troost me metjfe
gedachte, dat die verzamel] m
in elk geval mijn leven verri
heeft Zonder dit archief
ik geruïneerd zijn".
Zwaaien
Bij de deur zegt Plante S||
nog: „Weet u, wat voor mij
hoogtepunt was? Dat was
keer, waarop Prinses Bealf&
mij herkende. Ze had me i-M:
tuurlijk al zo vaak voon
zien staan en toen in»
zwaaide ze naar me. Ik
totaal van streek. Ik kon
eens terugzwaaien".
Sindsdien groet ze me all
wanneer ik haar tijdens
manifestatie ontmoet,
vind ik ontroerend. Voor
is dat een bewijs: Plantengj
iemand".
LEO THURl
foto: MILAN KONV.