Cultuurgeschiedenis van Bouman als werkzaamheid van een elite PRACHTIG FOTOBOEK KLEURRIJKE KUNSTENMAKER Nadar, rond 1860 gefotografeerd op een gekostumeerd bal. De Engelse Prince of Wales Edward Moses Saphir, een satirische journalist en cartoonist die Charles Baudelaire zijn naam later veranderde in Maurice-Gottlieb. Foto's maken in het midden van de vorige eeuw. Het kon, maar hoe. Om iemand of iets fotografisch te vereeuwi gen moest je op z'n minst een duivels kunstenaar zijn, een ingewijde in de duistere chemische wereld van zuren en zouten en minimaal één assistent hebben om de grote truc te kunnen volvoeren. Moest er een portret worden vervaar digd, dan diende het model volstrekt bewegingloos vele minuten lang te pose ren. De glasplaat, waarop het wonder zou hebben te geschieden, was eerst in alle duisternis behandeld met allerhande gevaarlijke stoffen, werd nat in de came ra gestopt en moest vervolgens razend snel worden ontwikkeld met weer hoogst gevaarlijke spullen, waarna een afdruk kon worden gemaakt op gewoon papier waar dan wel onder meer een slok eiwit overheen gemikt diende te worden. Geen wonder, dat deze obscure kunstenmakerij met de nodige argwaan werd bekeken. Zo moet de Franse schrij ver Balzac er een heilige vrees voor hebben gehad, uitgaande van zijn theo rie dat met elke foto een stukje persoon lijkheid van het model werd afgehaald. En een Siamese diplomaat wilde zijn profiel slechts op de foto laten vastleg gen, als er een schriftelijke verklaring bij werd geleverd dat hij in werkelijk heid twee ogen had. Toch werden in die tijd voortreffelijke foto's gemaakt, waar menige hedendaag se fotograaf met rode sensorknop tegen bibberwaas, met instant-foto-uitworp, Giuseppe Verdi. met automatische belichtingsmeter en met andere technische foefjes niet aan kan tippen. Het bewijs daarvoor wordt geleverd door het prachtige fotoboek „Nadar", dat een keuze van zo'n 350 foto's bevat uit een totaal van veertigdui zend, die de schilderachtige bohémien, journalist, schrijver, karikaturist en foto- en luchtvaartpionier Nadar heeft nagela ten. Het zijn vooral portretten uit het belangrijke kunstenaarsmilieu van Parijs in de tweede helft van de vorige eeuw met tal van beroemde namen als Baude laire, Debussy, Gustave Doré, Fauré, Feydeau, Guy de Maupassant, Monet, George Sand en vele, vele anderen. In de uitstekende inleiding van het Engelstalige boek vertelt samensteller Nigel Gosling het bewogen levensverhaal van de fotograaf Nadar, die op 8 april 1820 in Parijs werd geboren als Gaspard- Félix Tournachon. Volgens de mode van die dagen goochelde hij later wat met Jacques Offenbach. zijn naam, waama tenslotte de artiesten naam Nadar ontstond. Behalve dat hij een zeer trouwe bezoeker van de kunste naarskroegen was, waar de berooide gas te met goedkope drank de eindeloze gesprekken over leven, godsdienst, kunst, poli'iek en vrouwen wegspoelden, scheen hij nergens voor te deugen. Zijn staat van dienst vermeldt onder meer bezigheden als stroper, smokkelaar, turfverkoper en kantoorbediende. Hij stichtte diverse tijd schriften, die vaak sneller waren verdwe nen dan dat ze waren opgericht, schreef boeken, tekende karikaturen die in die tijd erg geliefd waren, scharrelde nog wat rond als vrijheidsstrijder en geheim agent en veranderde verder nog een stuk of wat keren van werkgever. In 1854 kreeg hij internationale bekendheid door zijn „Panthéon-Nadar", een getekende optocht van vele beroemde kunstenaars. Voor het maken van zijn Panthéon maak te Nadar gebruik van foto's. De bohé mien, door vrienden beschreven als „een soort reus, met immens lange armen en benen, een lang bovenlijf en bovenop dat alles een hoofd wemelend van rood haar, zijn ogen levendig, intelligent en ner veus", gooide zich met al zijn onstuitbare energie op het nieuwe medium en richtte op grootse wijze een studio in (met ver binding naar het dak, want kunstlicht was er in het begin nog niet bij). Aan de gevel liet hij een enorme vergroting van zijn handtekening aanbrengen, die 's avonds door gas werd verlicht. Alles werd knalrood (zijn lievelingskleur) ge schilderd en hier ontving hij in een al even knalrood gewaad zijn vele kunste naarsvrienden voor het maken van por tretten. Zoals alles in zijn leven zou ook deze onderneming financieel de mist in gaan, maar tot zijn dood op bijna 90-jari- ge leeftijd, 15 maart 1910, zou Nadar zich in wisselende behuizingen en met meer of minder zakelijk succes met de fotogra fie bezighouden. r* X V k. v Na experimenten met nieuwe mogelijkhe den met reflectors en kunstlicht daalde Nadar als publiciteitsstunt voor zijn nieu we bezigheden met zijn fotografische handel neer in de riolen en catacomben van Parijs, waar hij met een stel lugube re foto's van skeletten en botten weer uit te voorschijn kwam. Korte tijd later kwam hij met een ander nieuwtje: de luchtfotografie. Nadar was een overtuigd aanhanger van de theorie, dat het moge lijk moest zijn de lucht in te gaan met een machine, die zwaarder is dan de lucht. Hij geloofde dus niet in de toe komst van de luchtballon. Om die te bestrijden én om propaganda te maken voor zijn theorie richtte hij met Jules Verne het zoveelste tijdschrift op, dat weldra het evenzoveelste fiasco dreigde te worden. In een poging abonnees te krijgen, lanceerde Nadar het idee vanuit de lucht gemaakte foto's in het blad op te nemen. En dus liet de bestrijder van deluchtballon ter bestrijding van de luchtballon een luchtballon bouwen, van waaruit hij luchtfoto's van Parijs maakte (en later onder meer ook nog van Am sterdam). Daarmee was zijn naam vastge klonken aan de geschiedenis van de bal lonvaart, waarin hij trouwens nog een ander nieuwtje introduceerde: tijdens de belegering van Parijs door de Duitsers in 1870 vervoerde hij als eerste in zijn ballon een stel brieven, waarmee de luchtpost was geboren. Door een zijstap" in zijn loopbaan als fotograaf raakte zijn naam met nog een andere zeer belangrijke gebeurtenis in de geschiedenis betrokken: als voorstander van een ander tentoonstellingssysteem stelde hij zijn studio beschikbaar voor de eerste, zeer opzienbarende tentoonstelling van de impressionisten. De belangrijkste nalatenschap van dit turbulente leven zijn echter de veertig duizend foto's, waaruit in het boek een keuze op het oorspronkelijke formaat zeer authentiek (dus hier en daar met beschadigingen) is afgedrukt, inclusief een korte beschrijving van de geportret- teerden. Het boek laat zien, dat Nadar prachtige, sfeervolle en technisch uitste kende portretten maakte, waarin hij een stuk van het karakter van zijn modellen wist vast te leggen. Dat deze geportret- teerden vrijwel stuk voor stuk historisch belangrijke personen zijn, maakt deze uitgave nog waardevoller. JAN NIES Nigel Gosling: Nadar. Uitgave: Meulen- hoff, Amsterdam. Prijs: 65,-. „Ik heb het begin beleefd van gebeurtenissen die in hun in vloed ver boven alles zullen uit gaan wat wij in onze versleten categorieën kunnen samenvat ten", zei de cultuurhistoricus Bouman zijn Duitse collega Carl J. Burckhardt na toen hij in „Voor en na de zondvloed" terug keek op de geschiedenis van zijn eigen tijd: de periode die be heerst werd door twee wereld oorlogen. In die woorden klinkt de onmacht door van een man die in zijn onlangs nog vlak voor zijn dood herdrukte „Cultuurge schiedenis van de Twintigste Eeuw" een poging deed dat tur bulente tijdvak in kaart te bren gen. Het was dan ook geen geringe opgave die Bouman zich ten doel stelde. In het reeds eerder geci teerde boekje waarin hij ook in gaat op zijn persoonlijke ontwik kelingsgang als cultuurhistoricus vertelt hij dat hij in 1931 het plan opvatte „gewapend met cultuur- sociologische kennis het noodlot van de westerse beschaving te gaan beschrijven". Die oriëntatie, voortgekomen zoals Bouman schreef, uit de obsessie voor de grote problemen, leverde boeken op als „Van Renaissance tot we reldoorlog" en meer beperkt tot zijn eigen tijd „Revolutie der Een zamen", „Vijfstromenland", „Een Handvol Mensen". Hoe moeilijk en veelomvattend die taak was bleek uit de aanpak die steeds wisselde. In „Revolutie der Een zamen" laat Bouman het twintig- ste-eeuwse gebeuren als in een filmjournaal voorbijtrekken. Een wijze van werken die reeds eer der door romanschrijvers was toegepast. Ook in een „Handvol Mensen", ging hij zo te werk, maar hier beperkte Bouman zich tot kunstenaars, geleerden en schrijvers, die, levend in eenzelf de tijdvak, soms verbonden maar meestal gescheiden hun eigen weg bepaalden; mensen met wie Bouman zich ongetwijfeld ver want voelde. Hij wilde immers die cultuur van de twintigste eeuw niet alleen beschrijven cultuur hier door hem opgevat als de levensstijl van een tijdperk en niet slechts als het terrein van de kunsten maar haar loop ook, hoe bescheiden ook, beïnvloeden vanuit zijn brede historische en sociologische kennis. Waarin „Cultuurgeschiedenis van de Twintigste Eeuw" met die an dere boeken verschilt is vooral het wetenschappelijk uitgangs punt (maar niet meer dan dat) waarmee geprobeerd wordt de cultuur van een eeuw samen te vatten. Ook al is die cultuur ruim opgevat, bij het lezen ervan blijft men met de indruk zitten, dat deze zich afspeelt in de marge van het bestaan. M£n lijkt het essentiële gebeuren dat in Bou- mans definitie tot de cultuur be hoorde, te missen. Hij wilde ook de dynamiek van die tijdscultuur laten zien, maar deze dynamiek lijkt niet verder te reiken dan het aangeven van grote, slecht be noembare tendenzen zodat vaag heid en gemeenplaatsen over be slissende momenten in de afgelo pen vijfenzeventig jaar overheer sen. Toch lag het niet aan het ontbreken van een visie op het culturele verloop. Bouman meen de dat de bijzondere, vooruitge schoven plaats die de Westerse cultuur innam met de eerste we reldoorlog verloren ging; een on dergangsvisie die trouwens in zo veel boeken na 1918 opgeld deed. Maar de uitwerking van die visie wordt bemoeilijkt doordat de we tenschapsman en de beschouwe lijke cultuurdrager in hem bij het schrijven elkaar voortdurend voor de voeten lopen. Bouman is een van die laatste erudiete generalisten, die on danks hun grote kennis in de zich specialiserende, in steeds meer afzonderlijke levensterreinen op gedeelde twintigste eeuw hun greep op het gebeuren dreigen te verliezen. Geen wonder dan ook dat wanneer in zijn boeken een blijvend leitmotiv op de achter grond blijft meespelen dat is van de vervreemding die een zelfstan dig levend mens bedreigt Deze kijk, zo kenmerkend voor zoveel intellectuelen tussen de beide we reldoorlogen kan zeker verklaard worden, maar zover ging Bou- mans waardevrijheid niet dat hij daar studie van maakte. Geluk kig, is men geneigd te zeggen want daardoor blijft de man her kenbaar en gaat hij niet op in de veelvuldig verkondigde dynamiek van het gebeuren zelf die begin- en eindpunt van zijn cultuurwe- tenschappelijk credo lijkt te zijn. Het ging hem om de waarde en vrijheid van het individu die hij koste wat kost verdedigd wilde zien. Het verbaast dan ook niet dat hij op het eind van zijn boek, geconfronteerd met een plaatsbe paling van de mens, die volgens hem toekomstperspectief bood, niet koos voor wanhopig verzet of aanpassing aan het overheersen de consumptiepatroon, maar voor een op geloof berustend vertrou wen in menselijke mogelijkheden, die kansen laat aan het individu. Een wijze van zien waarmee hij erfgenaam bleef van zijn tijd; van een wereld ook die geleid werd door een elite waarvan hijzelf deel uitmaakte. PAUL VAN VELTHOVEN Prof. dr. P. J. Bouman: Cultuur geschiedenis van de Twintigste Eeuw. Uitgever: Elsevier, Am sterdam. Prijs: 29,50. De schilderes Mme. O'Connell.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1977 | | pagina 17