Leerling van dertien moet al beslissen over zijn toekomst WELK BEROEP? J Hoe geleerde heren kinderen frustreren WELK BEROEP? •77 dteiè» winkels, warenhuizen en in restaurants wordt ^ëds meer gebruik gemaakt in grote kassa's waar de lant bij het verlaten van de ,ak afrekent. Men heeft een >ed geheugen voor prijzen odig. Vooral in drukke uren erkt de caissière in hoog tem- o met een opvallende onver- oorbaarheid. Aan het eind iaakt de caissière de kassa op. [eestal moet het tot de laatste ent kloppen. Werk voor een recies meisje. Vijfdaagse erkweek, waaronder meestal e zaterdag. Opleiding: Be- rijfsopleiding met vooroplei- ing LEAO of LHNO. utomonteur automonteur repareert en uderhoudt motorvoertuigen e op benzine, dieselolie of is lopen. Hij kan werken in n automobielbedrijf, een ex- iditie-onderneming, of een irage. Het aantal soorten mo ren waarmee hij om moet lan is zeer groot. Het opspo- verhelpen van storin- m vraagt grote kennis van lotoren en een zekere zin oor puzzelen. Men moet er oor gaan staan, lopen, buigen n liggen. In garages is het leestal lawaaiig, de lucht is iet ideaal, maar het werk is erre van eentonig. Ook meis- ts kunnen automonteur wor- en. Opleiding: Leerlingwe- >n; duur 2 jaar na LTS (mo- jrvoertuigen). «jaardenverzorger(-ster) Ie bejaardenverzorger(-ster) erkt in bejaardentehuizen of ij bejaarden thuis. Men werkt lleen of samen met collega's. Ie mensen kunnen zowel li- hamelijk als geestelijk hulp- lehoevend zijn. Lichamelijke rerzorging zoals wassen en tóeden hangt af van de mate waarin de bejaarde hulp nodig beeft. Dat geldt ook voor de geestelijke verzorging. Sommi gen lijn geestelijk vitaal en vragn belangstelling. De «wfeaamheden worden ver net in de kamers van de bejaarden of in de eet/recrea- lezaal. Een zorgende instelling nodig. Opleiding: in bejaar- encentra, na MAVO of LBO. omtruetiebankwerker constructiebankwerker rerkt in constructiewerkplaat- len, carosseriebedrijven, ma- hine- en motorenfabrieken nz. Hij gebruikt voor zijn op rechten tekeningen die vaak «er ingewikkeld zijn. De con- tructiebankwerker maakt on- erdelen uit staalplaat en pijp- nateriaal en stelt ze daarna ot een geheel samen. Hij be- eerst allerlei vormen van me- lalbewerking. Voor het mon- eren van grote constructies orden hijs- en transportmid- elen gebruikt Soms gebeurt et monteren van de onderde en buiten de fabriek. Dan ordt gesproken van con- tructiemonteur. Opleiding: «erlingwezen; duur 2 jaar na B.O. Fijnmetaalwerker 'ijnmetaalwerker is een ver- amelnaam voor een aantal «roepen zoals fijnbankwer- er, gereedschapsmaker, fijn- nachinemaker, instrumentma- •er, stempelmaker. Men vindt e in industrieën waar fijnme- hanische apparatuur wordt emaakt Men moet heel recies kunnen werken, oms tot op 0,005 mm nauw- eurig. ten heeft dan ook een zeer aste hand en een groot ge luld nodig. Vaak gaat het om ulk precisiewerk dat elk on- lerdeel door een specialist toet worden gedaan. Het oed lezen van werktekenin- tn is een eerste vereiste voor e metaalbewerker. Opleiding: «erlingwezen; duur 2 jaar na ■BO. food- en banketbakker De bakker maakt uit bloem, Heel en andere grondstoffen leeg voor brood, koek en ban- let, bewerkt dat deeg, bakt pet in de oven en werkt de gebakken produkten af. De "arme bakker is 's morgens el heel vroeg in de weer om het brood op tijd af te leveren. *De bakker moet snel kunnen "erken, en toch de kwaliteit van het deeg in de gaten hou- !den. Na het brood worden koekjes en gebak gemaakt, bakplaten vol en van allerlei soorten. Het werk doet hij voornamelijk lopend en staan de. Opleiding: 1 jaar leerling wezen na primaire opleiding brood-banketbakker (twee laar na de LTS) of: M.B.O. in "ageningen (vier jaar). Door de onderwijsbomen het bos nog zien wordt met de dag moeilij ker, zowel voor ouders als voor kinderen. En met name geldi dat voor die scholieren die voortgezet onderwijs (gaan) volgen. Gelukkig wordt de laatste jaren meer en meer ingezien dat het „eerlijke" beroep met de handen zeker even goed is als dat met de witte boord, en, als dat beter bij de aanleg van de jeug digen past, zelfs beter. Om de jonge ren en hun ouders een beetje weg wijs te maken bij het kiezen van de onderwijsrichting en/of beroep plaatsen we deze week en volgende week in Finale een serie artikelen, waarin allerlei facetten van het on derwijs en de beroepskeuze aan de orde komen. Voor de leerlingen van het Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs wordt het kie zen van een studie steeds moeilijker dit temeer omdat ze vaak al op zeer jeugdige leeftijd (13 of 14 jaar) bij het samenstellen van hun vakkenpakket inzicht moeten heb ben in de richting die ze na hun schooltijd in willen slaan zonder dat ze enige zekerheid hebben over hun kansen. Allerlei onoverzich telijke faktoren waarmee zelfs een volwasse ne moeite zou hebben, spelen bij het kiezen een rol. Heeft een leerling de capaciteiten voor een bepaalde studie? Is hij genoeg gemotiveerd? En, de laatste jaren, kan hij met het oog op de heersende numerus fixus zonder problemen met zijn studie beginnen? Het lijkt vreemd, maar de ervaring leert dat mensen studies gaan volgen waarin ze niet of nauwelijks geïnteresseerd zijn. Men kiest een richting „omdat vader het ook gedaan heeft" of „omdat de leraar zo aardig was" of „omdat ik er zo'n goed cijfer voor had". Onverstandig. De leerling moet bij zichzelf te rade gaan waar zijn werkelijke belangstelling ligt en waarin hij werkelijk plezier heeft Ten slotte bepaalt zijn keus waarschijnlijk het terrein waarop hij later werkzaam zal zijn en zijn levensvreugde moet vinden. Van belang is ook dat de leerling zichzelf niet over- of onderschat. Het heeft geen zin dat hij iets gaat studeren waarin hij gedoemd is te falen, hetzij omdat hij er te slecht, hetzij omdat hij er te goed voor is. Daarom doet een leerling er verstandig aan al in een vroeg stadium eens met een student uit zijn omgeving te praten over de stof waarmee hij te maken krijgt, of een studiegids door te bladeren teneinde zo goed mogelijk een indruk te krijgen van de inhoud en de problemen van een bepaalde studie. Het verdient aanbeveling dat hij weet welke moeilijkheden hij kan verwachten, want hij komt nog voor genoeg onvoorziene situaties te staan. Voorts moet een leerling zich rekenschap geven van de mogelijkheden en onmogelijkhe den van een studie. Wanneer iemand kiest voor een taal, is de kans groot dat hij leraar zal moeten worden. Er zijn leerlingen die zo'n keuze doen zonder zich dit te realiseren. Het is duidelijk dat men zich degelijk moet laten informeren over de toekomstmogelijkheden van de verschillende studierichtingen. Sommi ge studierichtingen zullen beter aansluiten bij een bepaald karakter en denkpatroon dan andere. Soms kan men op verschillende ma nieren hetzelfde onderwerp bestuderen. Veel leerlingen (en ouders, zelfs leerkrachten) zijn zich niet bewust van het feit dat veel van de W A scholing die men op de universiteit ontvangt, theoretisch is, en van de invloed daarvan op de voorbereiding voor een bepaald beroep. Vaak is de studie helemaal niet gericht op een specifiek beroep en dat is iets om terdege rekening mee te houden. Het hoeft geen be zwaar te zijn, mits men het zich van tevoren maar realiseert. Er bestaat in veel gevallen Hoger Beroeps Onderwijs dat meer gericht is op de praktische uitoefening van het beroep waarop de keus valt. Hier echter het pro bleem: hoe kan een leerling van 13, 14 jaar onderscheid zien tussen hoger economisch en administratief onderwijs waarvoor hij bij het Hoger Beroeps Onderwijs terecht moet, en economie dat op de universiteit gedoceerd wordt tussen een studie sociologie (univer siteit) of sociale academie (HBO)? Toch moet diezelfde leerling zo mogelijk al bij het kiezen van zijn pakket enig inzicht hebben in wat hij na zijn schooltijd wil. Anders kan hij voor het begin van zijn studie voor aanvullende eisen komen te staan, hetgeen vaak een moei lijke start betekent en veel meer voorkomt dan men geneigd is te denken. Hoe komt een leerling nu aan de noodzakelij ke informatie? Nog niet zo lang geleden wa ren er geen schooldecanen. Er bestond wel studievoorlichting, maar daarbij werd bijna uitsluitend gedacht aan het verstrekken van inlichtingen over academische studies. Geor ganiseerde begeleiding op school ontbrak bij na geheel. Universiteiten en hogescholen hiel den voorlichtingsdagen en stuurden gidsen rond. Studenten-decanen bezochten soms scholen en hielden spreekuren waarop ook toekomstige studenten welkom waren. Zo was het. De schriftelijke informatie is gebleven en zelfs uitgebreid. Over nieuwe ontwikkelingen als de centrale vooraanmelding en vakken pakketkeuzen verschenen brochures. Maar de belangrijkste ontwikkeling is het ontstaan van het schooldecanaat geweest. Dat heeft het mogelijk gemaakt meer te doen dan louter te informeren. Er kan nu beter worden geholpen bij het kiezen en zelfs bij het leren kiezen. Schooldecanen moeten dan wel beschikken over goede informatie. De universiteiten en hogescholen beginnen daar in toenemende mate rekening mee te houden. Ze vinden het zorgelijk dat hun voorlichtingsdagen soms een enorme invloed hebben op de besluitvorming. Een keuze, gebaseerd op zo'n eenmalige dag, is een wankele keuze. Een voorlichtingsdag mag slechts een schakel zijn in het hele keuzeproces eigenlijk meer een eerste intro- duktie in de universiteit dan een keuze-mo ment. Het is beter wanneer de beslissing al eerder gevallen is en de voorlichtingsdag wordt gebruikt om gedetailleerde informatie over de studie van keuze te krijgen en verder om allerlei praktische gegevens te verzamelen. En om de sfeer van de universiteit alvast wat op te snuiven, hoewel ook dat niet makkelijk is op zo'n massale bijeenkomst. Van leerlingen van 13, 14 jaar verwacht het huidige systeem eigenlijk dat ze al bij het beslissen over hun vakkenpakket zouden we ten hoe ze hun leven willen gaan inrichten. Ze worden verondersteld over de school heen te kunnen kijken naar de carrière die ze willen opbouwen. Een nogal aanvechtbaar uitgangspunt. Voordeel van het huidige sys teem is natuurlijk dat leerlingen niet zoals vroeger gedwongen worden te blokken op vakken waarin ze niet geïnteresseerd zijn. Weg ballast. Deur open voor ontwikkelings kansen, daar waar de leerling zich het sterkst weet. Dat is de theorie. Maar in de praktijk snijdt de leerling die een vakkenpakket kiest, andere mogelijkheden af in een fase van zijn leven waarin hij nog aan het aftasten is wat hij in zijn toekomstige bestaan zou willen doen. Dat is het probleem waarmee de deca nen van scholen en universiteiten bij hun voorlichtende en adviserende arbeid worste len. Uitgangspunt zou moeten zijn: hoe krij gen we de informatie zo uitgebreid, toeganke lijk en doelgericht als maar mogelijk is? Ideaal zou zijn dat een leerling op elk gewenst moment met zijn vragen en twijfels naar de schooldecaan kan stappen, dat de schoolde caan op elk gewenst moment zijn licht kan opsteken bij de universiteitsdecaan en dat de universiteitsdecaan de schooldecaan op elk gewenst moment kan doorverwijzen naar de zogenaamde studie-adviseurs voor leerlingen dat zijn decanen die verbonden zijn aan de onderscheiden faculteiten en die gespeciali seerd zijn in een bepaald vakgebied. Daarnaast zou het bijzonder wenselijk zijn dat de universiteiten via hun decanen zouden samenwerken met instellingen voor beroeps keuze die erin gespecialiseerd zijn samen met de leerlingen door te praten welk beroep het meest geschikt is en welke mogelijkheden er zijn om dat beroep te bereiken. Dit ideaal is nog ver van zijn verwezenlijking af. Een van de redenen: het bestaan van studie-adviseurs voor leerlingen aan de facul teiten van de universiteiten is bij de schoolde canen onvoldoende bekend. Andere reden: de leerlingen zijn bang dat ze voor gek komen te staan; ze weten niet wat ze moeten vragen of ze denken: „als ik vraag wat klinische psychologie betekent, zegt zo'n geleerde heer: kom jij maar terug als je een zinnige vraag hebt". Nog een reden: in tegenstelling tot de univer siteiten zijn er bij het Hoger Beroeps Onder wijs geen studentendecanen; daar gebeurt de voorlichting vanuit docenten die er veel min der tijd voor hebben en die lang niet zo toegankelijk zijn. Om maar te zwijgen van het feit dat studie-adviseurs er helemaal ontbre ken. Vierde reden: er vindt geen gelijktijdige en gecoördineerde informatie plaats waarin het universitair en het hoger beroepsonder wijs samenwerken, hetgeen de verwarring nog meer in de hand werkt. Een verwarring waarmee de geleerde heren van het voorberei dend hoger en het echte hoger onderwijs kinderen van 13, 14 jaar eigenlijk toch niet op het nog groeiende lijf zouden mogen val len. PIET SNOEREN Systeemontwerper Hij zoekt uit wat er geschikt is om in een computer te ver werken. Hij maakt het systee montwerp wat wil zeggen: hij verzamelt de gegevens over het te automatiseren object, analyseert deze gegevens, de tailleert ze en legt de uitslag vast in een schema. Hij dient een groot analytisch vermogen te hebben. Vooropleiding mini maal havo met wiskunde. Voorts is automatiseringsken nis vereist Opleiding: Ge meentelijke scholen voor HEAO in Amsterdam en Den Haag, Studiecentrum Novi in Amsterdam, Economisch Insti tuut in Tilburg. Initellingskok(-kookstcr) In de keuken van een zieken huis, bejaardencentrum of an der verzorginshuis moeten maaltijden voor een groot aan tal mensen worden gekookt Men moet op verantwoorde wijze maaltijden kunnen sa menstellen die smakelijk zijn. Men moet ook leiding geven aan het personeel en het werk kunnen organiseren. De diëet- kok heeft een eigen afdeling binnen de instellingskeuken. Aan de hand van voorschrif ten stelt men zelf dieetmenu's samen. Opleiding: Leerlingwe zen; duur 2 jaar na primaire opleiding 3e instellingskok of kookster, MAVO-3. Voor de dieetkeuken is daarna een voortgezette opleiding moge lijk. Centra!e< verwarmingsmon- De c.v.-monteur werkt voor centrale - verwarmingsbedrij- ven en installatiebureaus. Hij plaatst radiatoren en verwar mingsketels in bestaande ge bouwen of nieuwbouw. Teke ningen lezen is een belangrijk onderdeel van het werk. Daar naast is veel overleg nodig met de bouwers. Met een hulpmon teur zaagt, buigt en last hij leidingen. Hij kent de verschil lende verwarmingssystemen door en door. De c.v.-monteur heeft zelfstandig werk en werkt veel op uiteenlopende plaatsen. Opleiding: Leerling wezen; duur 2 jaar na primai re opleiding hulpmonteur cen trale verwarming (duur 2 jaar na LTS). Havenwerker In tegenstelling tot vroeger worden er nu vakmensen in de haven gevraagd. Net zoals van een timmerman, metselaar, of monteur wordt er ook vakken nis van je verwacht als je in de haven gaat werken. Haven werker is dan ook een vak waarvoor een opleiding nood zakelijk is. Het werk bestaat uit lossen en laden van de meest uiteenlopende produk ten en grondstoffen aan de wal en in het ruim van een zeeschip. Opleiding: Haven- en vervoerscholen in Rotterdam. Voor hen die weten aan te pakken zijn gespecialiseerde en leidinggevende functies be reikbaar. Verkoopster Dat kun je zijn in een winkel of een warenhuis. Er zijn net zoveel soorten verkoopsters als er soorten waren zijn. Ver kopen houdt in: informeren naar de wensen van de klant; artikelen laten zien en infor matie daarover geven; zonodig helpen bij de keus, inpakken en afrekenen. Verder moet zij de voorraden op orde houden, de winkel netjes houden en administratief werk doen dat bij het verkopen hoort. Ze moet veel staan en werkt vijf dagen per week. Opleiding; leerlingwezen; 2 jaar na LEAO, winkelpraktijk, LHNO of 3 jaar MAVO; anders 3 Kapster Meestal werkt zij in een kapsa lon; soms in een instelling zoals een ziekenhuis of bejaar dentehuis. Soms begint zij een eigen zaak, wat hoge investe ringskosten met zich mee brengt. De leerling-kapster be gint met eenvoudige karwei tjes. Naarmate haar opleiding vordert en zij laat zien wat ze kan krijgt zij moeilijker werk. Naast handvaardigheid heeft zij een creatieve inslag. Ze mag geen last hebben van slechte voeten (veel staan). Op leiding: kappersdagscholen, zowel overdag als 's avonds (1 of 3 jaar). Leerlingwezen: 2 jaar na voortgezet onderwijs.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1977 | | pagina 17