Je bent een
duizendpoot
maar er kan
weieens een
poot hap99
Vertaler vliegt
uit de bocht
VAN AMSTERDAMSE
VOLKSJONGEN TOT
BURGEMEESTER
PAGINA 10
AMSTERDAM „Emoties zijn geweldig
belangrijk. Mensen die op alles met hun
verstand reageren..nee! Aan de andere
kant moet je niet met je emoties te koop
lopen." Dat zegt Amsterdams nieuwe burge
meester Willem Polak - waarschijnlijk tot
volle tevredenheid van zijn partijgenoten in
de hoofdstad. De Amsterdamse PvdA-men-
sen stelden eind vorig jaar een profielschets
op van de man die Ivo Samkalden zou
moeten opvolgen. Daarover is in de afgelo
pen maanden nogal schamper gedaan. Voor
al de voorwaarde dat de nieuwe burgemees
ter zijn emoties moest durven tonen en
alleen indien nodig beheersen, werd op
hoon onthaald. Polak vindt, dat die schets
ten onrechte belachelijk is gemaakt. „Ik
begrijp heel goed wat ze bedoelen. Ik was
het ermee eens. Van dat punt van de emo
tionaliteit is in de kritiek een karikatuur
gemaakt, maar het is vreselijk geldig."
Willem Polak (52) is een rasechte Amster
dammer. Hij werd geboren in de Nieuw-
markt, het hartje van de stad. Nu een deel
van deze buurt tegen de vlakte is gehaald
ten behoeve van de metrobouw wil hij daar
niet sentimenteel over doen. Integendeel.
„Laten we in godsnaam ophouden met te
doen alsof de Nieuwmarkt iets schitterends
is. De mensen die het zo idealiseren komen
ook niet uit Amsterdam. Je hoort de kritiek
vooral van buiten. Ook zonder metro zouden
er belangrijke ingrepen in de buurt nodig
zijn geweest. Er is met de Nieuwmarkt veel
demagogie bedreven."
Hij ruimt ook meteen een ander misverstand
uit de weg. Niet hij maar zijn partijgenote,
mevrouw Polak, was in 1966 de enige in de
PvdA-fraktie die tegen de metro stemde. „Ik
behoorde tot de voorstemmers. Ik heb er
geen spijt van en ik verloochen dat niet."
Het milieu waarin hij opgroeide was naar
hij zelf zegt „typisch Amsterdams". Een
joods gezin, maar niet orthodox. Willem was
enig kind. Zijn vader was vertegenwoordi
ger in textielwaren. Volgens Polak waren
zijn ouders „stabiele SDAP-stemmers",
maar niet aktief in de partij. Ze lazen thuis
Het Volk, de SDAP-krant, „maar ik las
praktisch alles wat ik te pakken kon krij
gen."
Twee gebeurtenissen hebben op zijn jeugd
een stempel gedrukt. Eerst de crisis, vervol
gens de oorlog. Hij zegt, dat hij zich al erg
jong bewust was van het opkomend fascis
me in Duitsland en de gevolgen daarvan
voor de joden. De socialisten en de protes-
tants-christelijken hebben van begin af aan
heel goed gezien wat er over de grens
gebeurde. Die lieten zich niets wijsmaken.
Wij maakten ons geen illusies. We wisten dat
het erg was maar later bleek het veel erger
dan je je kon voorstellen."
Vrijwel de gehele familie van Willem Polak
is tijdens de oorlog weggevoerd en niet meer
teruggekomen. Hijzelf dook in 1942 onder
bij een arbeidersfamilie in Twente. Daar
heeft hij tot het eind van de oorlog gezeten.
Zijn verbondenheid met Amsterdam voert
hij terug op de februaristaking in '41. Met
het platgooien van het werk protesteerden
de Amsterdammers tegen de jodenvervol
gingen. „Dat heeft een geweldige indruk
gemaakt. Het gevoel van: Ze laten je niet
in de steek."
Direkt na de oorlog meldde Polak zich aan
als SDAP-lid, later werd dat de Partij van
de Arbeid. Hij begon een studie economie
en nam er uit geldgebrek een tijdelijk be
doelde baan bij als journalist bij het Vrije
Volk. Uiteindelijk bleef hij daar vele jaren
werken. Samen met zijn vrouw was hij
aktief in de PvdA. Hij was voorzitter van
afdelingen, later van het gewest van 38 jaar
in de gemeenteraad.
Er wordt van hem gezegd, dat hij de be
stuurlijke kant van de politiek altijd meer
LEIDSE COURANT
toegedaan is geweest dan de puur politieke.
Hij spreekt dat tegen, maar voegt eraan toe:
„Ik ben me er wel altijd van bewust geweest,
dat je een verdomd goeie organisatie moet
hebben om politiek effectief te zijn."
Volgens hem is het gebrek aan organisatie
de hoofdfout geweest van D'66. „Het was
een stel hele slimme, intelligente mensen,
maar ze verzuimden volstrekt om een goeie
organisatie op te bouwen. Op een gegeven
moment bleek dat die plant droog stond. Ze
doen het nu beter."
Bij de Nieuw-Links-beweging in de PvdA,
ontstaan halverwege de jaren '60 om de
indommelende partij nieuw leven in te bla
zen, was Polak „op geen enkele manier"
betrokken. Hij schrijft dat toe aan het wet
houderschap waarin hij toen „helemaal op
ging". Zij houding tegenover de jonge radi-
kalen was, zegt hij nu, dubbelslachtig.
„Ze slaakten kreten waarvan ik dacht: kom
nou! Maar aan de andere kant zeiden ze ook
dingen die wij ook dachten, maar die niet
meer werden gezegd. De verjonging van de
PvdA is voor een groot deel aan Nieuw
Links te danken."
Kritiek had Polak wel op sommige metho
den van Nieuw Links. „Ze waren soms
keihard tegen mensen die toch een jarenlan
ge verdienste hadden voor de partij. Maar
zelf heb ik nooit conflicten met Nieuw Links
gehad."
Soortgelijke kritiek levert hij ook op de
„straatbeweging" van die tijd, waarvan zijn
„chef", burgemeester Van Hall, meer en
meer het mikpunt werd. „Het provoceren
om te provoceren vond ik slecht, bovendien
ondoelmatig. Die rookbom bij het huwelijk
vond ik misplaatst. Maar de doelstellingen,
daar zat soms een hoop goeds in."
Volgens hem zijn „de geweldige verdienst
en" van Van Hall door de gebeurtenissen
in de laatste twee jaar van zijn burgemees
terschap naar de achtergrond verschoven.
„Hij had meer gevoel voor wat er gebeurde
dan men dacht, was ook minder conventio
neel dan hij overkwam."
Even later vult hij aan: „Je moet als burge
meester een duizendpoot zijn. Het kan zijn
dat er twee pootjes haperen, je hebt je
sterke en je zwakke kanten." Van zichtzelf
„kan en wil" hij zijn sterke en zwakke
kanten niet aangeven. „Ik heb nooit veel tijd
gehad voor zelfonderzoek. Moet je ook niet
doen, geloof ik. Als je te lang voor een
spiegel staat kon je wel 'ns een hekel aan
jezelf krijgen."
Polak heeft zich de afgelopen jaren in poli
tiek Den Haag erg thuisgevoeld. „Ik ben
nooit ergens met knikkende knieën naartoe
gegaan." Als moeilijkste opgave in zijn pe
riode als staatssecretaris beschouwt hij de
verdediging van het spreidingsbeleid. „Maar
ik heb dat met zeer veel overtuiging gedaan.
Als journalist had ik voordien al veel ge
schreven over het noorden. Toen kwam ik
al tot de konklusie, dat er een wezenlijke
versterking van het noorden moest komen,
mede in het belang van het westen."
Polak zegt („zonder mezelf op de borst te
slaan") dat hij in het kabinet uiteindelijk
met sukses heeft geijverd voor het principe
van de vrijwilligheid in het spreidingsbeleid.
„Dat was voor mij essentieel. Ik heb daar
hele verhalen over gehouden in de minister
raad tot ze zeiden: „Je hebt gelijk."
Hij is nu een beetje bevreesd, dat de vrijwil
ligheid van de andere kant in gevaar wordt
gebracht. „Ik heb tegen de PTT-organisaties
gezegd: vrijwilligheid oké, maar dan ook
echt. Dat betekent, dat een ambtenaar die
mee wil niet door zijn collega's onder druk
mag worden gezet onder het argument van
solidariteit. Dat proces dreigt nu wel."
HANS GOSLINGA
Het gekrakeel rond de niet-toe-
kenning van de Martinus Nij-
hoffprijs (voor vertalingen) is
nauwelijks een beetje tot rust
gekomen, of opnieuw is er een
rel in het vertalerswereldje.
Hoofdverdachte in de jongste
tragi-komedie is de Haagse
schrijver/vertaler Wim Gijsen;
aanklager, het weekblad Vrij
Nederland; slachtoffers: de vele
duizenden kopers van Gijsens
vertaling „Humboldt's nalaten
schap", een van de laatste boe
ken van Nobelrprijswinnaar
Saul Bellow.
Deze vertaling werd eind vorig
jaar door uitgeverij Agathon op
de markt gebracht kort nadat
Bellow de Nobelprijs had gekre
gen. Een ideaal tijdstip, want er
ontstond een ware stormloop op
Bellows werd, dat in Nederland
vroeger nooit zo best was ver
kocht Het gevolg was ook, dat
het boek veel meer aandacht
kreeg in de pers dan normaal
het geval zou zijn geweest. Zoals
in Vrij Nederland, dat niet min
der dan drie medewerkers de
vertaling liet napluizen. Het re
sultaat was verbluffend. Verge
lijking tussen de oorspronkelij
ke Amerikaanse tekst en de Ne
derlandse versie van Wim Gij
sen (in het VN-artikel aangeduid
met „Wim G.", zoals dat een
goed gebruik is bij de misdaad-
verslaggeving) wees uit, dat de
vertaler een in alle opzichten
belazerd stuk had afgeleverd.
Onbekwaamheid, slordigheid,
onbenul, onbegrip, gebrekkige
talenkennis: onder overlegging
van tal van - inderdaad hemel
tergende - voorbeelden kreeg
Wim Gijsen deze en andere
kwalificaties in de schoenen ge
schoven. Een paar citaten uit de
kritiek: „Ook een genoeglijk
avondje stelt de vertaler voor
problemen: we sat with whisky,
poker chips (pokerfiches) and
cigars' wordt „Zo zaten we
daar, pokerend, chips etend, vol
whisky en sigaren"; „Baseball-
knuppels (geen slaghouten over
igens) die onder een auto wor
den geworpen, liggen een paar
bladzijden verderop op de ach
terbank"; „Van een snikhete
avond („a stifling night") maakt
G. doodleuk een „ijskoude
avond".
Huilerig
De meer dan vernietigende kri
tiek riep om een reactie van de
beklaagde en die kwam dan ook
enkele weken later. In een bijna
huilerige brief trekt Wim Gijsen
het boetekleed aan en belooft
plechtig geen literair werk meer
te zullen vertalen, na de mede
deling dat hij na de kritiek „van
de ene dag op de andere brode
loos was". Wat dan volgt maakt
weliswaar de miskoop van al de
lezers van het gewraakte boek
niet goed, maar geeft wel een
onthullend beeld van hoe een
schrijver in dit land moet zien
rond te komen. Wim Gijsen
schrijft: „Net als zoveel andere
Nederlandse auteurs voel ik mij
geen vertaler, ik moet vertalen
omdat ik met schrijven niet ge
noeg verdien en omdat ik geen
andere manieren weet om aan
de kost te komen. (-) Ik heb
altijd vertaald met het gevoel
dat ik eigenlijk behoorde te
schrijven. Je hoopt steeds dat
als je drie maanden vertaalt, er
voor vier maanden brood op de
plank is zodat je één maand
over houdt voor je eigen werk.
Dat is onbillijk tegenover Saul
Bellow, maar hoe onbillijk is
dat tegenover mij en andere Ne
derlandse auteurs? (-) Ik heb
altijd een ferme brok van mijn
schrijftijd op moeten geven om
aan de kost te komen. Ik heb
vier jaar voor de schoolradio
gewerkt en in die jaren gemid
deld acht educatieve uitzendtek-
sten per jaar gemaakt van der
tig minuten; ik heb kritieken
geschreven over boeken die me
geen barst interesseerden, ik
heb een dozijn of meer vertalin
gen en bewerkingen gemaakt op
een ander vakgebied, ik heb le
zingen gehouden en jaar in jaar
uit werkgroepen geleid, ik heb
correctiewerk gedaan voor de
LOI, ik heb elke schnabbel aan
gepakt die maar in de verte iets
met „letters" te maken had en
ik weet daar een omschrijving
voor: roofbouw op een schrijver
die geen kant uit kan."
Bomans
Laat het Wim Gijsen een troost
zijn, dat hij met de verminking
van Bellows boek in elk geval
met Kunst is bezig geweest.
Tenminste, als we Godfried Bo
mans moeten geloven die ooit
schreef: „Kunst begint daar
waar de kunstenaar afwijkt van
het gegeven object" Dit citaat
is afkomstig uit een bundeltje
aforismen van Godfried Bo
mans (uitgave Elsevier; prijs:
7,90), dat Gerd de Ley samen
stelde in het kader van de actie
om elke door Bomans geschre
ven komma minstens vijf keer
in boekvorm uit te geven. Als
weinig anderen had Godfried
Bomans de begaafdheid om een
gedachtenflits kort en bondig te
formuleren. Aforistische zinnen
zijn dan ook rijkelijk verspreid
over zijn vele boeken. En daarin
doen ze het een stuk beter dan
in het isolement van dit aforis-
menbundeltje, dat door de kale
opsomming van al die geestighe
den een „lach-of-ik-schiet"-drei-
gement in zich heeft Bomans
was zich daar waarschijnlijk
erg goed van bewust, want hij
heeft zelf nooit de aandrang ge
had om zijn oeuvre met een
aforismenbundel te vergroten.
Op puntige uitspraken moet je
nu eenmaal een beetje zuinig
zijn, want zeker hiervoor geldt
dat overdaad schaadt. Daarom
hier maar twee voorbeelden uit
het boekje: „Vertalen is niet ge
makkelijk. Ik weet het ik heb
het zelf ook veel gedaan. Ik heb
zelfs Wijntje en Trijntje ver
taald: „Bordeaux et Bardot";
„Wilt u iemand kwaad zien wor
den, beaam dan zijn mening als
hij iets ongunstigs zegt over
zichzelf'.
Rasier
Het roemruchte literaire tijd
schrift „Raster" is terug van een
paar jaar weggeweest. In zijn
tweede leven wordt het een drie
maandelijks tijdschrift in boek
vorm zonder abonnees. Een een-
mansredactiie van weleer (H.C.
ten Berge) is uitgebreid met J.
Bernlef, Pieter de Meijer en
Jacq Firmin Vogelaar. Een
bontgekleurd gezelschap en dat
was precies de bedoeling, zo
wordt in een soort beginselver
klaring in het eerste nummer
uitgelegd. Een verklaring overi
gens waar je alle kanten mee
uitkunt en ook dat schijnt pre
cies de bedoeling te zijn ge
weest. „Wanneer we het vooraf
gaande in één zin mogen samen
vatten, zal Raster pogen een
veelvormig maar programma
tisch tijdschrift te zijn, waarin
plaats is voor oorspronkelijk
Nederlandstalig werk, voor the
matische diskussies, beschou
wingen, vertalingen en buiten
landse kronieken", zo luiden de
goede voornemens. In het eerste
nummer zijn behalve van de
vier redactieleden ook bijdragen
te vinden van onder anderen
Sybren Polet, Louis Ferron,
Gerrit Kouwenaar en de filmer
Rolf Orthel. De aandacht voor
de buitenlandse letteren is deze
eerste keer toegespitst op Italië.
(Uitgave: Bezige Bij; prijs:
19,50).