Religieuze
zal
zeker
niet
verdwijnen
Op zoek
naar nieuwe
vorm van
evangelisch
leven
BEZIELING
VITALE GROEPEN GEDRAGEN DOOR DIEPE
(van een onzer verslaggevers)
Het kloosterleven van vrouwelijke religieuzen
in ons land is nog volop in beweging. Overal
streven kleine groepjes vol energie naar een
nieuwe vorm van evangelisch leven. Dat zijn
niet alleen jongeren, maar ook ouderen, tot
zestig jaar toe. Veel bewuster dan in vroeger
dagen zoeken zij naar beleving van het religieu
ze ideaal. Het zijn groepen vol vitaliteit. Duide
lijk is dat zij nog geen volledige eigentijdse
belevingsvorm hebben gevonden. Even duidelijk
is echter, dat het streven naar die belevings
vorm voortkomt uit een zó diepe religieuze
bezieling, dat men voor de toekomst zeer hoop
vol mag zijn. Dit is duidelijk geworden in een
gesprek met de staf van het secretariaat van
de Stichting Nederlandse Vrouwelijke Religieu
zen (SNVR), waarin alle actieve zustercongrega
ties zijn verenigd.
bij een bepaalde groep dan bij een congregatie.
Dat betekent momenteel dat de ene groep, die
duidelijker herkenbaar is dan andere groepen,
ook eerder nieuwe leden aantrekt.
Dat de ene groep meer herkenbaar is dan de
andere hoeft overigens niemand te verwonderen.
Zoals gezegd, is men nog op zoek naar een
nieuwe vorm van het kloosterleven. De ene groep
is daarin verder dan de andere, want er bestaat
een grote verscheidenheid aan groepen Of - wat
ook wel kan gebeuren - de ene groep heeft meer
contacten met de buitenwereld en valt daardoor
eerder op.
Op zoek
Hoe dan ook: de religieuzen werken overal hard.
aan een uitdieping van het religieus aspect.
Vroeger - zo zou men kunnen zeggen - was de
actieve vrouwelijke kloosterling eerder werk
zaam in dienstbaarheid dan dat zij als religieus
leefde. Het klooster was een werkgemeenschap.
Nu probeert men toe te werken naar een leefge
meenschap. De laatste jaren zijn de zusters dan
ook intensief bezig geweest met de interne op
bouw van de gemeenschap. Zij stelden zich de
vraag: Wat is onze taak in kerk en wereld? Op
die vraag hebben zij zich diepgaand bezonnen
en die bezinning duurt nog steeds voort.
Het heeft al veel vruchten afgeworpen. Maar
juist omdat het antwoord nog niet gegeven is,
staat de werving stil. Men kan immers moeilijk
tot jonge vrouwen zeggen: sluit je bij ons aan,
leef zoals wij, als niet tegelijkertijd gezegd wordt,
waarin dat leven dan bestaat.
De oude vormen zijn weg. Men zou kunnen
zeggen dat de verpakking nu is weggegooid.
Maar de kloosterlingen zoeken nog naar wat er
dan eigenlijk wel in die verpakking zat Zij
zoeken naar een nieuwe invulling van het evan
gelische leven.
De vragen staan levensgroot overeind: wat is de
waarde van de drie geloften, van het gezag (de
verhouding tot overste en bestuur), van de ge
bedsvormen? In feite was er tot voor kort een
Zusters als spuitgasten bij een brandoefening
zekere huiver om te erkennen dat de kloosterlin
gen op zoek waren. Ook dat heeft de pogingen
om nieuwe leden te werven in ongunstige zin
beinvloed.
Dat alles neemt het feit niet weg dat de congrega
ties van vrouwelijke religieuzen sterk vergrijzen.
Er zijn nog altijd zo'n 22.000 actieve vrouwelijke
kloosterlingen in ons land, maar de helft van de
leden is boven de vijfenzestig jaar. Tussen haak
jes: ook dat maakt het soms weinig aantrekkelijk
voor jongelui om in een gemeenschap met zo veel
ouderen in te treden.
Dat de staf van de SNVR toch optimistisch is,
komt doordat de religieuzen steeds meer een
functie gaan vervullen, die door pater Smeets
een „gistbak"-functie wordt genoemd.
De kieine groepen, die her en der in de samenle
ving verspreid zijn, beginnen langzaam maar
zeker het religieuze ideaal opnieuw tot uiting te
brengen. Heel geleidelijk maar onmiskenbaar
toont zich in die groepen een nieuwe evangeli
sche levensvorm.
Op den duur zal dat zeker tot nieuwe roepingen
voor dat leven leiden, ook zal de aanwas nooit
meer zo groot worden als enkele tientallen jaren
geleden.
Daarin ligt ook het verschil tussen de leiding van
de afzonderlijke congregaties en de stichting
voor vrouwelijke religieuzen. De congregaties -
en dat is heel menselijk - zien met een zeker
leedwezen hoe hun ledental kleiner wordt en hoe
er nauwelijks uitzicht lijkt op een hernieuwde
groei. Het voortbestaan van het eigen instituut
lijkt in gevaar, en het eigen instituut heeft di
kwijls een langdurige en grootse traditie achter
zich. Moet men dat op den duur dan zo maar
opgeven? Als er dan eens een keer een aanmel
ding is van een of twee kandidaten voor zo'n
congregatie, denkt men misschien wat al te
gemakkelijk dat het dieptepunt voorbij is.
Een van de congregaties in het westen van het
land heeft onlangs een brief geschreven aan de
andere congregaties met het verzoek om een
gezamenlijk opleidingsinstituut in te stellen. Jon
ge vrouwen, die zich voor het kloosterleven
melden, zouden dan niet meer zoals vroeger door
de betrokken congregatie in het kloosterleven
worden ingeleid, maar door de congregaties geza
menlijk.
Iets dergelijks heeft men in België al gedaan.
Het blijkt daar in ieder geval dat de kandidaten
na hun opleidingstijd inderdaad bij de congrega
tie terugkomen, waarvoor zij zich hebben aange
meld.
Dat is misschien wel een praktische oplossing
om de nieuwe leden te kunnen aannemen en te
behouden voor de eigen congregatie. Maar het
lost het probleem van het geringe aantal roepin
gen niet op. Als dat aantal zo klein blijft, dan
zal er waarschijnlijk toch wel wat anders gebeu
ren. De kans bestaat dan namelijk dat vroeger
of later het ledental van een aantal instituten
toch te klein wordt en dat zij noodgedwongen
er ten slotte toe moeten overgaan zichzelf op te
heffen of een fusie aan te gaan met andere
congregaties.
Zelf kiezen
Er is evenwel nog een andere mogelijkheid,
waarmee men bij de SNVR graag zou beginnen:
laat degenen die zich aanmelden niet opleiden
voor een bepaalde congregatie maar laat hen
proberen zelf een levenswijze te vinden voor
jonge mensen, zo redeneert de staf van de stich
ting. Niet alleen wordt op die manier voorkomen
dat jonge mensen worden vastgeklemd door een
vergrijzende bovenlaag, maar bovendien krijgen
die de kans om zelf een eigentijdse evangelische
levensvorm te vinden, zonder de ballast van het
verleden. Die oplossing komt in feite neer op een
keuze tussen het eigen instituut en het wezen van
het religieuze leven.
Als met al zijn de vrouwelijke religieuzen dus
echt niet uit de problemen. Maar, zoals gezegd,
vitale groepen streven energiek naar de beleving
van het religieuze ideaal.
Het lijdt geen twijfel, of die energie en vitaliteit
zal op kortere of langere termijn het kloosterle
ven weer glans geven die tot buiten de religieuze
gemeenschap zal uitstralen. Het aantal klooster
lingen mag dan verminderen, de religieuze zal
zeker niet verdwijnen.
Ook de gehoorzaamheid was een belangrijke
zaak. Niet op de eerste plaats omwille van allerlei
kleine regeltjes die de kloosterlingen maar had
den op te volgen. Maar ook omdat de congregatie
als het ware als werkgeefster optrad en op elk
willekeurig punt in het land zusters kon inzetten.
Zij konden van de ene dag op de andere worden
overgeplaatst naarmate de leiding van de congre
gatie het nuttig of noodzakelijk oordeelde. Op
die manier kreeg de dienstbaarheid aan de even
mens concreet gestalte.
Er was ook meer duidelijkheid aanwezig. De
zusters bestonden in het oog van de mensen
„echt": men kon hen herkennen aan hun kleed,
aan hun samenwonen in een klooster, aan de
inrichting van het klooster. Nu wonen er nog veel
zusters in kloosters, maar de meesten hebben
hun kloosterkleding afgelegd. De kloosters zijn
anders ingericht en er zijn ook veel zusters die
niet meer in kloosters leven maar in kleine
groepjes, zo maar in een flatje tussen de mensen-
De maatschappij herkent de kloosterlinge niet
meer.
In zuidelijke landen - waar de maatschappij
structuur nog duidelijk anders is dan hier - en
in de missielanden spelen die factoren allemaal
nog wel een rol. Daar is de aanwas nog groot
Veel doelen bereikt
Maar hier kan een meisje tegenwoordig haar
religieuze inspiratie en haar dienstbaarheid aan
de mensen tot uiting brengen zonder religieuze
te worden. Ze kan ook ontkomen aan de naam
loosheid van de massa. Een meisje kan haar
religieuze inspiratie bijvoorbeeld beleven in een
bijbelgroep of liturgische werkgroep, zij kan
dienstbaar zijn aan kerk en maatschappij door
activiteit in een maatschappelijk of politiek geën
gageerde groep - Amnesty International, milieu-
werkgroep, politieke partij of wat dan ook, zij
kan studeren en onderwijzeres, verpleegster, arts
of nog veel meer worden wat in vroeger dagen
slechts zeer moeilijk of helemaal niet bereikbaar
was.
Overdag in dienst bij de politie in Washington, na deze dagtaak terug naar het veilige
klooster, om er andere - hogere - plichten te vervullen.
Bovendien was vijftig jaar geleden het maat
schappelijke en religieuze klimaat anders en
verschilden de religieuze waarderingen met die
van nu. Vijftig jaar geleden was dat klimaat
gunstiger. Men had meer waardering voor het
min of meer absolute gezagspatroon, tegenwoor
dig hecht men meer belang aan het eigen leven
spatroon.
En in zeker opzicht hebben de kloosterlingen
zichzelf overbodig gemaakt. Het doel waarvoor
veel congregaties werden gesticht: hulp in sociale
nood, is bereikt. Maar juist dat bereiken van die
maatschappelijke doelstelling is een van de oor
zaken van de indentiteitscrisis die nu al vele
jaren gaande is. Wat is en wat betekent in deze
tijd, nu er geen goedkope hulp meer nodig is
voor gezinnen, verpleging, onderwijs enzovoort,
wat betekent nu nog het kloosterleven van de
actieve congregaties?
Het antwoord op die vraag is nog niet gegeven.
Wel heeft dit een uitdieping van het religieuze
aspect tot gevolg gehad. De kloostergemeenschap
wordt van werkgemeenschap omgevormd tot
leefgemeenschap. Maar nogmaals: de oplossing
is echt nog niet gevonden.
In het voorgaande liggen de oorzaken, waarom
er momenteel maar weinig jonge vrouwen zich
melden en waarom er niet veel wordt gedaan
aan werving. Want - een enkele uitzondering
daargelaten - geen enkele congregatie is bewust
bezig te werken aan het aantrekken van nieuwe
leden.
Van de andere kant zijn daarin ook de aanzetten
te vinden van een hernieuwd kloosterleven van
vrouwelijke religieuzen in de toekomst, al ver
heeft men bij de SNVR niet dat de (misschien
wel overmatige) omvang van het vrouwelijke
kloosterleven voorbij is. De omstandigheid dat
meisjes hun religieuze inspiratie anders kunnen
beleven dan voorheen en het feit dat de oor
spronkelijke doelstellingen van de congregaties
geheel of grotendeels zijn bereikt, zijn niet weg
te werken.
Verkeerd beeld
Van de andere kant hoopt men bij SNVR dat
de toeloop groter zal worden naarmate het kloos
terleven duidelijker herkenbaar wordt door de
vernieuwde inspiratie. Een moeilijkheid is im
mers, dat er nog veel oude opvattingen leven.
Telkens weer worden de kloosterlingen gecon
fronteerd met ideeën die uit vroeger dagen stam
men, maar kennelijk een zeer hardnekkig leven
leiden. Dat nog niet zo erg lang geleden de film
„Zuster Luc" nog eens op de tv kwam, waarin
alle oude en volkomen afgedane uitingsvormen
van het kloosterleven nog eens breed werden
uitgemeten, heeft daaraan geen goed gedaan.
Steeds opnieuw zien de religieuzen zich genood
zaakt dat soort verouderde opvattingen uit de
weg te ruimen. Het lijkt maar heel moeilijk te
lukken om de gevestigde negatieve ideeën te
overwinnen.
In zeker opzicht hoort bij die negatieve ideeën
ook het feit dat men de religieuze niet meer kan
herkennen. Het kloosterkleed, de oude en sóms
wat bekrompen regeltjes en zelfs het samenwo
nen in een klooster zijn niet wezenlijk voor het
religieuze leven, maar het was tot voor enkele
tientallen jaren wel de manier, waarop de buiten
wereld de kloosterlinge herkende. Als tegenwoor
dig, om eens een voorbeeld te noemen, drie
zusters samenwonen in een flatje, dan wonen zij
er niet als zo maar drie dames maar als drie
kloosterlingen. Het blijkt echter voor zeer veel
mensen moeilijk om hen dan als religieuzen te
herkennen.
Blijkt die herkenning wel te bestaan, dan blijkt
tegelijkertijd dat het kloosterleven nog wel trekt.
Meisjes melden zich juist om die reden eerder
Natuurlijk maakt men zich wel zorgen om de
uiterst geringe aanwas van jonge leden. Maar die
zorg leidt niet tot vrees voor de toekomst en nog
minder tot paniek. In de praktijk blijkt momen
teel dat de weinige jonge vrouwen die zich voor
het kloosterleven melden, niet komen aanklop
pen bij „een" congregatie, maar heel bijzonder
bij een groep die een duidelijk gezicht aan het
kloosterleven weet te geven.
Overigens moet hierbij wel worden opgemerkt
dat het bestuur van de SNVR de zaken wat meer
op een afstand bekijkt De leiding van de afzon
derlijke congregaties, die hun ledental langzaam
maar zeker zien slinken en een voortdurende
vergrijzing meemaken, denken daar iets anders
over. Zij trekken in een aantal gevallen wel
graag nü al nieuwe leden aan voor de congrega
tie.
Natuurlijk is men ook bij de SNVR niet wars
van jonge aanwas. Nieuwe, jonge leden zijn
immers nodig om te helpen het religieuze leven
de eigen verantwoorde gestalte te geven, die in
deze tijd de religieuze door haar kloosterlijke
beleving en inzet onderscheidt van de niet-kloos-
terling.
Veel factoren
Van de andere kant moet men zich niet verkijken
op de geringe aanwas van nieuwe leden. Pater
Smeets, de theologische adviseur van de SNVR,
zegt dat de vraagstelling eigenlijk verkeerd is als
men zegt: waarom zijn er nu zo weinig leden?
Eerder moet men vragen: waarom waren er
vroeger zo veel?
Het belangrijkste in elke kloosterroeping is van
zelfsprekend de religieuze inspiratie. Maar of die
inspiratie de vorm van een kloosterleven aan
neemt, is afhankelijk van veel meer factoren.
Zo'n vijftig jaar geleden betekende de vrouw in
het maatschappelijke leven weinig of niets. Aller
lei ontplooiingsmogelijkheden waren voor haar
- vooral als zij uit de arbeidende of boerenstand
kwam - gesloten. Het boerenbedrijf kon overgaan
op de oudste zoon, maar de overige kinderen
hadden weinig andere mogelijkheden dan op de
eigen boerderij te blijven als werkkrachten zon
der eigendomsrecht.
Een meisje kon trouwen met de erfgenaam van
een boerderij, maar vaak was die kans er niet.
In de arbeidende stand kon een meisje enkele
jaren werken in een of ander beroep, waarvoor
geen schoolopleiding nodig was. Daarna trouwde
ze, ofwel ze bleef haar hele leven in een onderge
schikte functie.
Uit nood ontstaan
Studeren was er voor meisjes niet bij. Maar als
kloosterlinge kregen zij( de kans om onderwijze
res, verpleegster en dergelijke te worden. Boven
dien waren de actieve congregaties vrijwel alle
maal ontstaan uit de nood der tijden. Het niet
gesubsidieerde katholieke onderwijs, de niet ge
subsidieerde verpleging, de niet gesubsidieerde
gezinszorg, de niet gesubsidieerde zwakzinnigen
zorg, en noem maar op, vroegen om werkkrach
ten die niet op een redelijk peil betaald konden
worden. Het hongerloon dat hun ten deel viel
en dat aan de congregatie werd uitgekeerd, was
veelal onvoldoende om een werkelijk goed onder-
houdspeil te bekostigen.