Arabische
wezen en
vondelingen
kregen
eigen huis
in SOS
kinderdorp
in
Bethlehem
ereatii
23p* -kinderdorp in Bethlehem. In de hele wereld zijn er 103.
IM 17,
chholz
ilehem Misschien had Achmed een
tre voornaam, toen hij op die dag in
rt 1974 als keurig verpakt postpakket,
Ier vermelding „retour afzender",
Autob| gedeponeerd in de berm van de weg,
L°hr j,aar Jeruzalem leidt. Misschien heette
sufachpp (jat moment Kamal of Abdullah
zijn vader, die in de lentenevels is
jlost. Misschien heeft men zich na zijn
forte niet eens de tijd gegund om hem
ernoemen en legde men hem daarom
naamloos achter die waterput.
zegent men ^em vond (spelende kinderen
40.—pekten hem en pas veel later kwam er
ectusl agent op af, die de bundel naast zich
de voorbank van zijn patrouillewagen
de en er mee naar het hoofdbureau in
^^hlehem reed) was er in elk geval geen
"""ele reden tot grote vreugde in het dal
daarbuiten in Judea zoals indertijd,
de dagen vervuld waren en Maria
r eerstgeborene baarde en hem wikkel-
n doeken, die, afgaande op de prenten
tinderbijbels, dezelfde vale kleur had-
- als de verpakking, waarin Achmed
ammi^ aangetroffen- Er lagen ook geen her-
uurta-' ^et veld en w'ïzen uit het Oosten
den evenmin de moeite genomen om
weg te gaan naar de stad van David
Achmed te zien.
imed had trouwens geen enkel rechf op
jewijzen, kon geen aanspraak maken
de gaven der wijzen, want zijn komst
ïarde was immers een ordinaire vergis-
orgdj» een bedrijfsongeval, dat in de post
rourjVoorzien" werd weggemoffeld. Daarom
;st hij anoniem en zonder bagage aan
llevensklus beginnen.
^™ir de motieven van zijn uitstoting kan
teraf slechts gegist worden: armoe, de
st voor de schande, voor roddels? Er
zoveel redenen, die mensen in het
,uw kunnen bedenken om zichzelf vrij te
geiten. Misschien - steeds weer dat eeuwi-
ung£-misschien - wordt er ergens op de
lrhejlestbank nog altijd om zijn verdwijning
■treurd.
hmed heeft daar in elk geval geen weet
a. Zijn foto hangt nu alweer drie jaar
het prikbord in de spreekkamer van het
6-dorp in Bethlehem. Daaronder zijti
lm, althans de naam, die andere mensen
i zijn ouders hem gegeven hebben
'ü"|imed, 24-3-1974. „Een kereltje met pit",
'"l zuster Roberta, als ze de foto aanwijst,
B zal het nog heel ver in de wereld
-foppen". Zuster Roberta heeft gevraagd,
het gesprek kan worden gevoerd in het
its. Haar kennis van het Engels acht ze
roldoende voor een heldere uiteenzetting
r het werk, dat ze doet. „Verzeihung",
ir, v. za met een besliste glimlach, „ik hoop,
u vroeger onder de Duitse les niet hebt
en suffen. U zult er trouwens weinig
eite mee hebben als Nederlander. Uw
ZEN. I is immers bijna Duits. Broertje en
a9se je. Ja, die Hollander sind nette Leute".
rver" spreekt met het smeuig accent van haar
foortestad Wenen, plaatst haar umlau-
als een dot slagroom op een verjaar-
uche {staart. Ze heeft ook voor thee gezorgd
£ER .brosse biscuit. „Want u zult wel honger
ation >ben na zo'n lange reis.".
jera ruimte, waarin ze me ontvangt lijkt op
spreekkamers in alle pensionaten op
nstelijke grondslag. Kale wanden, kruis-
jld, kalender, tafel in het midden met
I herfstig kleed erop, twee rozen in een
iaar ïs van aardewerk, stoelen met rechte,
r de (i-hernia-ruggen en op één daarvan zus-
iter. Roberta in het ongemakkelijk tweedelig
>rbij fis, dat sinds het laatste concilie het
ind. losterhabijt heeft verdrongen.
""'n ik haar beken, dat niets in deze kamer
9.-)- èt vermoeden, dat we op Arabisch
iro1- jndgebied zijn heft ze haar wijsvinger
[zegt ze docerend: „Het zou correcter
M n, als u zegt: „Israëlisch grondgebied",
tnag ook volstaan „bezet gebied", als u
liever is.Ik ken uw achtergronden daar
weinig voor. Toen we hier tien jaar
ieden begonnen was Bethlehem inder
ad een Jordaanse stad. Maar dat is
anafVeer wat iaartjes geleden, nichtwahr.
Op de proef
eer die glimlach. Weer een rondje thee.
■EL. chter het raam ligt de oprijlaan er gren-
loos verlaten bij. Verderop beginnen de
fle heuvels, waar de huizen op elkaar
■•lken zijn gestapeld en zo een trap vor-
fn, die tenslotte uitmondt bij een gebood
kerk. Ik ben er deze keer met opzet niet
aar binnen gegaan, herinner me de pijn
jAF in een eerder bezoek aan de lege grot
vel, pder het priesterkoor. Een mens moet zijn
poof niet al te zeer op de proef stellen.
lok nu heb ik verbijsterd gekeken naar
P religieuze edelkitsch, waarmee Bethle-
em is volgestort. De toegangsweg naar
Pt immense plein, waar hijgende sight-
f eeing-bussen bumper aan bumper ston-
len is omzoomd door winkelpanden met
r°rtsachtig gloeiende néonfuiken:
„STOP: „IN DE HEILIGE MAAGD"
HEEFT HET JUISTE SOUVENIR VOOR
U. MAN SPRICHT DEUTSCH, ENGLISH
SPOKEN". En daar liggen ze: kruisen in
alle formaten, zakkruisen, salonkruisen,
kruisen met en zonder INRI, roestvrije
nagels, houten kruisen, gouden kruisen. Ze
kruien de etalages in, bedekken de toon
banken. „Sir, kopen, kopen", sissen de
jongens bij de ingang, „ik geef u tien
procent korting".
Tussen de heiligenbeelden, die in een
sneeuwjacht verzeild raken als je ze om
draait, verdringen zich de pelgrims uit alle
windstreken. „Joop, kijk 's even deze kant
uit,v wat denk je hiervan?" Een arm met
een slavenband gaat omhoog. Knikken,
keuren, wegleggen, verder graaien. Bela
den met sloffen, zevenarmige kandelaren,
crucifixen en kamelenzadels komen ze te
rug in de bus. Foei, was dat afdingen. Hier
zal moeder vast blij mee zijn. En dat
allemaal omdat er eens een kindeke is
geboren op aard.
Gestolde waterval
De Arabische pompbediende, aan wie ik
de weg vraag naai; het SOS-dorp haalt zijn
schouders op. SOS: nooit van gehoord.
„Kinderdorp", probeer ik dan maar, „von
delingen, wezen". Hij schudt zijn gebeeld
houwd hoofd en draait zich om. Ik krijg
het gevoel, dat hij me niet lust, dat ie me
liever kwijt dan rijk is. Als ik dat vermoe
den doorgeef aan een agent wijst hij naar
het nummerbord van mijn huurauto. „Dat
komt daardoor", zegt hij, „uw auto heeft
een geel nummerbord. Wagens van Arabie
ren hebben in Israël een blauw nummer
bord. Ze denken, dat u een jood bent".
Een van de moeders van het kinderdorp met Achmed „een kereltje met pit."
SOS-dorp valt knalt er in een s-bocht een
steen tegen mijn ruit. „Opspattend grint",
denk ik, „kan de beste gebeuren". Als ik
daarna door het zijraam kijk zie ik die
jongen pas. Plank gas kan ik nog net zijn
tweede steen ontwijken.
„Misschien is het ook wat onverstandig",
meent zuster Roberta, „om uitgerekend
hier in een auto rond te rijden met een
Israëlisch nummerbord. Dit is en blijft nu
eenmaal een Arabische stad, waar de men
sen het niet kunnen verkroppen, dat ze
geen baas meer zijn in eigen huis. De
Israëliërs doen alles om de Arabieren voor
zich te winnen. Ze bouwen huizen, leggen
wegen aan, zorgen voor banen en scholen.
Maar toch blijft die bezetting pijn doen".
Zelf heeft ze overigens geen last van die
haat en nijd. Ondanks haar Weense tong
val beschouwen de Arabieren „de zuster
van het dorp" als één van hun volk. En
zolang ze geen partij kiest en blanco boven
vriend en vijand staat mag ze van Israël
óók blijven. „Ik ben hier niet gekomen om
iemand gelijk te geven", zegt ze „Ik ben
hier om onschuldige kinderen de smaak
van het geluk terug te geven".
Haar SOS-dorp is één van de il2 nederzet
tingen, die samen het kinderrijk van de
Oostenrijker Hermann Gmeiner vormen.
Zuster Roberta schuift eerbiedig zijn foto
in mijn richting: Gmeiner tussen kinderen.
Hij lijkt op de oudere broer van Jan van
Hillo.
Amneh Emouia met 7 van haar 10 kinderen. Op de achterste rij links zuster Roberta.
Daarna worden op een gigantische land
kaart de plaatsen aangewezen, waar op
vangcentra voor wezen, halfwezen en von
delingen zijn verrezen. Te beginnen 'met
het eerste project dat de gesjeesde dokter
uit Voralberg met bij elkaar gebedeld geld
in de buurt van Innsbruck heeft gereali
seerd. Een blokhut in het felgroene land,
meer is het niet.
Daarna bouwde Gmeiner in snel tempo
door: in Duitsland, Frankrijk, Finland, En
geland, Italië, Joegoslavië, Luxemburg,
Portugal en Spanje werden de hulpposten
uit de grond gestampt. In 1962 volgden
Korea, in 1967 Vietnam, waar in de buurt
van Saigon het grootste SOS-dorp aan 600
kinderen onderdak biedt.
Het kapitaal voor dit miljoenen-project der
naastenliefde wordt bij elkaar gebracht
door vier miljoen sympathisanten, die elke
maand drie gulden afdragen. Met die fi
nanciële rugdekking kan Gmeiner zijn le
venswerk draaiende houden. En uitbrei
den: „Herr dokter zit nog boordevol plan
nen", deelt zuster Roberta opgetogen mee.
„Hij is zojuist weer terug van een reis naar
Afrika. Daar zullen dus binnenkort ook
weer nieuwe dorpen geopend worden."
Haar eigen SOS-gemeenschap op de rand
van Bethlehem is gebouwd naar het oer
model van Gmeiner, die het gezin centraal
heeft gezet in zijn dorpen. „Herr dokter",
legt zuster Roberta uit, „gruwt van wees
huizen en terecht, want kinderen gaan in
de massa ten onder. Juist als ze jong zijn
hebben ze een moeder nodig en zoeken ze
bescherming in een eigen groep. Daarom
is elke SOS-gemeenschap verdeeld in fami
lies, die volkomen zelfstandig functioneren
in hun eigen huis. De leiding heeft een
ongetrouwde Arabische vrouw, die net als
elke andere moeder een maandelijks bud
get krijgt, waarvan ze rond moet zien te
komen. Hoe ze het geld uitgeeft is haar
zaak. En als ze het aan het einde van de
maand wat over heeft mag ze dat naar
eigen inzichten besteden. De ene keer zal
ze nieuwe gordijnen voor de woonkamer
kopen, een andere keer zal ze het in de
pot doen voor een radiootje.
Op die manier ontstaat er op den duur een
hechte familieband. Er wordt ook gezorgd,
dat de leeftijdsopbouw in elk gezin logisch
is. Dus niet drie tweelingen, die even oud
zijn, maar een oudste en een jongste en
daartussen broertjes en zusjes, die elkaar
in leeftijd opvolgen.
„En waar blijft de vader in het stuk zuster
Roberta?"
Ze knikt aandachtig, kruist de armen voor
de borst en zegt: „Die is er niet in een
SOS-dorp. U vindt dat waarschijnlijk ab
surd, maar ik zal toch proberen om het
uit te leggen. Ik geef overigens wel toe,
dat het ontbreken van een vaderfiguur in
onze organisatie een manco is. Het zou
ideaal zijn, als de kinderen konden terug
vallen op een vader én een moeder. Maar
in de praktijk van een SOS-dorp werkt het
niet Het is al heidens moeilijk om geschik
te vrouwen te vinden, die de loodzware
taak aan kunnen van een moeder in een
gezin van acht tot tien kinderen, die niet
van haar zijn.
Zet je nu een echtpaar aan het hoofd dan
krijg je het probleem van twee budgetten.
De man moet een baan zoeken, want in
het dorp hebben we geen werk voor hem'.
Maar die baan vindt hij niet of zeer moei
lijk, omdat onze dorpen ver buiten de
steden liggen. Als hij toch aan de slag
komt verdient hij een salaris, dat hij moet
delen met vreemden. Bij de vrouw ligt dat
anders. Zij heeft in het dorp een dagtaak
en krijgt daar geld voor. Voor haar is het
geen probleem om te delen, want het zijn
héér kinderen. Zij draagt de verantwoor
ding, zorgt voor de opvoeding. Heeft de
zelfde rechten en plichten als een echte
moeder.
Daar komt nog iets bij. Een man en een
vrouw, die gelukkig met elkaar zijn willen
liever hun eigen kinderen opvoeden dan
de kinderen van vreemden. Dat lijkt me
een logische zaak. Als ze bij ons een gezin
zouden adopteren zou ik toch het gevoel
hebben, dat er een steekje aan los zit."
Zuster Roberta zendt een blik vol warm
begrip over de tafel, maakt een gebaar van
„Tja, het is nu eenmaal niet anders", en
vraagt, of er nog thee moet wezen. Tijdens
het inschenken zegt ze: „In de meeste
dorpen is wel een dorpsleider, die fungeert
als een soort aartsvader. In ons dorp heb
ben we zo'n figuur niet, maar dat is een
uitzondering. Wij hebben een dokter uit
Bethlehem, een Arabier, die om de twee
dagen een bezoek brengt aan elk gezin. Hij
spreekt dezelfde taal als de kinderen en
kan eventuele moeilijkheden beter oplos
sen dan wij.
Wij bemoeien óns toch zo weinig mogelijk
met de gang van zaken in de families. Wij
zijn geen bemoeials, geen betweters. Moe
ten alleen zorgen, dat de zaak marcheert,
dat het dorp kan voortbestaan. In overleg
met de moeders hebben we alleen summie
re spelregels opgesteld. Daar kan een ge
meenschap van meer dan honderd mensen
nu eenmaal niet buiten. Voor de rest mo
gen ze het zelf uitzoeken. Wij proberen ook
geen zieltjes te winnen en dringen onze
westerse leefgewoontes niet op. Onze moe
ders en onze kinderen functioneren als in
een normale Arabische gemeenschap".
Wat dat in de praktijk betekent wordt even
later gedemonstreerd door Amneh
Emouia. Ze komt uit de Gazastrook en
werkt al vijf jaar in het SOS-dorp van
Bethlehem. Haar gezin bestaat uit tien
personen, vier jongens, zes meisjes. De
oudste is zestien en zit in de hoogste klas
van een regeringsschool in de stad, de
jongste is acht maanden.
Zuster Roberta heeft tevoren gewaar
schuwd: „Let maar niet op de rommel,
want Amneh is nu eenmaal een beetje
slordig. Maar het is een geweldige moeder
en daar gaat het toch om". Amneh straalt
kamerbreed, als zuster Roberta vraagt, of
meneer even rond mag kijken. Natuurlijk,
meneer gaat zijn gang maar. Ze dribbelt
vooruit, springt jolig over de bergen was
goed, die haar de weg versperren. Als we
terug zijn in de keuken vraagt ze, of ze
ons een plezier kan doen met een koekje
van eigen deeg. „Ja", zegt zuster Roberta,
„Amneh is gek op zoetigheid. De helft van
haar huishoudgeld gaat op aan allerlei
baksels."
Bij het afscheid verdringen de kinderen
zich op de veranda. „Foto sir", wordt er
geroepen. Dan heft Amneh haar handen
afwerend en loopt ze naar binnen. Ze komt
even later terug met 'n slapend kind, dat
ze trots in de richting van de camera tilt
„Dat zou Herr dokter moeten zien", roept
zuster Roberta, „wat zou hij genieten."
Ze brengt me naar de rand van het dorp,
stopt nog gauw wat koekjes voor onderweg
in mijn hand.
„Begrijpt u nu een beetje, waarom ik niet
naar Wenen terug verlang?" peilt ze, „Ik
zou niet weten, wat ik daar moest doen.
Nee, laat mij maar hier oud worden en
gelukkig blijven. Wilt u wel de groeten
doen aan de vrienden in Holland. Ze heb
ben net weer 10.000 gulden bij elkaar
gebracht voor een nieuwe waterinstallatie
in ons dorp. Die Hollander sind nette
Leute."
Ik knik gehaast. Laten we het daar maar
op houden.
TEKST EN FOTO'S: LEO THURING