Professor M. Gans Oudheidkunde vanuit de lucht INSPANNINGEN ONDER TOGA EN BONNET AMSTERDAM-LEIDEN „Ik moet altijd terugdenken aan dat verhaal over de komkommertijd. Het was heel beroemd in de periode voor de oorlog toen ik voor 25 gulden in de maand als leerling-journalist bij de Rotagravure in Leiden werkte. Er was geen nieuws. Maar het blad moest vol. Dus zei de hoofdredacteur: „Verzin maar wat". Een van de redac teuren moest op weg naar huis toe vallig langs de oogarts, 's Avonds dacht hij: waarom zou ik daar niet over schrijven? Hij haalde alle ency clopedieën overhoop en scheidde on het zweet zijns aanschijns een artikel over oogheelkunde af. Eerste reactie van de hoofdredacteur: „Wat maak je me nou?" Maar bij gebrek aan beter werd het verhaal geplaatst. Een jaar later kreeg de betreffende journalist een prijs van de maatschappij voor oogheelkunde. Gewoon omdat nog niemand ooit op het idee was geko men over dat onderwerp te schrijven. Precies zo heb ik mijn benoeming ervaren. Ik heb er geen idee van gehad dat ik wetenschappelijke ar beid zat te verrichten". M. H. Gans. Antiquair en juwelier van professie, enige opleiding HBS. Toch mag hij professor voor zijn naam zetten. Officiële mededeling: „Bij ko ninklijk besluit is de heer M. H. Gans te Amsterdam benoemd tot buitenge woon hoogleraar aan de Leidse uni versiteit. Hij zal de zogenaamde Cle- veringaleerstoel bezetten en de ge schiedenis der joden, vooral in Neder land na 1900, doceren. De Cleveringa- leerstoel die in 1970 is ingesteld ter herinnering aan de in 1940 door pro fessor mr. R. P. Cleveringa gehouden protestrede tegen de afzetting van joodse hoogleraren, is bestemd voor personen die een zeer bijzondere ver dienste hebben voor de wetenschappe lijke bestudering van de belangrijkste politieke en maatschappelijke vraag stukken van de twintigste eeuw. Hij is tot dusverre bezet door achtereen volgens prof. dr. B. A. Sijes, prof. J. Tinbergen en prof. Edward Shills". Een eerbiedwaardig gezelschap, kor tom. Gans. „We zaten die ochtend bij het ontbijt de gebruikelijke post door tc nemen. Mijn vrouw legde die enve loppe opzij met de opmerking: zeker weer een lezing. Later nam ik de brief door. Ik zei tegen mijn vrouw: Kijk jij eens of ik het goed zie? De Leidse universiteit vraagt me of ik het goed vind dat ze me aan de senaat voorstel len als hoogleraar, geloof ik. Mijn eerste reactie? Het sterke gevoel dat dit voor mij een te grote eer was en dat het een berg moeilijkheden zou betekenen. Maar ik was ijdel genoeg om de benoeming aan te nemen. Ja, er is een grote ijdelheid voor nodig geweest om de eer zwaarder te laten wegen dan de problemen. Ik kon de consequenties niet overzien en zat er erg mee in mijn maag. Maar mijn vrouw en zoon hebben me gestimu leerd. Ik kwam gewoon niet in aan merking om nee te zeggen. Dan had ik me in hun ogen aangesteld". Professor worden zonder academische studie, laat staan graad, is een vrij unieke zaak. Gans dankt deze onder scheiding aan zijn werk „Memorboek platenatlas van het leven der joden in Nederland van de middeleeuwen tot 1940", waarvoor hij in 1972 al de Zilveren Anjer van het Prins Bern- hardfonds had ontvangen. Voorts mag hij sinds 1974 aangesproken worden met de Hebreeuwse theologische ereti tel Choweir. Het is hem allemaal wat rauw op het lijf gevallen en daar kan hij smakelijk over vertellen. „Mijn eerste college heb ik moeilijker gevonden dan mijn inaugurale rede. Het moest om 2 uur beginnen en ik was een kwartier te vToeg. Ik heb toen wat blokjes gelo pen, want ik dacht: „Als je te vroeg binnenkomt, ben je in de ogen van de studenten meteen belachelijk. Om twee minuten voor twee ging ik de trap op. Daar kwam ik een andere hoogleraar tegen die zei: kun je even mee in de senaatskamer gaan, want ik moet iets met je bespreken. Ik zei: nee hoor, want mijn college begint om twee uur. Hij begon te schateren en riep: maak je niet belachelijk, man. Heb je nooit van het professorale kwartiertje gehoord? Ja, de Leidse hoogleraren hebben me op een gewel dige manier in hun kring opgenomen. Ik had notabene zelfs nooit voor een bewaarschool gestaan en daar zaten ze met z'n veertigen. Ik heb toen gezegd, heren, ik heb een verschrikke lijke hekel aan een gezelschap dat stom toekijkt. Toen zijn er heel sym pathieke en scherpe vragen losgeko men. Dat was erg fijn". Geen adequate opleiding, toch profes sor. Gans zegt dit te danken aan twee leerscholen. „Allereerst de journalis tiek. Die is altijd mijn ideaal geweest. Ik heb er voor de oorlog vijf jaar in gewerkt en na de oorlog heb ik er achttien jaar lang mijn vrije tijd aan besteed, waarvan tien jaar als hoof dredacteur van het Nieuw Israëlisch Weekblad. Daar ben ik weggegaan om te kunnen werken aan mijn boek. Hans Knoop heeft me opgevolgd, de man die zo in het nieuws geweest is vanwege de Zaak-Menten. Maar be langrijker is voor mij mijn jeugd ge weest. Mijn vader was directeur van de Joodse Invalide in Amsterdam. De ze instelling was sinds 1912 een van de eerste in het land die aandacht vestigde op het invalidenprobleem. De invaliden werden niet in een ge sticht ondergebracht, maar in het prachtige gebouw van architect Staal op de hoek Weesperplein-Achter- gracht als het ware herschoold om weer een plaats in de maatschappij terug te vinden. Het was in die dagen een voorbeeld van sociale arbeid en ook een centrum van allerlei aktivitei- ten. Hagelsschade in Noord-Nolland of hongersnood in India ze kwamen op een of andere manier altijd bij de Joodse Invalide terecht omdat wij de meeste ervaring hadden met het orga niseren van inzamelingsakties. Wel: ons gezin leefde in dat gebouw met zijn 400 invaliden. Tot mijn 23e heb ik nooit iets anders gekend. Als ik van school thuis kwam met een rapport, moest ik het aan honderden laten zien. Ik heb ook nooit kunnen wennen aan een gewone woning. Dat verwijt mijn vrouw me wel eens. Zo heb ik een heel aparte kijk op het maatschappelijk werk gekregen. Ik heb, in de goede zin des woords, een verwende jeugd gekend. Maar gelijktijdig ging ik dage lijks om met de armsten der armen. Ik zat er midden in, net als nu het Leger des Heils. Daardoor heeft zich bij mij een belangstelling ontwikkeld voor alles wat met die groep te maken heeft om meer dan normaal ge meenschapsgevoel. Ik leefde heel sterk met die groep mee en hield er een grote maatschappelijk-historische interesse aan over. Nou ja, vooral toen die groep na de oorlog verdwenen was, dacht ik: „Er moet worden vast gelegd hoe ze geleefd hebben. Ze laten herleven, dat kan niet, maar je kunt het zo zorgvuldig mogelijk benaderen. Vijfentwintig jaar heeft die gedachte door mijn hoofd gespookt. Een ander had het boek in de tussentijd ook kunnen maken, en dan had ik bravo geroepen. Maar uiteindelijk heb ik het gedaan". „Ik heb alle gemeente-archieven in Nederland aangeschreven voor mate riaal. Je hebt er geen idee van, maar rond 1900 stond er in de kleinste plaatsjes een synagoge als middelpunt van een bloeiende joodse gemeente. Ik moest dezer dagen toevallig voor een begrafenis in Lochem bij Zutphen zijn. Daar hebben ze tot mijn verba zing een vrij grote joodse begraaf plaats. Boertange aan de Duitse grens, Usquert in Groningen, dorpen waar je nog nooit van gehoord hebt, maar wel een Sjoel. Die joden waren vaak vee handelaar, voddenkoopman en mars kramer. Zo zijn de Brenninkmeijers van C en A begonnen. Of slager. De Goijjiem (christenen) slachtten vroe ger meestal thuis, maar vanwege de rituele voorschriften konden de joden dat niet. Zo zijn in Nederland de slagerijen ontstaan, waaruit op de duur concerns als Unilever en Zwa nenburg zijn gegroeid. Dat soort bij zonderheden deed mijn belangstelling steeds meer groeien". Na het verschijnen van het standaard werk van Gans kreeg hij een lawine van brieven. Daar was er een bij van professor Schöffer, bekend verzets man en hoogleraar in de vaderlandse geschiedenis aan de Leidse universi teit. Hij is thans belast met het histo risch onderzoek Menten 1945-1976. Gans: „Een ontzettend aardige brief. Dat was toen de grootste eer die me te beurt kon vallen. Tegen Schöffer leun ik nog steeds erg aan. Na een tijdje stuurde professor Daalder, hoogleraar in de sociale wetenschap pen, me een artikel toe over de joden in Nederland dat hij had gepubliceerd in het Hollands Maandblad en waar voor hij mijn boek als bron had ge bruikt. Hij vroeg me of we eens kon den praten en dat hebben we gedaan. Een heel aardig gesprek". Gans geeft toe dat hij veel leert van zijn hoogleraarschap dat het zijn kennis van het jodendom in Neder land ten koste van veel arbeid dage lijks verdiept. Een nieuw boek mis schien? „Waarschijnlijk met. Het vast leggen van de tegenwoordige geschie denis is verschrikkelijk moeilijk. Je kunt iemand als te klein voorstellen of als helemaal niets. Dat leidt tot pijnlijke reacties. Presser en De Jong? Ik heb een oprechte bewondering voor de sfeer van hun boeken. Maar er is een verschil tussen hen en mij. Zij staan buiten de joodse gemeenschap. Bij Presser merk je dat m „De Onder gang" heel sterk. Hij is diep geschokt door wat de joden overkomen is. Hij ziet de periode 1933-1945 inderdaad als een ondergang. Daarvoor en daarna bestaat er voor hem niets. Maar een jood die volkomen in het jodendom zit, ervaart die periode als een inte graal onderdeel van de joodse geschie denis. Voor mij betekent het gewoon: wat een stommiteit dat we het niet aan hebben zien komen, want als je het plaatst in de loop van de geschiedenis, is het allemaal heel begrijpelijk. Ik bedoel dit echt niet als een aanmer king op het werk van Presser en De Jong waarvoor ik veel waardering heb. Ik wil alleen zeggen, dat hun belangstelling wat de joden betreft anders gericht is dan de mijne. Zij isoleren de gebeurtenissen, waardoor weer dat vervelende waas van geheim zinnigheid ontstaat. Voor mij zijn ver leden, heden en toekomst van het jodendom veel meer geïntegreerd". PIET SNOEREN Dr. J. A. Brongers: akkers uit de ijstijd Celtic fields: in kaart gebrachte oudheid bij Vaassen (schaal 1:20.000). AMERSFOORT Er komt een voor historische kaart van Nederland. Zoals er nu kaarten van ons land zijn, zo wil dr. J. A Brongers uit Amers foort topografische kaarten van be paalde prehistorische perioden ma ken. Compleet met de toenmalige woon- en werkcentra, wegen en wa terwegen. Dr. Brongers promoveerde onlangs tot doctor in de letteren op een proefschrift over een bepaald ty pe voorhistorische akkers. Grote vraag is natuurlijk hoe je de situatie van ons land zo'n dikke 2000 jaar geleden nu nog in kaart kunt brengen. Het antwoord is simpel en verbazingwekkend: met behulp van luchtfoto's. Dr. Brongers: „Gewone hedendaagse luchtfoto's. Ten behoeve van de moderne kaartenmakerij is heel Nederland al verscheidene keren vanuit de lucht gefotografeerd. Het enige wat ik heb gedaan, is al die oude en nieuwe foto's weer opnieuw bekij ken en ze beoordelen op hun oudheid kundige waarde. Luchtfoto's geven namelijk veel oppervlaktedetails, die aanwijzingen kunnen zijn voor zaken die zich onder het grondoppervlak bevinden". Een voor de hand liggende zaak volgens Brongers maar nog nooit op grote schaal toegepast. Er zijn al tijd wel luchtfoto's van oudheidkundi ge objecten gemaakt, maar die hadden meer een illustratieve dan een onder- zoekfunctie. Het akkeronderzoek waarop Brongers promoveerde heeft zich voor een belangrijk deel bij het Gelderse Vaassen afgespeeld. Daar zijn namelijk zogenaamde „celtic fields" gevonden, een bepaald type prehistorische akkers van circa 40 x 40 meter en omringd door aarden walletjes. Een naam trouwens die niets met de Kelten te maken heeft. De aanduiding „celtic fields" is om streeks 1923 in Engeland ontstaan, omdat men toen dacht dat de bij de akkers behorende landbouwmethode door de Keltische stam der Belgae (Belgen) in Engeland geïntroduceerd was. Maar latere onderzoekers vonden uit, dat Keltische muntvondsten nooit samenvielen met „celtic fields". Het zijn akkers waar de Germanen de landbouw bedreven in de tijd dat de Romeinen ons land binnenvielen (500 voor en 200 na Christus). Ze worden ook wel raatakkers genoemd. Maar de naam „celtic fields" is algemeen be kend geworden. Dr. Brongers paste bij zijn studie van de „celtic fields" luchtfotografie toe als onderzoekmethode. Zijn eerste ac tiviteit in de oudheidkunde was trou wens het vinden van een antwoord op de vraag wat luchtfoto's voor de ar cheologie konden betekenen. Wat dat betreft heeft een oude RAF-luchtfoto uit de tweede wereldoorlog een rol gespeeld bij het onderzoek van Vaas sen. Na de oorlog kwamen alle door de RAF van Nederland gemaakte luchtopnamen in Nederlands bezit. Het merendeel van die foto's kwam in de prullemand terecht. Eén losse foto werd echter gered. En dat was een plaat waarop in de velden bij Vaassen een schaakbordachtig relief was te herkennen (het wallenpatroon van het akkercomplex). Min of meer toevallig ontdekte dr. Brongers ook nog een belangrijk ar chief, bestaande uit de nagelaten noti ties van de eerste hoogleraar in de archeologie, die Nederland gekend heeft. Dat was de in 1818 te Leiden benoemde dr. Reuvers. Tussen grote hoeveelheden stoffig archiefmateriaal van de Leidse universiteit vond dr. Brongers het vergeten Reuversmate- riaal. Twaalf jaar heeft hij aan zijn proefschrift gewerkt. Het eigenlijke schrijven deed hij voornamelijk 's nachts en in zijn vakanties. Hij maakt er geen geheim van dat het schrijven hem erg veel moeite kost. „Vooral de eerste regels kwamen moeizaam tot stand. En de meeste tijd ben ik nog kwijt geraakt met het maken van een schematische indeling van onderzoek en proefschrift". De kern van dr. Brongers' studie is, dat er rond 500 voor Christus funda mentele veranderingen in de Neder landse „economie" moeten hebben plaats gehad. Er ontstonden nieuwe activiteiten zoals glasmakerijen, win ning van zout en water en het ont staan van terpen. Het jaar 500 voor Christus wordt ook aangenomen als het begin van de ijzertijd, een tijd van regionale specialisaties: Het terpenge bied produceerde zout en vis; van de zandgronden komt hout en van de hogere gronden ijzer. Er was een druk handelsverkeer. Dr. Brongers: „De ge schiedkunde heeft om dat soort veran deringen in de samenleving te verkla ren, revoluties en cultuurtransporten aangenomen: volksverhuizingen en dergelijke. Na de tweede wereldoorlog is in dat denken verandering geko men. De prehistorie is langer gewor den, sedert 1945 zelfs twee en een half keer zo lang". „In de „korte" prehistorie van voor die tijd, konden de historici bepaalde ontwikkelingen niet anders verklaren dan bijvoorbeeld door volksverhuizin gen, omdat de toen bekend of aange nomen tijdsspanne te kort was om de zaken volgens normale langzame pro cessen van geleidelijke ontwikkeling te verklaren. Met de nieuwe inzichten in een „verlengde" prehistorie is dat wel mogelijk". In die gedachtengang past ook Bron gers' theorie over de door hem be schreven akkercomplexen (celtic fields). GÊ TOL

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1977 | | pagina 4