Baccalaureaat is nooit begrepen Monumentaal koninginnedrama als kijkdoos-historie zonder diepte Geiten kunnen zich aanpassen „De wereld van het paard" met vergeten meesters Grommend swing-fenomeen op twee telefoonboeken ERROLL GARNER (55) OVERLEDEN: Oud-hoogleraar dr. ir. J. Vlugter MARIA STUART"; NIEUWJAARSPREMIÈRE VAN HAAGSE COMEDIE MAANDAG 3 JANUARI 1977 LEIDSE COURANT PAGINA .5 Den Haag heeft i*n traditionele „Nienwjaarspremière" terug. De Haagse Comedie zorgde daar zaterdagavond voor in de Koninklijke Schouwburg met de première van Friedrich Schil lers uit 1800 daterende drama „Maria Stuart": Een romantisch historisch stuk waarin Maria Stuart, de koningin der Schotten als de ideale heldin wordt neergezet tegenover Elisabeth de Eerste van Engeland. Een ongebruikelijke kijk op de historie indertijd, want Stuart werd meestal als de zondebok in het conflict van twee koninginnen afgeschilderd. De Haagse Come die kon dit weekeinde de keus van dit wel zeer historische drama maar half waar maken. Verzorgd was het allemaal wel, zoals gebruikelijk, met zelfs zeer fraaie kostuums van Hans Noordhoek Hegt Maar monumentaal toneel, waar regisseur Jo Dua naar gestreefd moet hebben, werd het niet Anne-Wil Blankers en Anne-Marie Heyligers als de twee koninginnen in een door Schiller bedachte confrontatie. Het hoofd van Maria Stuart zal in dat conflict met Elisa beth om de rechten op de En gelse troon uiteindelijk op het schavot vallen. Hoe de feiten daarvóór precies zijn geweest interesseerde Schiller niet zo bar. Hij zette, kenmerk van de romantiek, de historie naar z'n hand, bouwde twee sterk con trasterende personages op die elkaar éénmaal ontmoeten (ook niet historisch), en maak te van Maria Stuart zelfs een ideale klassieke figuur door haar in haar strijd een zuiver ing van karakter te laten on dergaan. De smetten op haar verleden - ze heeft een van haar echtgenoten laten ver moorden - worden weggewist in haar zuivere pleidooi voor haar recht Naar het uiterlijk werd het bij de Haagse Comedie een strak ke, monumentale vertoning. Decors met hoge, beschilderde wanden - alleen een merk waardig landschapsdecor met iets dat op ouderwetse coulis sen leek nogal contrasterend daartussen - wezen in de rich ting van een sterke, franjeloze aanpak. In de speelstijl van de acteurs is daar weinig van te rechtgekomen. Schillers tekst blijft in een aantal scènes bloedeloos, terwijl het drama van de twee koninginnen soms zelfs een nogal iel melodrama wordt. Waar dat manco pre cies schuilt was moeilijk exact Guido de Moor als Leicester, intrigant en minnaar van Elisabeth van Engeland (Anne-Maria Heyligers). te achterhalen, maar ik kreeg de indruk dat de acteurs nogal ..rondzwommen" in Dua's aan pak. Met andere woorden: De greep op hen ontbrak. Zo kon Anne-Wil Blankers dan wel een zuivere, soms in drukwekkende Maria laten zien, de Elisabeth van Anne- Maria Heyligers had meer van een wat tuttige tante dan van dat vreemde karakter dat be sluiteloos zo lang het Engelse rijk regeerde. Dezelfde onge lijkheid in de rollen daarom heen. Was Kees Coolen een mooie doordouwende baron van Burley, de kernfiguur in de hofintriges, graaf Leicester, kreeg van Guido de Moor iets van de ouderwetse „marqué" van het melodrama mee. Een schoolboekenintrigant, die fle mend zowel in Elisabeths gunst wil blijven terwijl hij Maria het hof maakt. „Maria Stuart" bleef zo al met al een historische kijkdoos waarin de diepte ontbrak. BERT JANSMA IThematische tentoonstellingen zijn na de. I Tweede Wereldoorlog erg in trek gekomen. Het gaat er meestal om te laten zien hoe kunstenaars uit de diverse perioden eenzelf de onderwerp behandeld hebben. Dus: véle meesters van véle stijlen rond het éne motief geplaatst. Kunsthandel Les Beaux Arts, aan het Noordeinde in Den Haag, presenteert tot en met 15 januari „De we- I reld van het paard", een collectie schilderij- l en die in één jaar werd samengesteld. iHet is een expositie die niet alleen veel I *>«oekers trekt vanwege „de kunst", maar ook vele paardenliefhebbers (en dat zijn er nog al wat in Den Haag) komen er kijken. Het is dan ook een bijzondere verzameling van doeken, meest uit de negentiende eeuw, waarop het paard in allerlei situaties is afgebeeld. Ene Dr. N.G. van Huffel heeft er in 1912 (in een Elsevier-artikel) al op gewezen, dat onze 17e-eeuwers het paard altijd geschil derd hebben in rust, in stap, in steigering de z.g. pesade) en rennend, maar nooit in draf of galop en dat het, in vergelijking met de andere compositie-onderdelen, nooit het beste deel van het schilderij is geworden. Pas eind 18e eeuw, als de sportprent ont staat, begint men met de studie van het paard in beweging naar de natuur en later zullen momentopnamen van de fotografie benut worden. De voltooiing komt dan door Sturgess en Giles van Caran d'Aches terwijl Dupont het grote voorbeeld voor het afbeel den van werkpaarden schijnt te blijven. Van deze meester hangt nu ook een doek bij Les Beaux Arts. Maar de stam wordt toch wel gevormd door schilders van de eerste helft van deze eeuw: J.W. de Groot, Hagemans, professor Jurres, H.W. Koek koek, Noltee, Bastiën, H.C.C. Bogmann, Breitner, etc.Behalve de laatste gaat het hier om schilders die lange tijd in de schaduw stonden en dikwijls van „tweede rang" wer den beschouwd. Nu de grote namen niet of veel minder op de markt komen, blijkt toch dat ook déze mensen kunst van hoge kwali teit geschapen hebben. Het werk van de dit jaar overleden Ligtelijn bijvoorbeeld dat ongetwijfeld op Breitner-niveau staat of de trekpaarden van E. Jacque, die leefde van 1848 tot 1912. We bevelen deze expositie van harte aan, omdat thema en kunst elkander mooi aanvullen. In Panorama Mesdag zijn tot en met zondag 9 januari de schilderijen van Christina Go- rissen-Bree te zien, een schilderes die zich in de laatste tien jaren ontwikkeld heeft tot een gedegen neo-impressioniste wat de land schappen betreft en een echte naturaliste met haar stillevens. Alles staat er kort en goed op bij haar, royaal in de kleur en stevig van vorm. Geen raadseltjes en geen rare verzinsels, maar het werkelijke leven in een gulle en milde gestalte overgedragen. Keulse potten in een blauwe sfeer en een zonne bloem steken boven alles uit. Daarbij teken de mevrouw Gorissen enkele uitmuntende portretten en naaktstudies. J.V. w b. uauque. icitpddiuen langs een vaan Enschede „Het huilen staat me nader dan het lachen", liet de oud-rector magnificus van de THT, prof. dr. ir. J. C. Vlugter onlangs in het Chemisch Weel blad weten. Nu moet er heel wat gebeuren om de 72-jarige, strijd bare emeritus hoogleraar uit het lood te slaan, vooral ook omdat hij beslist niet van een optimisti sche levensvisie gespeend is. Maar de ontwikkelingen rond het Twentse baccalaureaat, eens het handelsmerk van de kleinste van de drie technische hoge scholen in ons land, hebben hem toch niet onberoerd gela ten. „Het baccalaureaat is niet begrepen en voorlopig zie ik er ook geen kansen meer voor", zat pi Af. Vlugter bij de pakken neer. h aar zijn oude geestdrift vlamde veer op, toen hij de gang van raken nog eens op een rijtje zetten. „Bij de opzet van de studiepro gramma's op de THT zijn we er destijds van uitgegaan, dat de maatschappij behoefte heeft aan zeer uiteenlopende catego rieën van academici. Van prak tisch ingestelden tot zeer theore tisch geschoolden, van monodis- ciplinair tot multidisciplinair opgeleiden, van generalisten tot specialisten. Voor de praktici onder hen stel den we een goed uitgebalan ceerd en afgerond vierjarig stu dieprogramma samen, zonder dat we nu de pretentie hadden dat dit programma overeen kwam of gelijkwaardig was aan de vijfjarige programma's van de TH's in Delft en Eindhoven. In die studiefase (het baccalau reaat) w?s het de bedoeling, dat de sriide it vertrouwd werd ge- maak* met het gebruiken en hanteren van wetenschappelijke method's. Met andere woorden, dat hij wetenschappelijk vol wassen werd en dat hij zich dan' in vele maatschappelijke func ties zelf verder zou kunnen ont wikkelen. Ik heb het met mijn eigen zoon gezien. Een praktisch ingesteld en goed ingenieur, die „in het veld" wilde werken, maar geen zin had in het zware wetenschappelijke werk, met in gewikkelde en abstracte wis kundige en natuurkundige for mules. Typisch een man voor het baccalaureaat Voor wie zich wel tot een diepergaande vervolgstudie aangetrokken voelde, hadden we op de THT de doctorale fase. Na die tweede fase stond dan de derde fase (doctoraat) voor de student open". Het voordeel van dit „drie-traps model" was naar mijn mening dat alleen degenen die zich wil den verdiepen in stukken weten schap, overbleven. Sterk gemo tiveerde studenten, die zich vol ledig wilden inzetten om weten schappelijk te denken en te han delen. Een bovenbouw, waar voor het bijzonder prettig was om college te geven en waar de dialoog een van de wezensken merken van de hogeschool - vol ledig tot zijn recht kwam. Want de universiteit is geen schooltje. Het is de werkplaats van de dialoog tussen student en do cent en als dat niet centraal staat, kun je niet denken en werken aan de frontlijnen van ons kunnen en kennen. Belang rijk is bovendien, dat je dankzij het gesprek met je studenten als hoogleraar erg veel opsteekt Dat persoonlijke contact moet hoog in het vaandel staan. Daar om ook vind ik massa-colleges ondingen, evenals het doceren met behulp van allerlei moderne technische apparatuur. Ik heb eens een hoogleraar gekend, die met vakantie ging en zijn colle ges op de bandrecorder zette, want zijn stem kwam op die manier toch wel over. De stu denten zetten er een bandrecor der tegenover, namen de zaak op en bleven verder weg. Kijk, zoiets werkt niet. Je moet in regelrecht gesprek zijn. Als je wilt leren voetballen, ga je ook niet passief voor de televisie zitten. Dan moet je in het veld zijn en meedoen. Bij de weten schappelijke studie is het niet anders". Waarom is het falikant fout ge gaan met het baccalaureaat? Professor Vlugter veert over eind. „Omdat de THT numeriek gezien te klein was om een door braak te forceren en omdat de overheid op geen enkele manier meewerkte. Alle mogelijke ver halen deden de ronde, in de trant van: het baccalaureaat le vert een minderwaardige acade micus op en de baccalaureus wordt opgeleid om op jonge •leeftijd als slavenvee voor de •industrie te fungeren. Sprookjes Van degenen, die na de baccalaureaat-studie zijn wegge gaan, heb ik alleen maar goede berichten gehoord en ik hoor ze nog. Maar ja, de overheid - de grootste werkgever - weigerde ten ene male om aandacht te schenken aan de inschaling van de baccalaurei. Functies, waar voor een academische opleiding verlangd werd, stonden boven dien niet open voor baccalaurei, leraren uitgezonderd". Professor Vlugter zegt tot het allerlaatste gevochten te hebben voor het TVentse „drie traps- model", maar tevergeefs. De kaarten waren kennelijk al ge schud en er moest en zou een afgeronde vierjarige opleiding komen. „Ik heb de toenmalige minister Vering a van Onderwijs toen al voorspeld, dat vrijwel alle faculteiten en afdelingen met vijfjarige programma's uit de bus zouden komen, omdat inkrimping tot vier jaar voor een aantal docenten „zelf moord" zou betekenen. En nu stellen minister Van Kemenade en staatssecretaris Klein te pas en te onpas, dat het wetenschap pelijk onderwijs te duur wordt en dat die vierjarige cursusduur een „must" is. Het laatste woord is daar nog lang niet over ge sproken als ik mijn collega's zo hoor. Het zal er wel op uit draaien, dat het ministerie lang zaam maar zeker de geldkraan dicht draait Dat kan zelfs vrij geruisloos gebeuren. Er bestaat namelijk een verhouding tussen het aantal leden van het weten schappelijk korps en het aantal ingeschreven studenten. Met het invoeren van de wet „Herstruc turering Wetenschappelijk On derwijs" wordt het aantal inge schreven onderwij svragende studenten teruggedrongen van wege de maximaal toelaatbare inschrijvingsduur. Daardoor wordt de wetenschappelijke staf kleiner en met hen de met-we tenschappelijke staf. Alles bij elkaar genomen betekenen deze maatregelen een verschraling van het wetenschappelijk onder wijs. Wanneer de overheid des tijds had begrepen, wat ons Twentse model voor mogelijk heden - ook op het gebied van de kostenbesparing - inhield, dan was ons universitaire on derwijs heel wat beter af ge weest. Enfin, er gebeuren wel- meer vreemde dingen. Ik hoef alleen maar te wijzen op de plannen van Van Kemenade, om de leerplicht te verhogen tot achttien jaar. Vreselijk toch, voor een grote groep leerlingen, die graag aan de slag willen. Kijk eens naar een man als Jan de Hartog, die het op de lagere school al niet kon harden. Hij ging zelf verder en ontwikkelde zich veel beter dan al die onder wijzers hem konden leren. Laat de mensen die bij wijze van spreken het zeegat willen uit trekken, dat toch doen. En hou ze niet allemaal vast tot hun achttiende jaar." „Je hoort almaar, dat ons on-* derwijs efficiënter gemaakt dient te worden. Dat is het pro bleem nietWat dat betreft ben ik het volledig eens met die Amerikaanse hoogleraar, die vond dat ons meest dringende opvoedkundige probleem niet is, hoe we de efficiency van de scholen kunnen opvoeren, maar hoe we een menswaardige sa menleving kunnen opbouwen en behouden", aldus professor Vlugter. FRANS v.d. BRINK In een ziekenauto op weg naar een hospitaal is zondag in Los Angeles de befaamde jazz-pianist Erroll Gamer aan een hartaan val overleden. Erroll Garner was een unieke figuur in de jazz-muziek. Even populair in Amerika als in Eu ropa boeide hij met z'n typische stijl zowel een jazz-publiek als een minder gespecialiseerd mu zikaal gehoor. Jazz-puristen ver weten hem al gauw na z'n eerste successen dat hij een „cocktail- pianist" dreigde te worden. Gar ner speelde inderdaad alle hits na, maar zijn stijl bleef zo on veranderlijk persoonlijk dat je hem toch zonder veel moeite een fenomeen kunt noemen. Niemand heeft ooit van Garners muziek kunnen zeggen dat „het niet swingde". Daar zorgde de kleine negerpianist voor door onder andere het gebruik van z'n linkerhand: diepe, geaccen tueerde noten en akkoorden die op een wat schizofrene manier achter de „beat" aan sleepten. Een stijl die door elke zich res pecterende pianist geïmiteerd kon worden, maar die toch al tijd het persoonlijke eigendom van Garner bleef. Gamer werd ontdekt als „won derkind" in de radiostudio's van Pittsburgh, zijn geboortestad. Via een omweg kwam hij in de muziek terecht Zijn vader vond het maar niks dat hij „half back" speelde in het football team van z'n High School en haalde hem daaruit. Om toch gratis bij de wedstrijden te kun nen zijn, sloot de jonge Erroll zich aan bij het schoolbandje. Muziek lezen kon hij niet en hij moest z'n eigen songs (waaron der het befaamde „Misty") via juke box, radio of plaat „er in stampen", zoals hii zelf eens zei. In 1957 werd hij door het inter nationale muziekblad Down Beat uitgeroepen tot de beste jazzpianist en toen bespeelde Gamer als de grootste podia ter wereld. Alleen of met een trio. Steeds terugkerende grap daar bij was dat de kleine Gamer zich om bij z'n instrument te komen van twwe dikke telefoon boeken bediende. Een „gim- J mick" die hem geluk moest brengen en nog dateerde uit de i tijd dat hij als minieme tiener J achter knotsen van vleugels moest zitten. Hij bleef dat doen, al meegrommend met z'n eigen muziek, al kon hij zich finan cieel niet alleen hogere piano krukken maar zelfs best lagere piano's veroorloven. Garner trad in het openbaar op tot maart 1975. Hij kreeg een longaandoening, werd opgeno men in een ziekenhuis waaruit hij vorige week werd ontslagen. Belangrijk voor de jazz is Gar ner eigenlijk nooit geweest. Wel een eigenaardig fenomeen zon der wie de jazz een stuk armer is. BERT JANSMA Vele dieren hebben, buiten dat ze de natuur sieren en deze uitermate boeiend maken, nog steeds een grote functie voor de mens. Koeien, schapen en geiten bijvoorbeeld horen nog steeds in het rijtje thuis van de zoge naamde „produktie-dieren". Vroeger waren het echter alleen de rijke boeren die zich koeien konden veroorloven, de minder bedeelden hielden schapen en de armsten moesten het van de geit hebben die hen toch melk en vlees leverde en bovendien het goedkoopste in onderhoud en aanschaf was. Een dergelijke regel die ook nu nog van toepas sing is: hoe meer welvaart, hoe minder geiten maar des te meer runderen. Vooral in de Zuideu- ropese en de ontwikkelingslan den worden nu nog veel geiten aangetroffen. Geiten kwamen al rond 9000 jaar voor Christus voor. Ze wor den dan ook als één van de oudste huisdieren beschouwd. Werden ze niet voor de melk of andere produkten gehouden, dan werden ze wel voor de wa gen gespannea I Daarbij hebben ze later ook een grote sociale functie gekregen. Tegenwoordig worden de mees te geiten vaak uit liefhebberij gehoudea vooral op kinder boerderijen en hertenkampen worden deze herkauwers graag aangehaald. Geiten kunnen zich namelijk goed aanpassen bij de mens en ze vinden het over het algemeen heerlijk om aandacht te krijgen. Alhoewel geiten tot de familie van de schaapachtigen behoren, zijn er toch opvallende verschil len tussen deze schapen en gei- tea Geiten hebben bijvoorbeeld anders gevormde horens, de „sik" is anders en de mannetjes geit heeft een klier onder de staart, die een onaangename geur verspreidt Karakteristiek voor de geit is ook zijn grote aanpassingsvermogen. Door de import en het vele fokken is er een groot aantal rassen ontstaan en een grote variëteit in kleur. Zo lopen er nu witte, zwarte, bontgekleurde, kleine en grote geiten rond. Wanneer tamme geiten weer zouden verwilderen, zullen hun nakommelingen zich zonder moeite aanpassen. Hun horens zullen langer worden, hun schutkleur zal terugkeren en afhankelijk van de tempera tuur zullen zij ook een dikkere of dunnere vacht krijgen. Bij tamme geiten verdwijnen deze zogenaamde beschermingsmid- delen langzamerhand. Alleen de dikte van hun vacht past zich nu nog aan. Van de vele soorten geiten zijn eigenlijk alleen de gewone geit en de dwerggeit als huisdier het meest bekend. Vooral de be langstelling voor de dwerggeit is de laatste jaren sterk toegeno men. Omdat deze kleiner zijn, kunnen dwerggeitjes makkelij ker speelkameraadjes vóór kin deren worden dan de gewone geiten. Over het algemeen zijn het speelse en aanhankelijke die ren, die zeidal vals worden. Hun „opvoeding" speelt bij dit laatste natuurlijk een grote rol Alhoewel ze zich goed aanpas sen aan hun omgeving en ze makkelijk te houden zijn, heb ben ook geiten een goede ver zorging nodig. Daarom is het belangrijk te weten dat geiten niet goed bestand zijn tegen vocht en tocht Wanneer zij dus buiten op een weitje worden gehouden, hebben zij ook een onderdak nodig waar ze voor de regen en kou kunnen schuilen. Hun „voeten" willen ze ook graag droog houden, zodat hun landje niet nat of modderig moet zijn. Wanneer de geit een te kleine ruimte heeft en niet kan .grazen" wordt hij gevoerd met vers gesneden gras, waar van men zeker moet zijr. dat het niet in aanraking is geweest met allerlei chemische rommel. En, afhankelijk van hun omstandig heden en het seizoen, worden ze ook gevoerd met schapenbrok- ken, die hen de nodige minera len en vitaminen geven, voeder bieten, winterwortelen en pulp. Dit laatste wordt nctuurlijk al tijd eerst voorgeweekt om ver stopping van de slokdarm t voorkomen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1977 | | pagina 5