Rector Sancta Maria Ben Bevers benoemd tot inspecteur onderwijs Leidse striptekenaars op zoek naar erkenning VRIJDAG 24 DECEMBER 1976 LEIDSE COURANT HAARLEM/LEIDEN - Vanaf 1 januari in het nieuwe jaar zal geen en kele moeder meer kun nen vragen, of de heer Boers in wil springen om dat haar zoon een horloge kwijt is. Ook zal de heer Boers niemand meer op de gang kunnen zetten, bij wijze van straf iets, dat de heer Boers nooit heeft gedaan en waar hij nimmer aan heeft ge dacht, maar er zijn moe ders. .Op 1 januari heeft rector Benjamin Jan Hendrik Boers zijn kas teel verlaten, de scholen gemeenschap „Sancta Maria" te Haarlem. Ruim vijf jaar geleden werd hij er benoemd als rector vanuit een opzienbarend uitgangspunt: Boers was de eerste sportleraar die rector van een middelba re school werd. Sportle raar in Noordwijk en des tijds, als een soort hobby („maar het kan nooit zijn grootste zijn geweest", zei mijn oud-hoofdredacteur deze week tegen me, toen hij van het nieuws hoor de), correspondent van de Leidse Courant. Ovèr een paar weken troont Ben Boers aan de Haagse Be- zuidenhoutseweg. Hij is dan inspecteur voor het voortgezet onderwijs in Den Haag, Voorburg, Rijswijk en Leidschen- dam; als een ministerieel stadhouder zijn zorgen, adviezen en aanwijzingen verdelend over 46 scholen met bijna 40.000 leerlin gen. Rector Boers is steeds een jon gen gebleven, een mannelijke jongen. Daarom zien de leerlin gen van „Sancta" hem met lede ogen vertrekken, want ze wisten wat ze aan „Ben" hadden. Als inspecteur zal hij zich weinig anders voordoen, want wat Boers kenmerkt is „de aard van het beestje", zoals hijzelf ge tuigt. Hij wordt uitgeluid met een revue-uitvoering, drie avon den lang, waarbij hij tot zijn onuitsprekelijke vreugde op de hak zal worden genomen. Hij gaat op de afscheidsfoto: als de „oudere leerling" temidden van jonge mensen die best naar hem wilden luisteren. „Ach ja, het is een tijd van discussie, meer aan van onderricht bijna", geeft de scheidende rector zonder ver zuchting toe. „Ik vind het verschrikkelijk be langrijk, dat ze in Den Haag weten, dat ik rector ben geweest van een erg grote scholenge meenschap", meent de heer Boers, die als inspecteur eigen lijk een eerbiedwaardige figuur zou moeten zijn, maar daar is hij nog niet aan toe. Niettemin kent hij het klappen van de zweep. „Ook straks zal ik veel handelen vanuit mijn kennis en ervaring bij zo'n grote gemeen schap. Ik ken de problematiek die daaraan verbonden is. Vorig jaar telde de school nog 1500 leerlingen, nu is er een depen dance die ik per 1 augustus verzelfstandigd heb, de Dom Helder Camara-scholengemeen- schap in Haarlem-Schalkwijk. Men mag nu het idee krijgen van een „jongen uit de prak tijk": ik heb de groei beleefd van 560 tot 1500 scholieren. Daarin zijn vervat de proble men van zowel de kleine als de zeer grote scholen. Zo gewa pend ga ik naar Den Haag. Als man met ervaring, niet als een bureau- of paragrafen-inspec teur". EEN „JONGEN UIT DE PRAKTIJKVAN DE GROTE SCHOLEN Waarom heeft Ben Boers die stap genomen? „Nou, kort en goed, omdat ik vind, dat het rectoraat als je het goed wilt doen een vak is waar je geen 20 jaar in moet zitten. Je moet nooit vastroesten. Ik wil fris blijven functioneren, omdat ik een nieuwe uitdaging nodig heb. Ik wil niet insnurken, snap je. Dat is het eigenlijk; de aard van het beestje ook. Iets goed doen; kort en hevig. Die uitdaging deed zich nu voor. Ik wilde niet wachten daarmee. Nou ja, ik ben een type dat een foto maakt, hem bekijkt en het een leuke foto vindt, maar voor mij hoeft die foto niet in een album. Ook al heb ik me hier nog zo gelukkig gevoeld. Fijne samen werking met de collega's uit de regio. Het laatste jaar was ik voorzitter van de Kennemer Kring van Schoolleiders. Ik heb een collegiale sfeer getroffen die je niet gauw ergens tegenkomt". „Als rector dat is mijn opvat ting moet je wel voorin het span lopen, het rijdend trachten te houden en het tempo aange ven. Maar zonder de steun van je conrectoren, de staf, je overi ge medewerkers, boks je als rec tor niets /voor elkaar. Alleen hoop ik, dat ik niet al te hard aan het span getrokken heb". Rector Ben Boers beklimt nu een commandopost. Ik dacht, dat hij graag een dirigent zou willen zijn die ruimte laat voor „ad libitum", handelend naar welgevallen, eigen verkiezing, eigen bevinding. Een belangrij ke instelling van kersverse in specteur Boers is, dat hij in zijn schoolpraktijk altijd heeft ge vochten tegen welke indoctrina tie dan ook in het onderwijs, zowel naar rechts als naar links. Hij heeft altijd alles naast el kaar willen leggen:„Enfin, ze zullen me wel leren kennen". Het inspecteur zijn boeit de heer Boers bij voorbaat. Hij moet de beleidslijnen van de minister doortrekken naar het onderwijs veld, zich daarbij loyaal opstel lend. „Je zult ook problemen moeten kunnen terugspelen vanuit het veld naar de minister of de staatssecretaris. Je hebt een controlerende taak: of de wet wordt nageleefd, of er op adequate wijze wordt lesgege ven. Je moet meer optreden vanuit een adviserende sfeer dan handelend, tenzij dit hande len noodzakelijk blijkt. Maar ik zou vooral graag meer van de grond willen halen: meer sa menwerking tussen de scholen, een stuk integratie (een heel woord, maar ik meen het). Sa menwerking vooral, want ik heb geleerd dat scholen zo ontzet tend veel van elkaar kunnen leren; op het gebied van beleids voering, financiën, uitwisseling van "begeleidingssystemen van leerlingen, brugklascoördinatie, pakketkeuze, het maken van roosters is ook belangrijk er zijn scholen die honderden gul dens daarvoor uitgeven zonder dat dit nodig is". Volgens de nieuwe Haagse in specteur wordt het moeilijk, met die 46 scholen", maar het moet mogelijk zijn. In Haarlem heb ik daarmee erg goeie ervaringen opgedaan. Er moet in elk geval meer gebeuren dan er tot nog toe is gedaan. Ik ga nu terug naar de „plek van de misdaad, want ik ben in Den Haag gebo ren. In dat gebied ga ik nu de zaak onveilig maken als opvol- ger van inspecteur J. Boon, die inmiddels plaatsvervangend di recteur-generaal is geworden van het ministerie van Onder wijs en Wetenschappen. Tot nog toe was waarnemend inspecteur de oud-inspecteur in dit rayon, dr. J. Miedema, een oude rot in het vak, die me een«paar maan den uitgebreid gaat inwerken. In maart hoop ik definitief te zitten in een kantoor aan de Parkweg in Scheveningen". „Even terug naar de praktijk: ik ben bijzonder benieuwd naar de nieuwe conclusies die de minis ter zal trekken, nu blijkt dat in het onderwijsveld nogal genuan ceerd wordt gedacht over de Middenschool. Ik zie met een zekere spanning uit naar de nieuwe nota die de minister heeft toe gezegd in het komende voorjaar. Ik denk daarbij aan de recentelijk gehouden Nipo- enquête, die nogal duidelijke taal sprak ten aanzien van het aantal voor- en tegenstanders van de Middenschool: 25 pet. vóór en 75 pet. tegen. Bij die 25 pet. kunnen ook nog wel de nodige reserves worden aange Ben Boers, temidden van zijn leerlingen in Haarlem tekend. Overigens vind wel goed, dat we over onderwijssystemen aan het ken zijn gezet. De minister gezorgd voor een knappe tourennota, die van door hem in het is neergelegd, zodat zijn kritiek heeft kunnen D_sc, Dat ontbrak bij de Mammie wet, die ons wat rauw op ^2 dak is gevallen". ai Inspecteur Boers krijgt wele M het gevoel, dat het onderw veld die snelwerkende minis 15, niet kan bijbenen: „ik heb i [a een keer gepleit voor wat mi er rust in het onderwijs, waarn |0 ik niet stilstand bedoel, m ra duidelijkheid verschaffend v< 01 leraren, leerlingen en ouders e( de dingen waarmee we op I rf ogenblik bezig zijn". Gister e, werd van rector Ben Boers „Sancta" afscheid genomen. TON PIETE 2o komt de Horeca, weer overeind u. we/ Werk van Brouillon, een tekening van de Leidse Sterrenwacht Tekeningen van Hupet, duidelijk beïnvloed door Hergè, de geestelijke vader van „Kuifje" LEIDEN Godfried van Brouillon (Frans voor „klad" of „warhoofd") en Hypolite Hupet (beide namen zijn pseudonie men) vinden hun grote hobby, het maken van strips, nog steeds erg leuk. Echte erkenning voor hun werk is er ech ter nog steeds niet bij geweest. Alleen van Hu pet zijn tot nu toe een paar stripjes in een strip tijdschrift, De Tope- loeng, verschenen. „Je moet het leuk vinden", zegt Godfried van Brouillon, Leidse student natuurkunde over het maken van strips. Brouillon be gon pas in de jaren 1971/1972 echt met het maken van strips, daarvoor hield hij zich al bezig met het maken van tekeningen zonder meer. Nadat hij al wat los tekenwerk voor de Leidse studentenvereniging Catena had gedaan was de aanleiding tot het maken van strips eigenlijk een stripprijs van het stripblad „Kuifje", waarvoor een paar pa gina's moesten worden ingele- verd. De twee bladzijden van Brouillon vielen niet in de prij zen, maar hij besloot toch er mee door te gaan en er een volledig verhaal van te maken, iets waar hij uiteindelijk niet in slaagde. Brouillon: „Ik ben er zelf nooit achtergekomen hoe het afliep". Erg tevreden was hij niet over het verhaal. „Het was meer een vingeroefening", aldus Brouillon. Na dit mislukte ver haal ontstond in diensttijd een beter verhaal, enigszins politiek getint over Zuid-Afrika. Brouil lon: „Ik was telegrafist en tus sen het seinen door bleef er wel wat tijd over om strips te teke nen". Het verhaal over Zuid- Afrika gaat waarschijnlijk in het striptijdschrift „de Tope- "loeng" verschijnen. De Topeloèng is een tijdschrift dat hoogstens eens in de twee maanden verschijnt en dat werk van onbekende striptekenaars opneemt, mits hun produkten gratis zijn want het blad gaat er van uit dat de striptekenaar het leuk vindt dat er bekend heid aan zijn werk wordt gege ven. Na het verhaal over Zuid-Afrika ontstond nu in samenwerking met Hupet, een stripverhaal over een bestaand sciencefic tionverhaal van twee Engelse schrijvers. F. Hoyle en J. Elliot: „Andromeda". Van het verhaal werd een aangepast scenario ge maakt en Brouillon heeft inmid dels al enige getekende bladzij den af. Grappig is dat het verhaal zo is aangepast dat de Leidse sterren wacht er ook een rol in speelt en op de tekeningen zijn dan ook de sterrenwacht en stukjes Leiden duidelijk herkenbaar. Brouillon; die stukjes Leiden, èn voorwerpen zoals auto's en vliegtuigen teken ik aan de hand van foto's, foto's uit fol ders en foto's die ik zelf neem met een polaroid-camera." Via een ruitjespatroon wordt de foto in tekenlijntjes omgezet. Een munitieus werkje, dat veel tijd in beslag neemt. Brouillon: „Het kost me ook wel twee weken om één pagina te maken, ook na tuurlijk omdat ik erbij studeer". „Andromeda" werd door de kranten, aan wie het werd toe gezonden over het algemeen af gekraakt (slecht getekend) en door „Eppo" geweigerd, niet op grond van de tekeningen, maar op grond van het verhaal. Brouillon: „ze wilden liever geen stripverhaal over een be staand verhaal, en sciencefic tionverhalen hadden ze ook ge noeg. Ze hebben bij „Eppo" overigens altijd wel bezwaren tegen iets wat ze niet aanstaat in het verhaal". „Eppo" wilde echter wel een detective-verhaal in dezelfde tekenstijl hebben, en aan het scenario hiervan zijn Brouillon en Hupet inmiddels bezig. Hupet Hypolite Hupet en Brouillon kwamen elkaar tegen in 1973, in Amsterdam waar Brouillon bij Hupet op bezoek ging om zijn werk te aanschouwen. „We wil den elkaar wat moed inspre ken", zegt Brouillon. Ze kwa men elkaar hierna zo nu en dan weer eens tegen, maar de echte samenwerking begon pas een half jaar geleden, toen de wer keloze Hupet inmiddels in Den Haag woonde. De stijl van Hupet verschilt dui delijk van die vab Brouillon. De tekeningen zijn karikaturaal, wat het meest opvalt door de woest vooruitspringende neuzen van de stripfiguren. De overige voorwerpen worden net zoals bij Brouillon nogal nauwgezet en realistisch afgebeeld, waarbij Hupet misschien iets minder ge detailleerd te werk gaat. Hupet- probeert meer uit de hand te tekenen, hoewel ook hij niet ont komt aan het ruitjessysteem, dat hij op een andere manier toepast. Hij plaatst namelijk een doorzichtig plaatje met ruitjes voor een drie-dimensionaal voorwerp, zoals een speelgoe dautootje. Hupet: „Ik tekende al strips op de lagere school, maar ik ben. er pas sinds vijf jaar serieus mee bezig". Hupet begon ,met een strip over een naamloos knulletje, dat allerlei avonturen beleeft maar uiteindelijk toch langzaam door het niet zo sterke scenario op de achtergrond raakt. Daarna kwam de strip over het komische baasje „Dab- bo", een stripfiguur die overi gens erg veel lijkt op zijn schep per Hupet. Dabbo beleeft veel korte avonturen en raakt mees tal in allerlei moeilijke toestan den verzeild. Langere avonturen van Dabbo dan één pagina kwa men niet goed uit de verf. Eppo waardeerde de tekeningen, maar vond het scenario te zwak. Topoloeng publiceerde drie avonturen van „Dabbo". Hupet werkt sneller dan Brouillon, één pagina per week, een tempo dat eventueel kan worden opge voerd. Samenwerking Het is de bedoeling dat het d< gj tective-verhaal, waaraan beidy tekenaars nu werken, ook gezaft, menlijk getekend zal worden d Hupet zal het verhaal met pot u lood voortekenen, en Brouilloi y' zal dan de Oost-Indische inkt r( waarschijnlijk weer meer in zijl stijl aanbrengen. En zo zal dai0 een verhaal over watersmokke \j in het Midden-Oosten moeteie ontstaan. „We zijn wel van plai j, er meer grappige acties in t brengen dan we tot nu toe ge daan hebben", verzekert Brouil j. Ion. Beide striptekenaars be0 schouwen humor namelijk al>r een belangrijk ingrediënt in hur g werk. Ze zijn daarbij beïnvloed e door de striptekenaar Hergé, d< g vader van de overbekende strip j figuur „Kuifje". Ook diens te- j kenstijl spreekt beiden aan.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1976 | | pagina 4