evinus
ahapary
MBST
DE ODYSSEUS VAN
DE ZUIDMOLUKKERS
ngjet hier isooteR
Hiftp vechten is
30$ en schadelijk. Een
ijk nssverstand, liet
and moet vrij, maar Am-
Daar moet de hand uit
nou w. Déér dienen we de
»ns op te nemen". Levi-
bi} staan ais
rden spreekt Zijn ogen
lieten vuur en hij staat op
I punt naar de linnenkast
snellen, lijn kris te grijpen
- mèna muria - het voor-
M te geven. Haar hij be-
1 nkt Échu Laat rijn opgehe-
i a mien langzaam naa*
reden glijden en zegt in
rtverwamiend rood-wft.
tuur ItAilaplaiukr
j BW fWUWIilInlïi i/relWIwt
h. Ik al i
we man.
iwner toch".
recht van spreken, Levinus Tahapary,
''j m vechten gaat. Van alle Zuidmoluk-
S ij de man die de strijd tegen Indonesië
11 it heeft volgehouden. Tot diep in 1970
jaar na de val van Ambon is
weer geweest om een reorganisatie van
lolukse strijdkrachten te bewerkstelli-
guerrilla nieuw leven in te blazen,
is het tenslotte geweest die hem
ich terug te trekken in zijn huidige
rflatje in Tilburg. Zijn heup en het
van ir. Manusama: "Tahapary, stop
hebben geen geld meer".
deze nog immer stramme militair
Haruku, een eilandje onder Ambon. Hij
it KNIL in 1927. "Omdat die uniformen
waren. Als hummel al was ik er gèk
op mijn zeventiende... ik naar de com-
en direct tekenen. Voor zes jaar. Vijfen-
'gulden handgeld. Dus meteen toean
o let het verstrijken van de jaren werd
ook in Nederlandse ogen een betrekke-
ujan besar", een grote r
g le de Tweede Wereldoorlog legde hij in
tegen de Jap ware heldenmoed aan de
lij beëindigde zijn dienstbetoon aan het
jk der Nederlanden dan ook als de
plaatste Molukse ijzervreter die er in het
te vinden was. Adjudant-onderofficier
rang, toen hij 24 april 1950, 's avonds
ur en in gezelschap van 500 collega-
op dat plein op Ambön stond. Drieen-
iaar Nederlandse krijgsdienst had hij
en. toen in het zwoele schemerduister
dp4e met een gejuich dat tot in Djakarta
was, de proclamatie werd bekrachtigd
epublik Maluku Selatan.
nee de intrede van de Molukse soldaten
'erenigde Zuidmolukse Strijdkrachten,
lapary werd opperbevelhebber.
■iraha:
jde om de R.M.S. was op Ambon zelf
heel korte duur. Al in november 1950
ndonesische eenheden het eiland volle-
de voet gelopen. R.M.S.-president Ma-
i zijn regering en ook commandant Taha-
'ichtten naar het veel grotere Ceram.
dwongen", legt de commandant uit, "ons
'f was: kop af en één oog uit". Maar
dit grootste van de Molukken-eilanden
vuur de R.M.S.-ers steeds nauwer aan
li ïen gelegd. Overal rukten Soekarno's
;ri0p en in oktober 1951 werd het president
oop waren we zeker niet", aldus Tahapa-
>nel Schotborg had ons vóór de soeverei-
s erdracht aan Indonesië beloofd dat we,
ood aan de man zou komen, altijd op
id konden rekenen. Toen we dus ook op
in moeilijkheden kwamen zei president
itu tegen mij: "Meneer Tahapary, stap
een prauw en ga maar hulp halen. Ga
agen om wapens en medicijnen op Nieuw
Samen met generaal Tamaela en vier
landgenoten zijn we gegaan. Een beetje
ïen beetje roeien... naar Nieuw Guinea",
tocht duurde een dag en een nacht en
ii voorspoedig. De ontvangst op het laatste
derlands grondgebied in de archipel, een
rider. De heren waren nog niet aan land
ten al achter de tralies. "Vriendjes-poli
tiek met Indonesië, natuurlijk", verduidelijkt Ta
hapary. "De oude beloftes waren opeens verge
ten i Een interneringskamp was de nieuwe werke
lijkheid".
Het is in dit Nieuw Guinese kamp, oktober 1951
dat de odyssee van de Zuidmolukse opperbevel
hebber een aanvang neemt. Een odyssee die hem
inmiddels over de halve wereld heeft gevoerd en
die nu al aanmerkelijk langer duurt dan de 20
jaar die de Griekse held Odysseus zelf nodig had
om vanuit Troje naar huis terug te keren. Een
odyssee ook, op de voltooiing waarvan onze
Molukse held nog steeds niet alle hoop verloren
heeft.
"Je kunt je voorstellen hoe wanhopig ik me
voelde", schetst Tahapary zijn toestand van 25
jaar geleden, "mijn troepen voerden op Ceram
een strijd van leven op dood en ik liep daar in
dat kamp maar wat te nietsnutten".
Lang heeft Levinus' eerste interneringsperiode
niet geduurd. Na twee maanden werd hem en
zijn makkers ingefluisterd, dat Nederland een
eventuele vluchtpoging niet zou verhinderen.
Kennelijk met het oogmerk om toch nog iets van
de oude vriendschapsbanden waar te maken. Zo
gebeurde het dat in december 1951 de zes geïn
terneerden zich andermaal met een prauw op zee
bevonden. Op een kalme zee en met nauwelijks
een wolkje aan de lucht. "Maar opeens, van de
ene minuut op de andere, we hadden Ceram al
in zicht, steekt me daar toch een storm op. God
zie mijne. Hemel en zee voegden zich samen tot
één grote stortvloed. Vierentwintig uur lang heb
ben we ons met handen en voeten aan de mast
vastgeklemd. En gebeden. Al die tijd was het
nacht. Toen we tenslotte, uitgeput tot op het
merg, weer wat konden zien, bleken we op de
kust van Nieuw Guinea te zitten. Anderhalve dag
later mijn God wandelden we opnieuw in
ons interneringskamp rond".
Nieuwe vluchtpogingen stonden de Nederlandse
autoriteiten niet toe en tot september 1953 was
Tahapary's positie volstrekt uitzichtloos. Hij
bracht zijn tijd door met denken en praten.
Praten met bijvoorbeeld ir. Manusama. Die was
minister van defensie in het kabinet Manuhutu
en destijds op Ceram achtergebleven. Maar toen
Tahapary' en de zijnen alsmaar niets van zich
lieten horen, was hij hen achterna gegaan om
te kijken waar ze bleven. Met als resultaat dat
hij de opperbevelhebber gezelschap mocht hou
den. Tot september 1953. Toen besloten de Ne
derlandse autoriteiten dat er maar eens een eind
moest komen aan dat gedoe met die Molukkers
in die Nieuw Guinese interneringskampen. Ze
mochten weg onder voorwaarde dat ze zich hetzij
op de Antillen vestigden hetzij in Nederland.
Omdat het gezelschap op de Antillen wel over
bijzonder weinig relaties beschikte, werd gekozen
voor Holland. Manusama en Tahapary namen
beiden hun intrek in een pension in Rotterdam.
Daar was het leven draaglijker dan achter de
tralies maar erg plezierig voelde de opperbevel
hebber zich toch niet. Vrouw en kinderen had
hij al drie jaar niet meer gezien en de strijd op
Ceram ontwikkelde zich weinig positief. In 1952
was president Manuhutu gedwongen zich aan de
Indonesiërs over te geven. Mr. Chris Soumokil
werd zijn opvolger en Tahapary brandde van
verlangen om hem de bijstand te geven die hij
zo node behoefde. Pas eind 1959 daagde er nieuw
licht aan de horizon. De Molukse gemeenschap
in Nederland had wat geld gespaard en van dat
spaarpotje mocht de opperbevelhebber de reis
naar Ceram bekostigen. Om de wapenvoorraad
op peil te brengen en zich andermaal aan het
hoofd van zijn troepen te stellen. Dus ging
Tahapary naar Florida om een watervliegtuig te
kopen.
Voor 45.000 dollar vond hij precies wat hij zocht.
Twee Amerikaanse piloten en een werktuigkun
dige (zelf is hij de vliegkunst niet machtig) vlogen
hem vervolgens naar Manilla, op de Philippijnen.
Vandaaruit zou hij de laatste etappe van zijn
éénmansinvasie voltooien. Dat bleek lastiger dan
hij gehoopt had want de drie Amerikanen gaven
er de brui aan. De kans op een roemloos einde
als krijgsgevangene van Soekarno was hun bij
nader inzien toch te groot. "Daar zat ik dus mooi
weer in de moeilijkheden. Met geld voor wapens,
een prachtig watervliegtuig, maar zonder piloot.
Maar goed, ik geef de moed niet op en vestig
me in een barak bij het vliegveld. Geleidelijk aan
bouw ik wat relaties op en uiteindelijk kom ik
in contact met twee vliegers van de Philippijnse
luchtmacht. Die zeggen na lang aarzelen tegen
me: "O.K. Ambon ze noemden me allemaal
Ambon daar o.k. voor duizend pop brengen
we je weg". Wat heb ik die nacht lekker geslapen.
Eindelijk, na negen jaar zou ik mijn missie
kunnen volbrengen. Bij mijn vertrek destijds
naar Nieuw Guinea had ik beloofd dat ik me
hoe dan ook weer bij de regering zou melden.
Nu ging dat gebeuren. Nou, we stijgen op, vlie
gen een paar uur, mijn handen beginnen al te
jeuken als we het alle drie tegelijkertijd in de
gaten krijgen. Jagers achter ons. Indonesische
jagers. We waren betrapt door de radar.
Ik zeg nog tegen die Philippino's: doorzetten,
niks van aantrekken, maar ze durven niet. We
keren terug en die avond zit ik opnieuw in mijn
bórak bij het vliegveld van Manilla. Te broeden
op een andere aanvliegroute". Tahapary vond
inderdaad een andere route. Hij betaalde zijn
vrienden opnieuw duizend dollar, kreeg het ge
liefde Ceram andermaal in zicht. En verscheen
weer op de Indonesische radar. "Maanden lang
heb ik er over gedaan om die Philippino's over
te halen het nog één keer te proberen. Nou weet
ik een weg, zeg ik, die de Indonesische radar
onmogelijk kan bestrijken." Ik betaal weer dui
zend pop en ze doen het. Nog één keer.
Ditmaal moest alles goed gaan. En het ging ook
goed. We naderen Ceram en ik zie een prachtige
landingsbaai. Zo mooi... en ik kende hem op mijn
duimpje. We maken aanstalten om te landen en
ik trek mijn gevechtspak aan. Ik beef van opwin
ding als het vliegtuig het water raakt. Maar dan
gebeurt het. Op het allerlaatste ogenblik wordt
de piloot bang. Zo maar, zonder reden. Hij raakt
in paniek en wil weer opstijgen. Van woede barst
ik in tranen uit en ik zeg tegen mezelf: Tahapary,
dit is je laatste kans. Je moet hem doodschieten.
Ik trek mijn revolver en stort me huilend op die
piloot. Dan gilt die andere piloot: "Nee meneer
Tahapary, dat mag niet", grijpt me van achteren
beet en slaat me het wapen uit de hand. De
volgende dag zat ik weer in mijn dooie eentje
in mijn barak in Manilla. Zonder vrouw, zonder
kinderen en zonder piloot".
De Molukse opperbevelhebber legde ook nü het
hoofd niet in de schoot. Hij blééf zoeken naai-
nieuwe vliegers. Tot er een typhoon opstak. Met
een snelheid van 210 mijl per uur werd zijn gave
toestel teruggebracht tot een schroothoop. "Ik
stuur een brief naar meneer Manusama en die
schrijft terug: "meneer Tahapary, u kunt beter
een andere manier zoeken om in Ceram te
komen". Ik piekeren en piekeren en in 1967 weet
ik het. Ik ga gewoon naar Makassar in Indonesië,
en camoufleer me als Philippijns handelaar.
Ik koop een vijftons-zeilboot, huur een Makassar-
se bemanning, licht die in over mijn plannen en
ze gaan een hele stapel dollars akkoord.
We gooien het schip vol met wapens en daarover
heen een dikke deken van sarongs. Vier april
halen we het anker op en zetten koers naar
Ceram. Het was mijn vijfde poging en die moest
lukken. De tweede dag na ons vertrek, 's mor
gens om vijf uur, ik lig in het vooronder te
doezelen, roept iemand: "Een schip, een schip"
"Ik draai me nog een keer om maar weer wordt
er geroepen: "Een schip!" Vlak daarop hoor ik
een boot langszij komen. Een Indonesisch mari
ne-schip. Er komen een paar man aan boord en
ze blijken een gewone routinecontrole te willen
uitvoeren. "Uw papieren graag", vraagt hun be
velvoerder aan de kapitein. Die heeft daar geen
bezwaar tegen, grijpt in zijn zak en wil de
ladingbewijzen van de sarongs laten zien. Maar
God zie mijne. In plaats van de sarong-formulie
ren overhandigt hij de wapenlijst. De mariniers
lezen die lijst door en laten er geen gras over
groeien. De kapitein en één van de matrozen
worden pardoes doodgeschoten. Dan ben ik aan
de beurt. Maar ik hou vol dat ik een eerzaam
Philippijnse handelaar ben en met die wapens
niets van doen heb. Ze geven me een verschrik
kelijk pak rammel, slaan me aan mijn rechter
heup invalide, maar geloven me toch. Een half
jaar heb ik daarna in een gevangenis op Timor
gezeten. Met verschrikkelijke pijn aan mijn heup.
Tenslotte hebben ze me. nog altijd in de veron
derstelling dat ik een Philippino was, af laten
halen door een Philippijnse patrouilleboot en in
december 1967 zat ik weer in Manilla. Ditmaal
in een ziekenhuis voor een operatie aan mijn
heup".
Helemaal goed is het met die heup, zoals gezegd,
nooit meer gekomen. Maar toch wilde Tahapary
nog niet van opgeven weten. Zeventien jaar had
hij nu z'n vrouw en kinderen al niet meer gezien.
Schrijven had hij ook niet gedurfd. Hij wilde
terug naar de Molukken. Een poos later leek zich
een nieuwe mogelijkheid voor te doen. Tahapary
kon tegen betaling van 500 dollars stiekem mee
varen met een boot die naar Sorong, op Nieuw
Guinea ging. Vanuit Sorong zou hij het dan nog
eens met een prauw proberen.
"Maar mijn geld was op. Dus ik schrijf weer
aan ir. Manusama en vrapg om 1000 dollars. Dan
stuurt hij mij dat telegram: "Meneer Tahapary,
stop met alle pogingen, we hebben geen geld
Tot december 1972 heeft de opperbevelhebber
vervolgens nog in zijn barak nabij het vliegveld
van Manilla moeten verblijven vóór hij toestem
ming kreeg naar Nederland terug te keren. De
rechten daarop had hij, om uitlopende redenen,
eigenlijk verspeeld en koningin Juliana moest er
aan te pas komen voor hij toestemming kreeg
zich in Tilburg te vestigen. Daar zit hij nou in
zijn vierkamerflatje. Mèt vrouw en één zoon die
enkele jaren geleden van de Indonesische autori
teiten toestemming kregen Ambon te verlaten.
Maai- zitvlees bezit Tahapary nog steeds niet.
"Mijn missie is nog altijd niet volbracht", zegt
hij. "Ik heb destijds aan president Manuhutu
beloofd dat ik hoe dan ook naar Ceram terug
zal keren. Als zich een kans voordoet, dan gó
ik! Geef mij twee of drie compagnieën en binnen
een paar jaar zijn de Molukken vrij". Waar het
Levinus Tahapary aan ontbreekt zijn evenwel de
financiën. Hij leeft van de bijstand en ziet geen
kans ergens geld aan te boren.
"Daarom speel ik in de lotto", is zijn serieuze
grap. "Elke week. Van een half miljoen kan je
nog geen invasie bekostigen, dat weet ik wel.
Maar het is een begin. En mijn missie is nog
niet voltooid..."
WILLEM SCHEER