Fladderend leger van kreunende schimmen
beheerst de nachten van het Britse rijk
Ontslapen hertogen, maagden, Romeinse soldaten
en bisschoppen halen frisse neus in Engeland
IfiiflJMip
KERSTMIS 1976
er privé-geest
i in York
mee
verraderlijke opstapjes en lage zolderingen en
loodst ons zo naar een kelder, waarvan de muren
met het eerlijk werkmanszweet der voorvaderen
bedekt zijn. Hier kruist Harry de armen voor
de borst en vertelt zijn wonderlijke verhaal. „Ik
waarschuw tevoren", zegt hij gulzig, „ik dwing
u niet om mijn verhaal te geloven. Het kan me
niet eens schelen, wat u er van denkt, want ik
weet, dat het waar is. Ik heb het gezien en
meegemaakt".
Harry verlegt zijn blik naar een punt aan de
overkant van de kelder, haalt slurpend adem en
zegt op dicteersnelheid: „Ik was net achttien toen
het gebeurde. Ik was door mijn baas naar deze
kelder gestuurd om een gat te boren, waar de
leidingen van de centrale verwarming doorheen
getrokken konden worden. Ik stond op een trap,
misschien twee, drie treden boven de grond en
opeens hoorde ik het geluid van een trompet.
Eerst kwam het uit de verte. Ik dacht nog:
misschien komt er buiten een muziekkorps langs.
Dat is toch een normale zaak. Zulke dingen
gebeuren in een stad. Maar de klanken werden
luider, steeds luider en opeens zag ik hem: een
Romeinse soldaat, die uit de muur stapte en vlak
daarachter een tweede soldaat op een paard. Ze
waren klein, hooguit anderhalve meter en zagen
er sjofel uit. Ze droegen een groene wapenrok,
die ze kennelijk zelf in elkaar hadden geflanst.
De stof was gescheurd en zat vol vouwen. En
dat paard was al even armoedig. Het paard van
de schilleboer staat nog beter op zijn benen. Ik
viel van de trap en lag in doodsnood op de
vochtige vloer, maar de soldaten keurden mij
geen blik. Ik had zelfs het gevoel, dat ze me niet
eens zagen. Ik keek naar hun helmen, waar
pluimen aan hingen. Het was het enige kleding
stuk, dat er echt mooi uitzag. Even nog bleven
ze staan in het midden van de kelder. Toen
verdwenen ze door de muur aan de overkant.
Ik hoorde het getrappel van de paardehoeven en
daar bovenuit de trompet".
Nuchtere Brit
„Ik Harry Martindale, agent nummer 935 van de
gemeentepolitie van York, heb het gezien met
eigen ogen en ik zweer, dat ik de waarheid
spreek. Ik zag in 1953 twee Romeinse soldaten,
helder en in kleur. Ik had nog nooit een Romein
se soldaat gezien. Had er ook geen belangstelling
voor. Ik ben een nuchtere Brit, die met beide
benen op de grond staat Ik mis elk vermogen
om dingen te verzinnen. Ik moet het eerst gezien
hebben, voordat ik iets geloof'.
„Ik vraag u nu op de man af heren: welk belang
had ik Harry Martindale bij een ontmoeting met
twee Romeinse soldaten? Ik heb er alleen maar
last van gehad. Ik vertelde het aan vrienden en
ze lachten me midden in mijn gezicht uit. „Zeker
te vaak naar een film met Charles Heston ge
weest", riepen ze, „die speelt ook zo natuurge
trouw een Romeinse soldaat". In York deden
grappen over mij de ronde en daarom heb ik
na een paar maanden besloten om er nooit meer
over te praten. Ik gunde de stad het leedvermaak
over mij niet".
„Toch is het waar gebeurd. Toen ik na die
geestverschijning uit de kelder kwam ontmoette
ik boven in de hal van het Treasure House de
curator. Hij keek me aan, schudde zijn hoofd
en zei alleen: „Jij hebt de Romeinse soldaten
gezien, Harry".
„Later hoorde -ik, dat de curator zeven jaar vóór
mij diezelfde verschijning heeft gehad op dezelf
de plaats. En zeven jaar vóór zijn ontmoeting
heeft een professor eenzelfde ervaring gehad".
Agent Harry glimlacht smartelijk en vervolgt:
„Ik heb gezwegen tot het moment, dat ik op een
politieronde in gesprek kwam met enkele arbei
ders, die bezig waren aan de restauratie van de
kathedraal. De kerk stond in 1969 op instorten
en kon alleen gered worden, wanneer hij een
compleet nieuw fundament kreeg. Bij de opgra
vingen stuitte men op resten van een Romeinse
nederzetting en bij verdere naspeuringen bleek,
dat het Treasure House gebouwd is op een
kazerne uit die tijd. Aan weerszijden van de
kelder, waar we nu in staan vond men de
restanten van twee pilaren en daartussen heeft
volgens de kenners de toegangsdeur gehangen.
Als de soldaten de stad introkken verlieten ze
de kazerne dus langs deze weg. En volgens goed
gebruik werd daarbij een trompetsignaal gege-
„U moet me op mijn erewoord geloven. Ik wist
niets, helemaal niets van de Romeinse geschiede
nis. Lèter pas ben ik het mikpunt geweest van
een aantal geleerde heren, die uren lang vragen
op me afvuurden. Ik moest vertellen, wat ik
precies had gezien, hoe die soldaten gekleed
vreemde dingen tussen hemel en
Horatio weet er alles van. Maar
zaken moet je toch onherroe-
Engeland afreizen, want daar staat
van de spoken. Nauwelijks heb je
havenstad Huil een voet aan
wordt al omringd door griezels
kennelijk een thuiswedstrijd
in de bomen, hollen vóór je
kronkelweg naar York of knappen
n der galmgaten van een grimmige
In de pubs, schemerige drenkplaat-
tve tsers en zuiperds elkaar met het
lier in de hand twee keer daags ontmoe-
de vreemdeling later de geestrijke
in overvloed aangereikt. Je zegt maar,
1 angstig gemoed behoefte aan heeft,
dame in het grijs wellicht, die kwijlt
oofd, dat ze onder de linkerarm gekneld
orige week is deze vermoorde barones
pialeerd op de kruising bij de Rode
'oorbijgangers zagen haar halverwege
apad wegschieten voor een vrachtwa-
nog krachtig afremde maar desondanks
nor haar heen reed. De chauffeur ging
rij uit en verklaarde achteraf trouwens,
niemand had zien oversteken. Maar de
angers wisten beter en vertelden, dat
per van zijn truc het hoofd van de
uit de armholte had gewipt en dat het
erder tegen de stadswal caramboleerde.
isschien ziet u in de nevelslierten toch
in wijkagent, die vier eeuwen terug op
;e wijze vermoord werd, doch sindsdien
orbaar zijn rondes blijkt te maken langs
draal en via de Petersgate en de Stone-
ir de Shambles. Plotseling doemt hij op
nis terzijde van een souvenirwinkel. Een
e veertiger met een snor en een slepend
pkleed in het Bromsnoruniform uit de
anse tijd. In het voorbijgaan tikt hij
aan zijn helm en ontbloot hij vier tanden
nodshoofd.
fa jpen
f et bestuurlijk centrum van het noordelijk-
ifschap van Engeland kan zulke geesten
Taad leveren. De stad, gevangen in een
i in gele muren is helemaal gebouwd als
j ilaats voor ontslapenen, die van tijd tot
frisse neus willen halen. Ze weten zich
g( md door de smalle straten, die als won-
j ellepijpen in elkaar zijn geschoven. York
aarbij een bevolking, die het als een eer
I nvt om aan een spook gastvrij ónderdak
y men en hem of haar als huisvriend aan
l0 lilieleven te laten deelnemen. In feite tel
e gemeenschap van York niet eens mee,
A een privé-geest hebt, die achter het bloe-
«hang zit te rochelen en na de avond
je d de trap op- en afrent en onderweg op
iaren bonst. „Het is natuurlijk merkwaar-
v even de huisgenoten blozend toe, „maar
)C den hem toch niet graag willen missen".
n ïun aan te zien, dat ze gaarne hun steentje
en voor de actie „geven voor leven uit
namaals".
ijker
S de inwoners van York, die kind aan
in het schimmenrijk, is Harry Martindale.
'olice Constable met registratienummer
ijkt een constante blijkijker te zijn, die
1 f voortdurend en met verve voor joker zet.
leze gelegenheid heeft hij zijn nette burger
ingetrokken en zijn schoenen glimmend
st. Hij wacht ons op in het Treasure House
de Minsterkerk, eens de woning van de
ewaarder van de kathedraal, nu een mu-
",°1 utteloze gebruiksvoorwerpen,
kant uit heren", roept hij zorgelijk na de
iting, „we moeten beneden zijn". Hij loopt
vooruit door de gang, waarschuwt voor
Met of zonder hoofd draven de
ontslapen ridders in 1976 naar harte
lust over de eindeloze heidevlakten
van Noord-Engeland. En de Brit, die
er naar kijkt heeft geen enkele moei
te om het te geloven, want hij kan
immers man en paard noemen.
„Dat gebeurde rond theetijd", herinnert ze zich
als vanouds luid kirrend, „ik zat naar de televisie
te kijken en opeens zag ik dwars door het beeld
de schim van een man. Hij had lang, donker haar
en zijn rechteroog was groter dan het linker. Ik
kon ook het einde van zijn neus ontdekken. Een
dikke, vlezige neus had ie. De rest was in nevels
gehuld. Hij keek me aan met een vreemde
glimlach en ik wist niet, of hij me nou mocht
of niet. Ik vond hem wel meteen sexie. Erg sexie.
Die ogen deden het: fascinerende ogen had die
man".
„In de dagen daarna begon hij me te treiteren.
Een beetje op de deuren bonzen of ze vlak vóór
mijn neus dichtsmijten. Dat werk. En glazen
breken en wandborden verhangen, allemaal din
gen om me over mijn water te jagen. Als ik naar
de schakelaar liep om het licht uit te doen had
hij het al gedaan. En als ik dan de kamer uitliep
weer gauw aandoen. Ik werd er op het laatst
helemaal flauw van. Ik kon geen moment meer
alleen zijn of daar viel weer op raadselachtige
wijze een schilderij van de muur. „Hé engerd,
kun je wel tegen een weerloze vrouw", riep ik
dan. Ik had danig de pest in. En ik geloofde nog
steeds niet in spoken. Ik vond die griezel alleen
een sta in de weg".
„Nou is de verhouding al veel beter. Als ik nou
in mijn slaapkamer kom doet hij heel hoffelijk
het licht aan en als ik in bed lig floept het vanzelf
weer uit. Dus toch een heer, ook al is hij gek
op vrouwen. Van mij mag hij dan ook blijven.
Ik heb geen centje pijn van die man. Vorige week
kwam hij nog even gezellig buurten in de keu
ken. Ik vind het hartstikke gezellig".
Voorrang
En ook Brenda meent elk woord, dat ze heeft
gezegd. Als inwoonster van York weet ze, wat
de konsekwentie is van haar verblijf in deze stad.
Spoken hebben op elk moment van de dag
voorrang en de mens moet de weg te allen tijde
voor hen vrijmaken. Een land, dat per dag
ponden afvalt en de geest dreigt te geven geeft
diezelfde geest alle ruimte. Waarmee de Brit
wederom bewijst, dat hij de ware spirit heeft
De vreemdeling, die ronddwaalt in dit knekelhuis
verwondert zich na enkele dagen al niet meer,
wanneer men hem het zoveelste onderkoelde
verhaal vertelt.
„Het klinkt wonderlijk, maar je moet me gelo
ven: het is echt gebeurd. John Scrivener hoorde
op een nieuwjaarsdag een rinkelend geluid in een
oud huis aan de rivier de Ouse. Later vond men
in de kelder het lijk van een man, die sporen
aan zijn laarzen droeg. Eén van de sporen was
gebroken".
„Heb je nog even tijd vriend. Bisschop Richard
Scrope dwaalt nog steeds achter zijn eigen dood
kist over de hei bij Bishopthorpe. De slagers
knecht Johnson heeft het met eigen ogen gezien.
En bij de kerk van Alle Heiligen kun je bij
heldere maan een vrouw in het voorportaal
ontmoeten. Een vrouw met lang zwart haar en
gekleed in een lange, witte jurk. Zowaar als ik
zelf besta vriend".
„En de curator van het Yorkshire Museum zag
op een middag na sluitingstijd een man in ridder-
kleren ronddwalen tussen de boekenrekken in de
bibliotheek. Hij riep: „We zijn gesloten". Toen
de man niet reageerde liep de curator in zijn
richting. Hij ging dwars door zijn fluwelen wam
buis heen".
„Is dat niet wonderlijk vriend? Dat zulke dingen
gebeuren in een land, dat zich niets laat aanleu
nen en alleen in zichzelf gelooft?"
Alleen de geesten hebben dit eigenzinnige volk
op de knieën gekregen. De geest van Lady
Thomson en de geest van Nancy, die nog steeds
in een rijtuig over de wegen ijlen. Geesten met
en zonder hoofd, Romeinse soldaten en Engelse
acteurs, ouden van dagen en onschuldige maag
den.
Een fladderend leger van kreunende en gillende
schimmen beheerst de nachten van Engeland.
Eigenlijk niet eens zo verwonderlijk op een
eiland, dat beschikt over een zo lange ghost-line.
LEO THURING
Zelfs de Minster, de kathedraal van
king-size-afmetingen, die als een grote,
grijze kloek 't centrum van York beheerst
st, beschikt naast een verbinding met de
Heilige Geest uiteraard ook over een prive-
kerkspook, dat zich schuil houdt in één
van de gebrandschilderde ramen.
York, de middeleeuwse hoofdstad van het grootste Engelse graafschap is helemaal
gebouwd als opvangplaats voor ontslapenen, die van tijd tot tijd een frisse neus willen
halen. De straten zijn smal en bochtig en altijd hangt er tussen de kreunende huizen
een ijle mist.
waren, welke wapens ze bij zich hadden. Aan
het einde van die bijeenkomst kwamen ze tot
de conclusie, dat de twee soldaten, die ik gezien
heb, geleefd moeten hebben omstreeks het jaar
319 vóór Christus".
Terwijl hij spreekt waait een zacht geruis door
de kelder. Het lijkt eerst op het zoemen van een
zwerm bijen, dan wordt het geluid sterker. Horen
we geen trompet in de verte? Zijn ze in aantocht?
We staren naar de muur, die zo ondoordringbaar
lijkt.
„Wat is dat Harry? Dat geluid. Is het verbeelding
of horen we nu ook duidelijk hoefgetrappel?"
Harry luistert even en zegt dan: „Dat is de boiler
van de centrale verwarming".
Stamgeest
Harry even later af via de kelderdeur. Brenda
Stanley 's avonds op in de „Cock and Bottle",
een donkerbruine pub in de Skeldergate. Blonde
Brenda, die de beschikking heeft over een Coro-
nationkir, waarmee ze de sierborden van de
wand kan lachen, bedient naast haar stamgasten
sinds drie jaar ook een eigen stamgeest. Het is
George Villiers, de tweede hertog van Bucking
ham, die rond 1700 in York heeft geleefd. George
was een begenadigde versierder, een vrouwengek
van eenzame klasse en daarbij een alchemist op
amateurbasis, die van ijzer goud wilde maken.
Die experimenten vonden plaats in zijn tuinhuis,
dat stond op de plek, waar nu de „Cock and
Bottle" de drinkebroers teder aan Brenda's borst
drukt
Terecht kreeg de hertog er de pest over in, dat
zijn speelhol hem was afgenomen door de eerste
de beste projectontwikkelaar en uit wraak be
sloot hij om voortaan in de pub te gaan spoken.
Zijn geoefend oog viel onmiddellijk op Brenda,
die op een zondagmiddag voor het eerst bezoek
kreeg van George.