.en de Marsmannetjes blijven lachen
Marsiaanse
puzzel
te moeilijk
voor Viking?
het beste keukengerei ter wereld
Heilsmajoor
Co Stofregen,
buiten dienst,
niet in ruste
KERSTMIS 1976
gws
(Van onze redakteur ruimtevaart)
De vrees dat de huidige onderzoekingen op Mars
in het kader van het Amerikaanse Viking-pro
ject geen definitief antwoord zouden geven op
de vraag of er vormen van leven voorkomen
op de Rode Planeet, lijkt te worden bewaarheid.
De ingenieuze instrumentencapsules in Chryse
en Utopia hebben de afgelopen maanden welis
waar allerlei interessante bijzonderheden over
Mars aan het licht gebracht. Bijzonderheden die
de kennis van dit hemellichaam onvoorstelbaar
hebben verrijkt, en de kans is groot dat aan
die belangwekkende gegevens de komende
maanden althans wanneer het instrumenta
rium zich naar behoren blijft gedragen nog
heel wat zal wordt n toegevoegd. Dat alles
neemt niet weg dat de vraag niet is beantwoord
en voorlopig waarschijnlijk ook niet zal worden
beantwoord.
De uiterst gevoelige apparatuur van beide instru
menten-capsules heeft in Marsiaanse bodemmon
stertjes reacties gevonden, die zouden kunnen
wijzen op de aanwezigheid van levensvormen,
maar de grote complicatie is dat ze volgens de
experts evengoed zouden kunnen worden toege
schreven aan exotische scheikundige processen.
Dr. Harold Klein, leider van de Viking-biologen:
„We kunnen nog steeds niet met zekerheid zeg
gen dat er leven voorkomt op Mars, maar we
kunnen evenmin met zekerheid zeggen dat dit
niet zo is...". Een uitspraak die precies weergeeft
hoe op het ogenblik de situatie in Pasadena is
en in welke impasse het onderzoek in feite
verzeild is geraakt. Viking-bioloog dr. Gerald
Soffen mag dan beweren dat het onderzoek
totdusver als 'bijzonder succesvol' moet worden
beschouwd, dat verandert niets aan he-, feit dat
verscheidene van de bij het project betrokken
geleerden in hun voorlopige conclusies lijnrecht
tegenover elkaar staan. Waarmee dan voor de
zoveelste maal het gezegde dat de geleerden het
niet eens zijn, in praktijk wordt gebracht.
„De situatie is dermate gecompliceerd", vindt
Viking-vluchtleider Tom Young, „dat we hier op
aarde nog heel wat laboratoriumwerk zullen
moeten verrichten. Eigenlijk kun je alleen maar
zeggen, dat we de problemen die onze Mars-on
derzoekingen zouden ontmoeten, behoorlijk on
derschat hebben...". Ook de bioloog dr. Norman
Horowitz geeft dat toe. „Het is een enorme
puzzel. We krijgen echt wel verschillende stukjes
van die puzzel binnen op het ogenblik, maar de
samenhang, het totaalbeeld is nog steeds niet
duidelijk en ik vraag me zelfs af of we in het
kader van het huidige "Viking-project wel tot
definitieve conclusies zullen komen".
Was slechts één van de Viking-instrumentencap
sules erin geslaagd organische bestanddelen in
de bodemmaterie aan te tonen, dan zou er
nauwelijks meer van twijfel en onzekerheid spra
ke zijn geweest. Bepaalde biologisch gerichte
experimenten brachten immers wel degelijk ,ak-
tiviteit' in de opgeschepte Mars-grond aan het
licht. Alleen, men slaagde er niet in fossiele
overblijfselen van vroeger leven op te sporen. Dr.
Klaus Biemann, ontwerper van het instrumenta
rium dat op Mars naar dode organische materie
zoekt: „Ik kan me niet goed voorstellen dat er
op Mars leven zou voorkomen, wanneer er geen
sporen van dood worden gevonden. En we heb
ben totdusver niets in die geest aangetroffen..."
Biemann twijfelt dan ook geen ogenblik als hij
tot de conclusie komt dat de Viking-robots geen
leven hebben ontmoet op Mars.
De meeste andere geleerden, die bij het Viking
project betrokken zijn, houden toch maar liever
een slag om de arm. Zij geven gewoon toe dat
ze er niet zeker van zijn. Slechts dr. Carl Sagan
durft te beweren dat er zo goed als zeker levende
organismen op Mars voorkomen en dat die zijn
aangetoond tijdens de biologische experimenten
van de afgelopen maanden. „De instrumenten die
naar sporen van leven zoeken, hebben in elk
geval iets ontdekt en dat is volgens Sagan al heel
wat meer dan wat van het door Biemann ontwik
kelde instrumentarium kan worden gezegd. „Het
is helemaal niet uitgesloten", aldus Sagan, „dat
de biologische detectie-apparatuur, de appara
tuur dus die naar leven zoekt, veel gevoeliger
is dan de gaschromatograaf-massaspectrometer
die eventuele fossielen moet opsporen".
Dr. Sagan geeft weliswaar toe dat ook hij niet
over het bewijs beschikt dat er micro-organismen
op Mars voorkomen, maar zegt hij evenmin
heeft Biemann het bewijs geleverd dat ze niet
bestaan. „Het is heel goed mogelijk", zegt Sagan,
„dat de bewuste monstertjes Mars-materie
slechts zo weinig microben bevatten dat hun
dode voorouders compleet onopgemerkt zijn ge
bleven. In bepaalde gebieden van de Zuidpool
komt die situatie meer dan eens voor...". Die
theorie wordt door Biemann overigens wel duch
tig aangevochten. „Ons instrumentarium", aldus
Biemann, „is gemakkelijk in staat om dode orga
nismen te registreren in materie waar honderd
tot duizendmaal minder organismen in voorko
men dan de door Sagan bedoelde „levensarme'
gebieden, zoals op de Zuidpool".
Carl Sagan laat zich echter niet zomaar uit het
veld slaan. Hij heeft zelfs enkele theorieën uitge
werkt die bepaalde Marsiaanse verschijnselen
zouden kunnen verklaren. Volgens één van die
theorieën zouden levende organismen op Mars
hun dode voorouders opeten... Maar Sagan geeft
zelf al toe dat deze hypothese waarschijnlijk wat
al te fantastisch is en te ver gezocht. Zijn tweede
theorie zou echter wel degelijk houvast kunnen
bieden. Volgens die opvatting nogmaals, het
is een opvatting die nog door geen enkel bewijs
wordt gestaafd zouden Marsiaanse microben
in het bezit kunnen zijn van een pantser, een
hard schild, waarin ze niet alleen het op Mars
uiterst spaarzame vloeibare water zouden kun
nen opslaan, maar waarmee ze zich tevens tegen
de ultraviolette straling van de zon zouden kun
nen beschermen.
Wanneer nu die organismen sterven, zegt Sagan,
verliezen ze hun schild, waarbij de ultraviolette
straling van de zon zelfs hun sporen volledig
vernietigt. Verscheidenen van Sagans collega's in
Pasadena, vinden dit een verklaring die beslist
niet zonder meer terzijde kan worden geschoven.
Temeer daar laboratoriumproeven overduidelijk
hebben aangetoond dat ultraviolet licht van de
soort die Mars onafgebroken bereikt in de
aardse dampkring wordt die straling (nog)tegen-
gehouden door de ozonlaag de verbindingen
verbreekt die koolstof- en stikstofatomen bijeen
houden in zowel levende als dode organismen.
Vandaar ook dat er in verscheidene laboratoria
in de Verenigde Staten nog steeds allerlei experi
menten worden verricht in nagebootste Mars-om
standigheden. Experimenten die tot doel hebben
een bijdrage te leveren tot het ontraadselen van
de Marsiaanse puzzel.
De geleerden, die de indruk hebben dat bepaalde
aktiviteiten in de monstertjes Mars-materie vah
biologische aard zijn, hebben in elk geval één
sterk argument bij de hand. De processen die
zijn geregistreerd door de instrumenten welke
naar bepaalde vormen van fotosynthese speuren,
kunnen onmogelijk door chemische aktiviteit
worden verklaard. Dat geeft ook dr.
toe. Sommige van de op Mars uitgevoer
menten leverden een duidelijke oxidat
zou kunnen wijzen op scheikundige j
anderen daarentegen kwamen met eei
voor de dag, d.w.z. het absoluut tegeno
de en heel goed verklaarbaar als mei
gaan van verschijnselen als fotosynthès
althans op aarde levende organis
name groene planten, kooldioxyde ond<
van (zon-)licht omzetten in koolhydrj
dergelijk proces garandeert niet alleei
ving en groei van de betrokken organii
maar vormt tevens voedingsstoffen vo<
organismen.
Wanneer de in het kader van het Vikii
op Mars geregistreerde verschijnselen i
van biologische oorsprong zijn, dan g<
zegt Normann Horowitz om een
leven die in geen enkel opzicht kan
vergeleken met enig aards organisme. 11
is het met die zienswijze volkomen eens. i
„Men mag haast wel aannemen", mee
„dat dergelijke organismen maar he
overeenkomst zouden vertonen met a
vensvormen, al zou het alleen maar zi
ze al zo lang thuishoren in een omge
met haar ijstijdkarakter en haar onaf
ontvangst van ultraviolet-straling van
volkomen afwijkt van onze aardse omslj
den". En dat is dan in elk geval toch b
een conclusie waarover bij biologen en i
digen nauwelijks verschil van mening]
Maar of de Marsiaanse puzzel de komend
den toch nog volledig zal kunnen wordj
lost, nee, aan een dergelijke voorspelli
zich in Pasadena echt niemand meer tl
En de Mars-mannetjes, die 's nachts 4
t.v.-camera's blind zijn juist buiten hl
van de graafarm nieuwsgierig staan 1
naar dat vreemde, glinsterende ding uitl
te en tegen zonsopgang geruisloos in hq
grondse holen verdwijnen, blijven lachei],
Leiden Overal ter wereld hebben de „kerst-
potten" weer op straat gestaan. De kerstpotten
van het Leger des Heils, door The Salvation
Army zelf „het beste keukengerei op de hele
aardbol" genoemd. Het is een manier van collec
teren voor de hulpbehoevende medemens die
aanslaat. Op de pot staat „Dank u", of je er
nou wat ingooit of niet. Met de opbrengst kan
kerstvreugde „betaald" worden, wat licht en
warmte in harten van hen die vaak de rest van
het jaar in de kou blijven staan: bejaarden,
zieken, eenzamen, mensen die het (nog steeds)
niet zo breed hebben. Verrassingspakjes komen
eruit. Ook warme chocolademelk. Een aardig
heidje, een hartenbinder, een christenplicht,
maar bovenal een mensentaak, want in je eentje
„het goed hebben" schept toch alleen maar een
leegte. De kerstpot van het Leger is opgehangen
aan de driepoot van geloof, vertrouwen en
liefde; versierd met kersttakken, maar dat
slechts als een accent.
De kerstpot werd in 1894 in San Francisco
functioneel. Het was een tijd van zware economi
sche depressie in de States. In de havens lag de
scheepvaart praktisch stil en het aantal werkloze
zeelui en havenarbeiders liep in de duizenden.
Kapitein Joseph McFee van The Salvation Army,
die voordien gezagvoerder op een zeeschip was
geweest, moest iets' voor die mensen gaan doen.
Hij kreeg wat geld om een soepkeuken en een
logement te openen, maar verder moest hij zelf
maar zien hoe de zaak draaiende gehouden kon
worden. Dat zag McFee met direct zitten, maar
hij liep de halve stad af op zoek naar een
oplossing. Vlak vóór Kerstmis ontdekte hij bij
een handelaar in scheepsartikelen een driepoot,
waaraan een grote zwarte pot hing. Het idee was
geboren. Hij kocht het geval en zette het neer
bij de oprit van de veerboten van Oakland en
Almeda, het drukste punt van heel de' stad. Aan
de top van de driepot hing hij een bord: „Keep
the pot boiling" hout de pot aan de kook.
Voor het effect riep McFee de voorbijgangers
toe: „Help de hongerige zeelieden" en al gauw
vielen de eerste munten in de eerste kerstpot van
het Leger des Heils. De pot is uitgegroeid tot
een symbool en bij het Leger heeft men de
stellige indruk, dat de kersttijd pas echt begint
als in de straten de kerstpotten zijn verschenen.
„De meest originele collectebussen uit de geschie
denis", schreef de New York World in 1898.
Potten uit nood geboren en nog steeds in dienst
om nood te lenigen. Ook nog tegen het einde
van de 20ste eeuw.
Eén van de vrouwen achter deze kerstpotten is
de 78-jarige Jacoba Maria Stofregen, gepensio
neerd majoor in het Leger, trots haar leeftijd
dragend, dankbaar voor haar gezondheid, gezet
en rond van louter goedheid.
Elke zaterdagochtend is ze te vinden in het
voorportaal van het Leids postkantoor, geduldig
wachtend op giften in haar bus, en sinds jaar
en dag kent men omstreeks Kerstmis haar uitno
digende vriendelijkheid bij het Leidse station als
ze rustig de wacht houdt bij de kerstpot. Dan
wacht ze niet tevergeefs, want ook in Nederland
worden veel mensen in de „gezegende kersttijd"
van schraperige Scrooges weer levensblije wel
doeners, zoals een Dickens ons dat heeft voorge
houden.
Co Stofregen is best de moeite waard om even
driekwart eeuw terug te draaien. Ze is een
Scheveningse en 53 jaar geleden kwam ze met
grote verwachtingen van de kweekschool aan de
Amsterdamse Overtoom, waar ze net 9 maanden
een opleiding had gevolgd om Leger-officier te
worden. „Als je dat niet deed, kon je geen
officier worden. Je kreeg bijbellessen, deed aan
huisbezoek, je ontving een training die je be
kwaam moest maken om je latere werk te kun
nen doen. In 1923 kreeg ik m'n eerste aanstelling,
in Stadskanaal was dat; armoe daar, maar ont
zettend hartelijke mensen. Ik heb er ook fietsen
geleerd. Dat was wel fijn, want dan kon je een
fiets huren om je sneller te kunnen verplaatsen".
Van Stadskanaal trok Co Stofregen naar Sneek,
als luitenant, om er samenkomsten te leiden,
mensen te bezoeken, de Strijdkreet te verkopen.
Co werd verder gezonden: naar Utrecht, Amster
dam, Alkmaar, Veendam, Amersfoort en dan
vergeet ze nog een heleboel andere plaatsen.
Ook zat ze aan „het" Singel in Amsterdam, in
hotel Elim, aan de kassa om gasten in en uit
te boeken. In Arnhem werkte ze in een jongens
huis. „Ik heb veel mensen ontmoet, veel gezwor
ven, nooit honger geleden in het Leger, ook in
de moeilijkste tijden niet. Je werd overgeplaatst.
Een predikant kan weigeren. Wij in het Leger
niet, of je moet er wel erg slecht aan toe zijn".
In 1953 werd majoor Stofregen hiërarchisch
een eind gevorderd gepensioneerd. Ze woonde
nog ruim een jaar bij haar zuster in Zuid-Afrika,
maar toen ze naar ons land terugkwam, vroeg
het Leger of ze leidster van de vrouwenbeweging
in Leiden wilde worden. „Wat doe je dan, als
je nog gezond bent. Dan kun je dat best doen,
is het niet zo? Tot twee jaar terug ben ik in
die functie gebleven. Maar op een gegeven mo
ment moet je toch de jongeren een kans geven.
Elke week ruim 60 mensen bezighouden is een
hele verantwoording. Maar het loopt nog steeds
geweldig in Leiden, we mogen blij zijn, dat we
van die goeie leiders hebben hier. 's Zondagsmor
gens en -'s avonds hebben we aan de Hooigracht
elke keer weer een volle zaal. In Amsterdam zijn
er wel zalen gesloten".
Met een benijdenswaardige vitaliteit verzet oud
majoor Co nog elke dag Leger-werk. Zo regelde
ze ook dit jaar weer de kerstpottenactie, maakte
lijsten klaar met namen van collectanten die op
de pottenwacht moesten, op 4 en 11 december
en op de koopavond van 9 december. Ieder stond
daar een uurtje of twee. in uniform op een
eilandje tussen haastige mensen. „In die kerst
sfeer hebben we rond de potten altijd fantasti
sche reacties. Tegenwoordig draagt men het Le
ger op handen. Dat was vroeger wel anders, dan
had je vaak hinderlijke mensen. Als Heilsoldaat
was je destijds veel kwetsbaarder, dacht ik, dan
nu. Het heeft me nooit veel gedaan. Het was je
roeping". Drie jaar geleden was Co een „gouden
officier", officieel met pensioen „aan de dijk
gezet", maar onverminderd ploeterend voor de
denkbeelden van stichter William Booth. Ze
kreeg toen een oorkonde aangeboden, in schoon
schrift: „Ze blijft dapper strijden in 't Leger van
de Heer".
Co Stofregen denkt nog vaak aan haar oor
sprong -terug. Ze kwam uit een gezin met tien
kinderen. Tien kinderen en dan nog als tweede
naam Maria, dat kan alleen maar duiden op een
katholieke herkomst. Inderdaad. Vader was
katholiek, ze werd katholiek opgevoed. „We gin
gen naar de kerk en ik ging natuurlijk mee,
omdat dat moest. Maar ik had een vriendinnetje
dat me meenam naar bijeenkomsten van het
Leger des Heils. Soms, als moeder het druk had
met de was, zei ze: ga maar naar die kindersa
menkomst. Ze kon niet alles bijbenen, die goede
moeder van me. Ik vond het op die bijeenkom
sten altijd gezellig en die verhalen die we er
hoorden waren altijd zo mooi. Ook wel vreemd,
geloof ik, want ik hoorde er eens, dat de weg
naar de hemel „rechtuit" ging. Hoe kan dat nou?,
vroeg ik aan mijn vriendinnetje; want als je hier
rechtdoor loopt, loop j^ tegen een muur op. Later
heb ik begrepen, dat die weg wel degelijk recht
vooruit ging
„Toen mijn ouders hoorden, dat ik in het Leger
wilde, vonden ze het eerst niet goed. Het gaf
problemen. Ik was altijd nog trouw mee naar
de kerk gegaan. Maar die Legersamen)
deden me meer dan een mis. Ik kon bei
tegen die stilte in de kerk. Ik ben al
beweeglijk geweest. De nachtmis op K
drie uur achtereen in de kerk zitten,
eigenlijk wel erg voor mezelf. Ten slotte
vader: „Je kunt gaan, naar dat Leger, m;
niet met klachten thuis; je hebt het zelf
Co". Van dat Leger ik wilde per se
worden heb ik van m'n leven geen spij
Ik heb er mijn roeping in gevonden. V
is het vanzelfsprekend geweest. En dat is
steeds, elke dag die God me geeft. Ik hac
trouwen, jazeker. Maar als officier alleen
andere Heilsofficier. Dat is bij ons ref
met een Heilssoldaat en zeker niet met
die buiten het Leger stond. Maar eerlijk
heb ik er nooit behoefte- toe gevoeld; ik
veel te druk. Misschien was ik een soort 1
linge die alleen maar „dat andere" vo>
had"
„Als ik thuis zat te studeren in Rol
waar we later naar verhuisden om 1
worden, kwam er weieens een pater
langs. Die wilde wel weten wat ik allen:
het doen was. Hij heeft alles gelezen
mee bezig was. Moeder zei altijd: „Loo
door naar achteren, want Co zit weer
boeken". De pater nam de regels van ht
mee naar huis, nam mijn studieboeken d
zei niet veel, maar later vertrouwde hij
toe: „Als ik dat van tevoren had gewei
ik Co voor de missie gevraagd
moeder toen, „daar bent u nu te laat
„Maar ik ben best terechtgekomen. Geluk
ja. Ik ben erg dankbaar. Het Leger kar,
steeds niet in de steek laten, het werk hc
bezig. Een enkele keer denk ik wele
mensen moeten niet té vriendelijk voor
Ze denken goed over het Leger dat vee
werk doet. Maar je mag niet hoogmoed
den; we zijn allemaal in het Leger of
maar heel eenvoudige stervelingen. Daarc
den we ook nu weer met de kerstpotten.
niet voor onszelf, hoor
TON PI