ijl!! GOUDA/DELFT Pijproken is een vak. Een kunst. De sigarenroker, van nature verwant aan de pijproker, zal niet onmiddellijk zijn kostbare, van de Indianen afstam mende rookrol van verbazing uit zijn mond laten vallen. Maar met bijna wiskundige zekerheid kan aangenomen worden, dat de gehaaste, nerveuze sigarettenroker tussen het uitdrukken van de zoveelste peuk en het onbewust opsteken van een nieuw wit rolletje, bij deze ophemeling van zijn dampende mede broeder, niet zonder minachting de zoveelste schadelijke rookkolom uit zijn longen perst. Een kunst! Diep in zijn hart, voor zover nog niet dichtgeslibt door nicotine en teer, zal iedere roker, die toch ze ker eenmaal in zijn leven een, zij het vaak vergeefse, poging tot pij proken heeft ondernomen, het moeten beamen. Dat hij er niet mee is doorgegaan, teruggevallen is op sigaar of sigaret, bewijst het al. Het is een vak apart. Een kunst. Bij Zenith in Gouda wordt de echte Goudse pijp geur van wierook. Tot ver in de 18e eeuw golden er overal in Europa nog rookverboden, in ieder ge val in het openbaar. Totdat de tabaksbe lasting werd uitgevonden. Wat dat betreft, is er nog niet veel veranderd. Desondanks vormen de 17e en een deel van de 18e eeuw de bloeitijd van de ta bakspijp. De pijp van witbakken klei, het prototype van de Europése pijp. Neder land maakt er kennis mee, doordat onder anderen Engelse pijpenmakers na de dood van Elisabeth I begin 1600 om poli tieke redenen naar ons land uitwijken. Gouda is één van de plaatsen waar zij neerstrijken, omdat daar, om economi sche redenen, vele aardewerkbakovens leeg staan. De bevolking leert het nieuwe vak snel kwestie van een sterk vormge voel en ontwikkelt een geheel eigen soortig produkt, de Goudse pijp, die van Gouda in de 17e eeuw de grootste pijpen- stad van de wereld maakt. Het produkt wordt wereldberoemd, het wordt het eer ste grote exportartikel, overtreft in die ja ren zelfs de haring. Een flauwe afspiegeling van die gloriepe riode treft men heden ten dage nog aan in de vorm van de plateelbakkerij en pijpenfabriek Zenith, het uit 1749 dateren de familiebedrijf van de Van der Wanten, thans geleid door de zevende generatie, de gebroeders Otto en Dirk ,van der Want. Het is de oudste pijpenfabriek ter wereld, nadat in 1973 een Spaanse pijpen fabriek in Pamplona de geest gaf. Hier worden nog de echte Goudse pijpen gemaakt, volgens het eeuwenoude „re cept", gerold, gekast en getremd, geheel ambachtelijk. Door nog slechts één pijp enmaker overigens. Steef van Loon. Niet alleen uit traditie, maar bovenal om een stukje cultuur in ere te houden. De lange Goudse is in deze tijd niet meer hanteer baar, breekbaar als hij is; er valt ook niet meer uit te roken. Kwestie van smaakver- fijning door de komst van betere pijpen, zoals van aardewerk, meerschuim en hout. De „Goudse" verdwijnt nu als sou venir over de gehele wereld. ste inkomensklassen (216.000) de minste in de laagste inkomensklassen (53.000). Er zijn tijden geweest dat het juist andersom was, toen bijvoorbeeld de betere stand de snuiftabak had of de sigaar. De aanbidders (al of niet hoestend, ku chend of zwaar ademhalend) van het „geurige, goddelijke, kalmerende, troos tende kruid" staan er wellicht niet altijd bij stil, dat grote delen van de wereld, in het pre-Columbiaanse tijdperk, rook-vrije zones zijn geweest. De grote ontdekkings reiziger voerde het zintuigen strelende kruid mee naar Europa, nadat hij had ge zien hoe de Indianen in het latere Ameri ka "kich bewierookten met bladeren, „ge rold in een vorm van een soort rol of fak kel". Ze zoger. en slurpten aan één kant, de rook veroorzaakte een soort dronken schap. „Ze beweerden dan geen moeheid meer te voelen", zo signaleerde Colum bus, die al spoedig ontdekte, dat zijn Spaanse metgezellen er ook niet meer buiten konden. We gaan er dus van uit, dat de Indianen het tabakroken hebben uitgevonden, al moet de oorsprong ook in de Oude We reld hebben gelegèn. Bekend is immers, dat de Grieken en Romeinen bilzenkruid rookten, weliswaar niet uit pijpen, maar door zich rook van verbrande kruiden toe te waaieren en deze door stelen op te zui gen. Anderen gooiden hennepzaad op gloeiende stenen, ademden de rook in „en schreeuwden het uit van genot". Dat hier sprake was van een toevoeging van veel heftiger werkende kruiden zal ie dereen op zijn klompen aanvoelen. Daar weten sommigen tegenwoordig ook over mee te praten. Die toevoeging van een „extra snuifje" speelde eveneens een be langrijke rol bij het cerémonieel-religieus gebruik van tabak door de Indiaanse priesters. Om in trance te kunnen gera ken, contact te krijgen met de goden. Evenals bij de Indianen stond tabak aan deze kant van de oceaan in hoog aanzien vanwege de medicinale kwaliteit. De ge hele geneeskunde in die dagen was geba seerd op kruidkunde. Begrijpelijk dat, toen tabak eenmaal als rookgenot was ontdekt, men daarvoor naar de apotheek moest. We zitten inmiddels in de zestiende eeuw als de eerste Europese zedenpredikers „een nieuw soort losbandigheid" signale ren: het uitblazen van rook. De heksen jacht op het heidens gebruik van het ge neeskrachtig produkt, op de onbezonne- nen en dwazen „die zich de toorn Gods op de hals haalden, hun gezondheid 1je- dierven, hun huishouding in wanorde brachten en de roem van het vaderland bezoedelden" bleef niet lang uit. De strijd woedde in geheel Europa. En het ging er in sommige landen, volgens de overlever ing, barbaars aan toe; de volgelingen van moderne anti-rook-magiërs zijn er on schuldige engeltjes bij. Onder sultan Ach- med I bijvoorbeeld boorde men in Tur kije de betrapte roker een gat door het neusbeen, stak er een pijpesteel doorheen en leidde de ongeluksvogel aan een koord door de straten. Een andere sultan hieuw eigenhandig rokende snoodaards het hoofd af. Nog steeds volgens de overle vering zouden er onder zijn bewind een kleine twintigduizend Turken het hoofd hebben verloren bij het roken. In China werd de pijproker in de 17e eeuw even eens een kopje kleiner gemaakt. En in Rusland werd tabak verboden, nadat de patriarch geklaagd had, dat de rook van tabak zich in de kerk vermengde met de De Van der Wanten hebben de gehele on dergang van de stenen pijp meegemaakt. Boosdoeners zijn geweest de beschermen de maatregelen die andere landen namen ten gunste van hun eigen produktie tegen de enorme populariteit van het Goudse produkt, economische inzinkingen, de enorme concurrentie van snuif- en pruim tabak, de introductie vanuit Spanje van de sigaar en de komst vanuit Rusland, via de Krimoorlog in 1853, van de „papy- ros", de sigaret de grootste aller con currenten en tenslotte de komst van de houten pijp. In het bijzonder dan van de pijp van bruyère, vervaardigd uit de wor- teliuiol van de met ons heidekruid ver wante boomheide: licht, hard en door het hoge gehalte aan kiezelzuur vrijwel on brandbaar. Zoals een goed zakenman betaamt heb ben de Van der Wanten tijdig de bakens verzet, gezorgd voor andere pijlers voor het bedrijf: aardewerk. De produktie van aardewerk overtreft thans tienvoudig de produktie van tabakspijpen: het wit, poly chroom en blauw Delfts, geïnspireerd door het „Hollands porseleyn", zoals dat in de 17e eeuw voor het eerst in Haarlem werd vervaardigd. De pijp heeft Van der Want geenszins op zij gezet, de rookbare pijp wel te ver staan. De in 1898 door een broer van de grootvader van de huidige directie ont wikkelde doorroker tijdens de eerste wereldoorlog enorm populair bij de gewo ne man is vervolmaakt; de aardewerk- pijp heeft veranderingen ondergaan in model, enkel- en dubbelwandigheid, mon- tenngswijze. Eigenlijk is de aardewerk- pijp de meest ideale, vanwege het hoge absorptievermogen, essentieel om de ta bak te proeven. Het is voor de moderne, uiterst mobiele pijproker niet de meest ideale pijp vanwege zijn breekgevoelig- heid. Het is de pijp voor thuis. Maar de Nederlandse pijproker loopt er niet erg warm voor. Bijna de gehele pijpenpro- duktie van Zenith gaat de grens over. Over dit tekort aan gevoel bij de Neder landse pijproker voor de waarde van een voortreffelijk Hollands cultuurprodukt kan directeur Otto van der Want zich, zijn zachtst gezegd, een beetje ergerea Hij geeft echter, wat onthutsend, toe, z niet te roken. Ook geen koekje van eig deeg. Dat laatste kan men beslist niet zeggen van een andere, toch ook wel unieke fi guur in het pijprokerswereldje, de heel van Renssen, die aan een van die mooi Delftse grachten, het Vrouw Juttenlani een sigarenhandel drijft, ook een oude miliezaak. In zijn winkel, in de daarbo liggende woning, in zakken van jassen pakken, in zijn caravan op de camping moeten zo'n tachtig pijpen rondzwervei koeltjes het moment afwachtend, waar zij weer eens met het edelkruid wordei gestopt. Van Renssen weet dat een pijl van tijd tot tijd met rust gelaten wil w den. Hij weet in feite alles van pijpen i van de kunst en het vak van pijproken een vakmanschap, dat de aspirant-pijp ker niet overal meer aantreft. Een vak manschap, dat zich ook manifesteert ii de voor Nederland unieke situatie, dat aan zijn cultusprodukt verknochte rota zijn gewonde pijp bij Van Renssen kar laten behandelen. Een reparatiemogelij heid, die alleen de ware pijproker op i juiste waarde zal weten te schatten. Zij „patiënten" komen uit het hele land, <X uit het buitenland; de langste afstand 1 de de beschadigde pijp af, afkomstig v de Nederlandse ambassade in Turkije. „De student kan eerder zonder Latijn, dan dat hij zonder pijp kan zijn", zo 1* het in een oud studentenlied. De heer Van ^Renssen, eigenaar ook van een un ke collectie oude pijpen, onderschrijft En vaart er wel bij. Bovendien: jong ff leerd, is oud gedaan. Ze weten hem lal afgestudeerd, terug te vinden. Vele ingenieurs hebben bij hem het val geleerd, de kunst afgekeken. Via de stoomcursus pijproken, die iedere aspi rant-pijproker bij Van Renssen met de pijp wordt ingegoten. HAN HEEZIUS FotoY MILAN KONVALIU Geen kwaad woord overigens over de si garen- of sigarettenroker (voor zover hij het althans met mate doet). De pijproker heeft daar niet zo de tijd, beter gezegd de gelegenheid voor. Hij houdt de kaken meer op elkaar. Essentieel voor het be drijven van zijn kunst. Vandaar dat de pijproker ook meer het beschouwende ty pe is, de filosoof, een beetje conservatief. Maar allesbehalve iemand die buiten de werkelijkheid staat. Juist iemand die zich bewust is van zijn verantwoordelijkheid tegenover de medemens. Einstein heeft de pijproker eens omschreven als „iemand die bijdraagt tot een bijzonder rustig ob jectief oordeel in alle menselijke aangele genheden". De bekende Russische schrij ver Tolstoj daarentegen had er geen goed woord voor over. Maar hij zette zijn ge dachten over het roken pas op papier, eenmaal oud en ziek, pas opgehouden met roken, waaraan hij zijn gehele leven hartstochtelijk verslaafd was geweest. De pijproker houdt er een heel ceremo nieel op na, dat vooraf gaat aan het ui teindelijke grote moment van het aanste ken van de pijp. Trucjes worden het wel eens genoemd, om zich in gezelschap, door middel van de pijp, wat bedenktijd, wat afstand te verschaffen. Het zij zo. Vandaar dan ook dat kritisch bezonnen oordeel. Wat de ceremonie betreft, de pijproker heeft wel iets gemeen met de sigarenro ker. Al moet die uit een minder uitge breid arsenaal van handelingen putten. Ze liggen elkaar het best, die twee, zoe ken elkaar in gezelschap ook steeds op. Ze willen, voor de afwisseling, wel eens naar eikaars rook-attribuut grijpen. Plaats daartegenover de sigarettenroker: de verpersoonlijking van gejaagdheid, rusteloosheid; het zinnebeeld van tempo. Niet voor niets overheerst hij thans zijn beide rookgenoten. Maar ondanks die heerschappij zien zo wel de sigarettenroker als diens collega- van-aan-de-sigaar het voorwerp van hun rookgenot uiteindelijk in rook opgaan. Tot as vergaan. Daarom juist wordt de pijproker, in stilte uiteraard, door hen be nijd. Het voorwerp van zijn cultus is na genoeg onverwoestbaar. Hij kan het lief derijk behandelen, met zorgen omgeven. En doet dat ook. Vaak zo intensief, dat vrouwen er jaloers door worden. Hoe on schuldig eigenlijk. De ware pijproker kent vele liefdes. Een oude liefde, bedreven reeds door on ze grootvaders en door de grootvaders van deze grootvaders. Met meer verve overigens, gezeten op speciale rookstoe- len, gestoken in speciale rookj assen. Geen kunst, zal de slimmerik te berde brengen, zij waren voor hun rookgenot volledig aangewezen op de pijp. Toegegeven, al moet men in die dagen de concurrentie van pruim- en met name van snuiftabak niet uitvlakken. Rookte vroeger, bij wijze van spreken, ie dereen pijp, de sigaar en met name de si garet, in het begin van de 19e eeuw geïn troduceerd, brachten deze cultus dodelij ke verwondingen toe. De heksenjacht op de sigaret heeft enkele jaren geleden weer een opleving te zien gegeven pij proken is in ieder geval gezonder maar zoals vanouds is het nooit meer gewor den. Voor velen blijkt bovendien de tech niek van het pijproken een niet te nemen barrière. Een leren tong is ook niet zo prettig. Men gunt zich de tijd niet meer het te leren, tekenend voor deze jachtige periode Maar de niet-pijproker weet niet wat hij uiteindelijk mist. Ter overdenking zij hier een uitspraak van Edward Bulver Lytton (18031873) aan de vergetelheid ontrukt: „Hij die geen pijp rookt heeft óf nooit groot verdriet gekend, óf ontzegt zichzelf de zoetste troost, na die welke de hemel te bieden heeft". Volgens de jongste cijfers heeft momen teel ruim 7 procent van de mannelijke be volking boven de 15 jaar zijn ziel en za ligheid verkocht aan de pijp, wat neer komt op zo'n slordige 450.000 mannen. Het aantal vrouwen dat zich aan dit ty pisch mannelijke fenomeen heeft vergre pen, is te verwaarlozen. Onderverdeeld naar leeftijd ziet het rokersgilde er aldus uit: 15 tot 19 jaar 25.000; 20 tot 24 jaar nog steeds gemaakt volgens eeuwenoud recept.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1976 | | pagina 14