Arbeidsvreugde soms zeer ver te zoeken Ondernemer heeft te weinig tijd om eens rustig te praten DEN HAAG - Werk: met ruim 200.000 werk lozen een begeerd arti kel. Het werkende deel van bet Nederlandse volk wordt alleen al op grond van dit gegeven geacht gelukkig te zijn met zijn baan. Maar is dat ook zo? En wordt een ontevreden werkne mer juist niet geremd om zijn klachten te spuien, wanneer hij weet dat minstens tien werklozen staan te trap pelen om zijn dagelijkse arbeid over te nemen? Het zou te ver voeren om te beweren dat het merendeel knarsetan dend aan een nieuwe dagtaak begint, maar vast staat wel dat niet iedereen onverdeeld gw- lukkig is met zijn ar beidssituatie. Die con clusie is voor een deel te baseren op een onder zoek dat de sociologen H. Schmitz en H. Koe kenbier vorig jaar uit voerden onder de vlag van de Sociaal Econo mische Raad. Men be zocht 60 bedrijven in tien verschillende be drijfstakken. De belang rijkste conclusies geven een beeld van de onvre de bij werknemers: 0 de helft was ontevre den over warmte, stof, tocht, lawaai en langdu rig staan. 0 één derde had onvre de over beloning, lei ding, overleg en klach tenregelingen. 0 slechts 28% uitte de ze onvrede in een klacht 0 onvrede dringt vaak niet door tot de chefs 0 volgens de werkne mers werd 13% van de klachten opgelost, vol gens de chefs 57%. 0 mannen klagen va ker dan vrouwen. 0 werknemers uit de laagste inkomensgroe pen hebben de minste klachten, maar de mees te onvrede, omdat zij die moeilijk kunnen verwoorden. 0 de meeste klachten worden geuit in de gra fische en chemische in dustrie. Hier heerst dan ook minder onvrede. 0 het minste aantal klachten wordt geuit in de bouw, metaal, groot winkelbedrijven, zie kenhuizen en bij ban ken. Hier heerst dan ook meer onvrede. Het rapport van de so ciologen is nu een jaar geleden overhandigd aan minister Boersma van Sociale Zaken. Een woordvoerder van het ministerie op de vraag wat er met het rapport is gebeurd: „Het is be studeerd en de minister heeft de SER gevraagd om een gericht advies over de klachtenop vang." Hoewel het aanvanke lijk de bedoeling was dit binnen de huidige regeringstermijn onder te brengen in een wette lijke regeling lijkt dat inmiddels onhaalbaar. Op deze pagina gaan de twee betrokken „partij en", de werkgevers en de werknemers, in op de onvrede bij niet-werklo- zen en op de mogelijk heden hieraan iets te doen. WOUT BATENBURG Werknemerssocioloog Schmitz. Werkgeverssocioloog Van de Kamp. DEN HAAG Meneer Peter, zo noemde het personeel zijn directeur. En hij was er trots op. Autoritaire man, maar vriendelijk en met de be ste bedoelingen. Ging er altijd van uit dat zijn deur wagenwijd open stond als zijn mensen ook maar iets te klagen hadden. Toch waagde nooit iemand het om de drempel van de „openstaande" deur te overschrijden en bij meneer Peter beklag te doen. Dus ging meneer Peter er van uit dat de werknemers uitermate tevreden waren en kennelijk niets te klagen hadden. Een onderzoek in het bedrijf leerde echter dat er bij het merendeel van de werknemers in zijn bedrijf onvrede leefde met hun arbeidssitua tie, maar dat het meneer Peter zelf was die hen er, ongewild, van weer hield bij hem binnen te stappen. Drs. Henk Schmitz, socioloog bij de Federatie Nederlandse Vakbeweging, vertelt deze anekdote omdat hij hem symptomatisch acht voor de situatie in veel bedrijven: de chef, baas, direc teur, of hoe de leidinggevende en ver antwoordelijke man ook mag heten, heeft vaak niet in de gaten dat er onvrede heerst onder zijn werkne mers. laat staan dat hij zich ervan bewust is waarover. „Er bestaan hardnekkige misverstan den over de mate van ontevredenheid in verschillende beroepen. Van men sen met een academische opleiding wordt verwacht dat ze zeer gemoti veerd zijn. Maar men realiseert zich niet dat zij ook taken hebben die elke dag weer terugkomen. Hét is wel geen lopende bandwerk, maar het vertoont wel de karaktertrekken daarvan. Dat geldt ook vóór een arts. Gedacht wordt dat hij wel hoger zal scoren op de tevredenheidsschaal, zoals ik het altijd maar noem, dan de man achter het loket die elke dag dezelfde „brood jes" verkoopt. Dat hoeft natuurlijk niet zo te zijn. Ontevredenheid is zo subjectief dat het nauwelijks te meten is. Je kunt alleen afgaan op opvattin gen. Een uitvoerder in de bouw kan bij voorbeeld wel zeggen.dat een re genbui geen beletsel is om toch door te werken, maar elke arbeider zal daar anders over denken. Toch zal lang niet iedereen in zo'n situatie zijn onvrede uiten". Volgens Henk Schmitz is de belang rijkste overweging van een werkne mer om zijn mond te houden bij on vrede het knagende gevoel van onze kerheid: „De twijfel, of de eigen on gunstige ervaring ook zo wordt gezien door de baas, blijkt ontstellend moei lijk te overwinnen. Ben ik een zeur? Ben ik te gevoelig voor vernederingen en autoritair optreden? Kan ik daar over praten? Dat zijn zaken die een ontevreden werknemer sterk bezig houden. Bovendien is het hoge werk loosheidscijfer een slechte gelegenheid om met klachten te komen. Bij ons onderzoek hebben we kunnen vaststel len dat dit een duidelijke rem kan vormen. Het hoeft echter niet. Laat men alsjeblieft goed begrijpen dat dit niet overal het geval is. Je hebt de zogenaamde „sociale" bazen, die zeer veel klachten van hun personeel ont vangen, waardoor de onvrede in feite verdwijnt. In dat geval is er niets aan de hand. Uit de hand kan het lopen wanneer men de onvrede niet uit. Die wordt dan soms zo lang opgekropt dat het plotseling tot een emotionele uit barsting komt. Ik spreek nu voorna melijk over een zeer grote werkne- mersgroep, waartoe de laagstgeschool- den, de ouderen, de zeer jongen, de vrouwen en uiteraard de buitenlan ders behoren. Tot nu toe luidde het antwoord op de aan zichzelf gerichte vraag van de werknemer (of hij een „zeur" is), ei genlijk stilzwijgend „neen". Maar stel nu eens dat het antwoord „ja" moet luiden? Henk Schmitz: „In bepaalde gevallen zal dat zeker voorkomen. Het vervelende is echter, dat aan geen enkele werknemer bij het opzetten van een bedrijf wordt gevraagd wat hij ervan denkt. De ene partij claimt gewoon vanaf het begin de rechten en de werknemers hebben weinig moge lijkheden, om daar nee tegen te zeg gen. Ook al gezien de arbeidsmarkt Een ondernemingsraad zonder direc teur als voorzitter zou al een goede kans bieden om toch nog iets van de werknemerswensen in te brengen, al mag zo'n raad ook weer geen klach tenbureau zijn. Er zijn echt wel bedrij ven waar goed werkoverleg mogelijk is, maar tot nu toe ontbreekt elke wettelijke status." Henk Schmitz is hiermee, beland bij de eindconclusie van zijn vorig jaar verrichte onderzoek: een wettelijke re geling voor klachtenopvang in Neder landse bedrijven. De individuele werk nemer zou volgens dit rapport zo vroeg mogelijk geholpen moeten wor den bij het formuleren van zijn klacht. „Zo'n tussenpersoon zou iemand van een vakbond moeten zijn, die goed op de hoogte is van de omstandigheden. Vervolgens kan de betrokken werkne mer zelf naar zijn directe chef stap pen. Deze chef moet dan wel met zijn mensen kunnen omgaan, want daar schort het nog wel eens aan. We heb ben ook een aanbeveling gedaan over de kwaliteit van de „bazen". Nu kan iemand alleen op grond van het feit dat hij een vakman is leiding gaan geven. Dat slaat nergens op. Er moet een speciale opleiding komen voor sociaal leiderschap, dat op de werkne mers is gericht. Dan zou veel onvrede voorkomen kunnen worden, doordat een chef in dat geval veel meer open staat voor klachten." Ten slotte: Hoe autoritair is de FNV zelf ten opzichte van zijn honderden werknemers? Henk Schmitz grijnst breed en antwoordt na voor zijn doen lang nadenken: „Men is hier minder autoritair dan in veel andere bedrij ven. Er is goed en open overleg, dus zal het met de onvrede wel meevallen, al is hier nooit een onderzoek gedaan naar de klachten. Zelf hoor ik in de gangen en in de kantine dat er wel wrijvingspunten zijn, maar die wor den regelmatig aan de orde gesteld". DEN HAAG Meneer Peter, zo noemde het personeel zijn directeur. En hij was er trots op. Hardwerkende man, vriendelijk en met de beste be doelingen. Ging er altijd vanuit, dat zijn deur wagenwijd open stond, als zijn mensen ook maar iets te klagen haddén. Toch kwam er nooit iemand binnen, om bij meneer Peter zijn be klag te doen. En diep in zijn hart wist hij ook wel "waarom. De cijfers wer den van roze langzaam rood. Zijn eerste taak was te zorgen dat er werk aan de winkel bleef, dan pas kon hij zorgen dat het ook leuk was om in zijn bedrijf te werken. Aj vaak had een effectieve klachtenprocedure door zijn hoofd gespeeld. Als hij een keer tijd had zou hij dat idee eens uitwerken. Als hij eens tijd had Volgens drs. Harry van de Kamp, bedrijfssocioloog bij het Nederlands Christelijk Werkgeversverbond, kun nen deze Meneer Peter en zijn proble men, om het hoofd van zijn bedrijf boven water te houden, model staan voor de gemiddelde Nederlandse on dernemer. Hij heeft het soms niet in de gaten wanneer zijn personeel onte vreden is. En als hij er wel iets van merkt ontbreekt hem vaak de tijd om er eens rustig over te praten. Van de Kamp zal de laatste zijn om te ontkennen dat er veel werknemers rondlopen met onvrede over hun ar beidssituatie, maar hij weet ook waar door dat komt: „Samenleving en on dernemingen zijn vanaf 1945 in op bouw geweest en de ondernemer werd daarbij gezien als de man met de opdracht om winstgevend te produce ren. In 1946 kwamen overheid, vak bonden en werkgevers met vijf so ciaal-economische doelstellingen: groei van de welvaart, rechtvaardige inkomensverdeling, evenwichtige beta lingsbalans, volledige werkgelegen heid en stabiel prijsniveau. Jarenlang werkte dat voortreffelijk. De onderne mers zorgden voor een reusachtige groei van de produktie en zo werden automatisch de gestelde doelen be reikt. De alleen op expansie en winst ingestelde bedrijven kregen echter in de jaren zestig vrij plotseling te ma ken met maatschappelijke ontwikke lingen, die niet door opvoering van de produktie waren op te lossen. Die ontwikkelingen hadden hun invloed op de werknemer die steeds kritischer werd als het om openheid, zeggen schap en het dragen van verantwoor delijkheid ging Voornaamste punt was dat de werknemer andere eisen ging stellen aan de kwaliteit van de arbeid. Nu is men zo kritisch gewor den dat het op een modeverschijnsel begint te lijken: ik moet iets doen waar ik zin in heb; staat het me niet aan, dan doe ik het niet. Ondanks de grote werkloosheid stelt men hoge ei sen aan het werk. Met zulke goede sociale voorzieningen is dat ook niet verwonderlijk". Harry van de Kamp wil niet de indruk wekken het de werknemers kwalijk te nemen dat ze kritischer zijn geworden. Maar hij vindt wel dat de onderne mers tijd gegund moet worden om in te spelen op de veranderde werkop- vattingen. Hij noemt de invoering van variabele werktijden om de dagelijkse monotonie te doorbreken, werkoverleg en het afstappen van opsplitsing in deeltaken als voorbeelden van de be reidheid, die de ondernemingen aan de dag leggen om het werk aangena mer te maken. Hij ziet ook in dat behalve de invoering van de onderne mingsraden een wettelijke regeling voor klachtenprocedures een verdere stap in de goede richting betekent. Daarbij heeft hij echter één grote angst: „Het grote probleem in Neder land is de gelijkschakeling door steeds meer regeltjes en wetjes. Zo'n nieuwe wettelijke regeling moet niet collecief opgelegd worden. Dat wordt dan erva ren als de zoveelste dwangmaatregel van bovenaf. Elke bedrijfstak heeft z'n eigen structuur, waarin per bedrijf een aanvaardbare klachtenopvang ontworpen kan worden. Wel kan de SER een voorbeeldcode geven, die de bedrijven zelf invullen. In zo'n rege ling zal zeker plaats ingeruimd wor den voor een vertrouwensman, maar dat dat per se een vakbondsfunctiona ris moet zijn wil er bij mij niet in". „Nu is al gebleken dat slechs één procent van de werknemers voor klachten aanklopt bij een vakbonds man. Daardm ligt het meer voor de hand dat een bemiddelaar gewoon iemand is van de afdeling, die het vertrouwen geniet van zijn collega's. Maar hoe dan ook, het is een goede zaak dat dit wettelijk geregeld wordt, want de mensen moeten kunnen zien dat er iets met hun klachten gebeurt. Dat versterkt de motivatie. Uiteraard kan men niet overal ja op zeggen. Ook na een goed gemotiveerde afwijzing kan men bevredigd verder werken". Van de Kamp is er van overtuigd dat alleen het opvangen of uitpraten van klachten niet genoeg is. Het zou korte termijnbeleid zijn, vergelijkbaar met financiële prikkels, die de werknemer maar even stimuleren. Het wegnemen van de oorzaak van klachten slaat hij veel hoger aan. „Je ziet al in de praktijk dat bedrijven met een doelbewust personeelsbeleid so ciale vaardigheden als onmisbaar aan merken. Ook een tendens uit de dage lijkse gang van zaken is dat er steeds minder wordt overgelaten aan de af delingschefs. Sociaal leiderschap moet' dan ook directiebeleid zijn." Ten slotte: hoe autoritair is het NCW zelf ten opzichte van zijn werkne mers? Harry van de Kamp schatert, maar besluit dan toch serieus te ant woorden: „De collegialiteit is hier ont zettend groot. We hebben overlegorga nen waar klachten wel eens worden geuit Als ze er al zijn tenminste, wan! van onvrede is hier nauwelijks sprake. Maar wij zijn niet representatief, hoor. Meer dan de helft is academisch ge vormd".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1976 | | pagina 15