Leonard Huizinga Hele volksstammen komen nooit verder dan: „Wat eten we morgen?" Bewijs maar eens, dat je meer bent lan de zoon van een beroemde vader" J v 1 f'«fc;i:;:i'; V;;.'.':',; 'eet je, wat het betekent om een sroemde vader te hebben? Zo'n man, alles kan, alles weet, alles ziet. Dat afschuwelijk. Je bent de zoon van •ofessor Johan Huizinga, de schrijver het alom geprezen meesterwerk: [erfsttij der middeleeuwen". Ga daar jongen maar eens aan staan. Bewijs tu 's dat je meer bent dan de zoon in een beroemde vader. Dat je zelf vat presteert, zelf wat kan. Man, man, lat is een heidens moeilijke opdracht, 'aar je tot aan je dood je handen aan I hebt En tot overmaat van ramp tierf mijn moeder, toen ik acht w^s. len schitterende vrouw. Mooi, wijs. ;en pracht mens. Als je mijn boeken :est, merk je, dat de vrouwen die er in voorkomen, stuk voor stuk heiligen fcijn. Vooral de oudere vrouwen. Ze lijken allemaal op moeder. Ze zijn alle- naal nobel en van een fijnzinnige choonheid. Kun je nagaan, wat haar ood voor een stempel op mijn leven eeft gedrukt. 'ader was altijd ver weg, een geboren ;leerde, die het liefst in zijn veilige toren zat. Ik had een geweldig :spect voor de man, werd in feite erpletterd door zijn grootheid. En dat elfs in letterlijke zin. Elke zondag roeg hij mij, of ik een partijtje met lem wilde worstelen. Dat was zijn enige orm van lijfelijke communicatie: over et vloerkleed rollen met Leonard. En iteraard winnen, want daar was het m begonnen. Dat ging zo door, totdat zeventien was. Toen hij het gevoel reeg, dat ik sterker was dan hij, wer en de zondagse worstelpartijen van et programma geschrapt. De wijzigin- en in de krachtsverhoudingen maak- m het voor vader niet langer interes- ant om mij als sparring-partner te ebben. lij ons thuis aan tafel werd ook nooit ver koetjes en kalfjes gesproken. Dat ond ik toen de gewoonste zaak van de irereld. Maar later merk je, dat hele olksstammen nooit verder komen dan Wat eten we morgen?" en „Houdt dit ïooie weer aan?". We hadden ook vaak jekende mensen over de vloer, die een orkje meeprikten. Arthur van Schen- pi en Henriëtte Roland Holst bijvoor beeld. Dat vond vader interessant, want j zorgden met hun conversatie dat de laaltijd voor hem geen verloren tijd k heb die man grenzeloos bewonderd. nog. Maar daarnaast probeerde ik oortsachtig om van hem los te komen, t zat in 1944 ondergedoken en op een komt er iemand aan dë deur, die .Woont hier Leonard Huizin- a?" Ik kende de man met en wist dus iet of het zuivere koffie was. Ik ieg: Als ik hem toevallig tegen het lijf loop gg al ik de boodschap doorgeven. Wat kan 00 k hem zeggen?". „Zegt u maar", roept „dat zijn vader dood is". Ik kijk hem an en antwoord: „Dat komt voor el- aar. Bedankt." Ik loop terug naar de amer en mijn vrouw vraagt: „Wie was aar aan de deur?". Ik roep: „Een man, liè kwam zeggen, dat vader gestorven „Oh", mompelt ze. Verder niks. Jeen tranen, geen hysterie. Niks. De olgende dag zat ik met een probleepi- .Jje en prompt roep ik: „Dat vraag ik '„^el even aan vader". Want dat 'ijl ebruikelijke procedure: Als je ergens iet uit kwam ging je naar vader. Die gjvist alles en kon alles. üüVurige hengst 2CMP zijn aanraden ben ik ook rechten (maan studeren. Ik zag zelf een avontuur- Ofllijker leven in het verschiet. De grote 80|andbouw in Perzie. Op een vurige Sfiengst ronddraven en op nomaden OQichieten. Dat werk. Hij zegt: „Alles 40 goed en wel, maar eerst je candidaats- 3* ïxamen". had een gloeiende hekel aan die rechtenstudie, maar ik durfde toch niet te weigeren. „Hij weet het beter dan ik en heeft het goed met me voor", dacht ijk en daarom pompte ik met grote tegenzin het ene muffe tractaat na het andere in mijn kop. Toen ik mijn candi- daats had gehaald ben ik gelijk afge- reisd naar Perzië. Pa had zijn zin en nou was het mijn beurt. Uiteraard viel het in Perzië bitter tegen. Die vurige hengst was in geen velden of wegen te bekennen en het avontuur- - kjke leven kon ik gevoeglijk op mijn buik schrijven. De godgansehjke dag I lloeWde je met een aftandse iractor door het gortdroge land en 's avonds was je te moe om nog wat zinnigs te ondernemen. Na een tijdje denk ik: „Leonard, dit leven is ook niks voor jou. Ik zou maar eens verderop gaan kijken". Ik had inmiddels gehoord, dat Marokko een geinig land was. Wat doe ik dus: Ik stap in de trein en reis via Rusland en Polen naar Afrika. Tot Kiev in een sjieke showtrein en daarna in een boemel verder. Een doodgriezelige ervaring. Als we reden kwamen er mensen naast me zitten, die alles van me wilden weten. „Hoeveel verdient uw Tsarina?". En dan zei ik: „Genoeg om twee keer per dag warm te kunnen eten. En af en toe eën nieuw gouden kroontjte kan ze ook nog wel betalen". „En de suiker", riep een ander, „wat kost bij jullie een pond suiker." En ook daar sloeg ik onbekom merd een slag naar. Maar zodra de trein vaart verminderde stoven ze weg en lieten ze mij moederziel alleen achter. Als we even later op een station ston den kwam er prompt een politieagent, die me vanaf het perron zwijgend aan staarde. Minutenlang. Alleen maar kij ken, loeren door die stoffige ruit Een griezelige ervaring. Bedevaart Van Marokko ben ik naar het oude Indië verkast. Eerst als soldaat, later als planter. Een paar jaar geleden ben ik nog eens teruggeweest. Sentimental journey, een bedevaart naar het land van mijn jeugd. Natuurlijk was er veel veranderd, maar daar moet je vooral niet dramatisch over dóen. Alleen de air-conditioning, die vloek van de tropen vond ik een ondragelijk kruis. In de jaren, dat ik er werkte (en hoe) liep je voortdurend in een kletsnat pak rond. Een vlinder op je rug, noemden we dat. Je moest ook drie, vier keer per dag andere kleren aantrekken, want anders klotste je je eigen broek uit. En nu? Je stapt van je air-conditioned hotelkamer in een air-conditioned auto en laat je rijden naar een air-conditio ned restaurant. En die vertrouwde vlin der op je rug kun je mooi vergeten. Toch was het weerzien een ontroerende Ik hoop nog wat te kunnen reizen en binnenkort te verkassen naar een huisje op het Franse platteland. belevenis. Ik ben op een gegeven mo ment op zoek gegaan naar de plantage, waar ik gewerkt heb. Dat was in de Preanger. Toen ik in de buurt kwam herkende ik onmiddellijk de vorm van het land, de sawahs, de bomen. Het huis, waar ik indertijd heb gewoond was verdwenen, maar ik vond wel het graf van Van Kerkhoven, de eigenaar van de plantage. De steen was smette loos wit en leek gisteren nog met groene zeep te zijn schoongeboend. Gesjeesde zoon Achteraf denk je: „Als ik toen in die crisisjaren rustig in Indië was gebleven, zou er waarschijnlijk een andere Leo nard Huizinga uit de bus zijn geko men". Dat weet je nooit. Ik weet alleen, dat ik me in 1931 opeens realiseerde: „Als je hier blijft zitten ga je gegaran deerd de geschiedenis in als de gesjees de zoon van een beroemde vader". „Heb je nog wel eens wat van Leonard Hui zinga gehóórd?". „Ja, die schijnt wat onduidelijk planterswerk in Indië te doen". Ik ben gelijk teruggegaan naar Neder land en heb binnen twee jaar mijn rechtenstudie voltooid. Ik kotste ervan en hoe vaak ik mijn boeken niet door de kamer heb gesmeten kan ik niet eens meer bij benadering zeggen. Maar ik heb wel doorgebuffeld. De tandjes op elkaar, want ik wilde nou eindelijk ook eens een Huizinga zijn, die het alleen fikste. Die niet alleen de zoon van de prof was. Later merk je trouwens, dat zo'n mees tertitel ook voordelen heeft. Als de men sen dat „mr." voor je naam zien staan denken ze gelijk, dat je een persoonlijk heid bent, een uitermate geslaagde fi guur. En ik moet eerlijkheidshalve be kennen, dat ik van dat levensgrote mis verstand dankbaar, zij het gepast, mis bruik heb gemaakt. Ik heb géén fluit gehad aan die meestertitel, maar als ik in Duitsland logeerde schreef ik wel „Herr Doktor Huizinga" in het hotelre- gister. En alleen die snoeverige kreet was voldoende om me de beste kamer van het huis te bezorgen. En tijdens mijn korte escapade in de consulaire dienst dat was weer eens een briljant idee van vader vlogen de deuren voor meester Huizinga vanzelf open. Datzelf de had ik trouwens ook in de journalist tiek. Dacht je dat ik zo makkelijk cor respondent in Parijs was geworden, als ik geen titeltje voor mijn naam had gehad? Nou, vergeet het maar. Oude herinneringen Adriaan en Olivier heb ik tijdens de mobilisatie in het stro geschreven. Mijn standplaats was een oud gebouw in Woerden en omdat we daar geen bal te doen hadden ben ik voor de lol begonnen aan een boek. Het waren allemaal oude herinneringen. Mijn broer Jacob stond model voor Adriaan en zelf nam ik Olivier voor mijn reke ning. En dat voorname huis, dat cen traal staat in het boek, is in feite Toren vliet bij Middelburg, dat generatie op generatie in bezit is geweest van mijn moeders familie. Ik ben daar na de overstromingsramp nog eens gaan kij ken. Op een middag in november ben ik in een roeibootje via de oprijlaan naar binnen gevaren. Ik herinner me die expeditie als de dag van gisteren: Het stormde en spookachtige wolken steigerden in de hemel. Het donkere water kabbelde tegen de muren, die bedekt waren met zeepokken. Ik heb het roeibootje aan het biljart vastge maakt en heb een half uurtje gemedi teerd over mijn leven. Ik herinnerde me bijvoorbeeld wat va der me schreef, toen hij Adriaan en Olivier had gelezen. „Beste Leonard. Helaas heb je een boek gemaakt, dat vol zwoelheden en grofheden staat. Jammer van de moeite". Twee jaar later schreef ik een boekje over het Wilhelmus, de eerste publicatie, die on der de Duitse bezetting verscheen. Va der schreef een reactie van één regel: „Hier heb je jezelf overtroffen!" Huilen en lachen Het tweede boek „Olivier en Adriaan" heb ik voor mijn broer geschreven. Hij was in die tijd correspondent van de NRC in Londen en had net zijn vrouw verloren. „Jimmy", zei ik, „er moet iets gebeuren om die impasse in je leven te doorbreken. Je kunt niet tot aan je dood gaan zitten treuren". Ik schreef die avond het eerste hoofdstuk van „Olivier en Adriaan" en heb dat de volgende dag aan hem voorgelezen. We zaten samen door onze tranen heen të schateren. Huilen en lachen onder ^én noemer gebracht. Toen ik klaar was vroeg hij: „Morgen misschien het twee de hoofdstuk Leonard?". Ik keek hem aan en zei: „Ik doe mijn best". Zo heb ik dat boek in recordtijd kunnen schrijven. Een goed boek? Dat hoor je mij niet zeggen. Ik weet alleen, dat ik er een zekere populariteit aan te dan ken heb gehad. De mensen begonnen, je te kennen. „Ja, ja Huizinga, van „Adriaan en Olivier". Zoiets is gemak kelijk. Je hoeft niks meer uit te leggen, het is niet nodig om je voor te stellen en daar maak je dan ook weer listig gebruik van en bij tijd en wijle misbruik van. Het is alleen jammer, dat door die Adriaan en Olivier-rage mijn betere boeken in de verdrukking zijn geko men. De „Gestroomlijnde wereld" heeft nooit de aandacht gekregen, die het verdiende. Ik heb de titel later veran derd in „De bezeten wereld'", maar ook dat heeft niet voldoende geholpen. En toch beweer ik, dat het een uitstekend boek is. Hetzelfde lot trof „Twaalf maanden Joost" waarin ik de uitsjya- ïcen van mijn zoon heb verzameld, oie jongen was in zijn prille jeugd al een onvergetelijk eigenwijs kind, dat de gekste dingen zei. Als ik met hem wan delde riep hij bijvoorbeeld: „Pap, dezé auto rijdt tachtig kilometer per uur. Mijns inziens". Toen was die knul vier. Voltreffer Als je zo'n boekje hebt geschreven hoop je, dat het een succes wordt, maar het zat er ook deze keer niet in. Alleen „Adriaan en Olivier" bleek een voltref fer te zijn, die nog steeds over de toonbank gaat. Helaas heb ik een jaar of wat geleden alle rechten verkocht aan mijn uitgever Van Kampen. Die maakte dankbaar misbruik van het feit, dat ik niet met geld kan omgaan. En toen ik weer eens krap bij kas zat weigerde hij een voorschot en dwong hij me om de rechten over te doen. Een misselijke streek natuurlijk, want dat boek blijft een melkkoe en de enige, die er profijt van heeft is meneer Van Kampen. Afkloppen Mij rest dus niks anders dan verdomd hard door te werken. Ik ben net zeven tig geworden, maar gelukkig heb ik een body van ijzer en mankeert er niks aan mijn gezondheid. Dat wordt op deze leeftiid een kwestie van afkloppen. Ik weet het, maar ik blijf een geboren optimist. Ik hoop nog wat te kunnen reizen en voor de rest ga ik in rustig tempo door met schrijven. Ik heb net de Franse vertaling gemaakt van mijn boek „La döuce France", waarover Toon Kortooms in Panorama schreef: „La douce zoals bekakte Francofielen zeggen". Waarom schrijft zo'n man nou zoiets? Ik ken hem niet eens, ik weet alleen, dat hij een optrekje heeft in de Dordogne en dat kun je nauwelijks meer een stukje Frankrijk noemen. Dat is vergeven van de Hollanders". En in deze maand komt mijn sprookjes boek uit. Dat gaat heten. „Je leeft maar zo kort en je bent zo lang dood" en daarin zet ik alle bekende sprookjes op hun kop. Van Assepoester heb ik bij voorbeeld een hysterischè drel gemaakt en van de stiefmoeder een schat. En Blauwbaard is een bangig jongetje, dat als de dood is voor het huwelijk. Dan ben ik ook nog aan een toneelstuk bezig en heel voorzichtig denk ik aan een nieuw avontuur van Adriaan en Olivier. Maar dan wel heel voorzichtig, want in feite is over die knapen alles verteld. Er zijn nu vijf boeken: „Adriaan en Olivier", „Olivier en Adriaan", „Adriaan contra Olivier", .„Prins Adriaan en prins Olivier" en „Hasj Adriaan en Hasj Olivier". Ik zou niet weten, wat ik nou nog meer over dit tweetal moet mededelen. Voor mij hoeft het eigenlijk niet meer zo nodig. Ik heb me al te vaak laten voorschrijven wat ik wel en niet moest doen. Het enige, wat ik hoop is, dat we binnenkort kunnen verkassen naar een huisje op het Franse platteland. Ik weet het: De Fransen zijn hard, ze zijn cynisch, maar als je hun vriendschap hebt gewonnen krijg je een warmte die je in Nederland tevergeefs zoekt. Neder land wordt het schoolvoorbeeld van to lerantie genoemd. Nou mijn neus uit. Er is geen intoleranter en onvriendelij ker land dan Nederland. En het is trouwens te vol. Ik heb hier als oude man niks meer te zoeken. Ik zal wel op gezette tijden terugkomen, want ook ik ben en blijf een doortraptè Hollan der. Voor de rest zoeken ze het maar uit. Als ze mij maar met rust laten in mijn huisje in Frankrijk. Een glas wijn, een warm stokbrood, een fijn gesprek aan de bar, meer heb ik niet nodig. En straks, als het kan, een lieve, snelle dood. Ik hoop dat het niet te veel LEO THURING

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1976 | | pagina 19