Een jyg Anton Pavlovitsj Tsjechov gaf zijn werk maar zeven jaar ■Ontploffing naar binnen toe Driemaal Tsjechov op planken NIEUWE GEDICHTEN ELLEN WARMOND: Nieuwe visie op een actief kunstenaarsschap „Implosie" heet de jongste dichtbundel van Ellen Warmond en aangezien de grote Van Dale daar geen steun bij biedt, moet je tot een eigen omschrijving komen als: Explosie in omgekeerde richting, naar binnen gerichte uitbarsting, een ontplof fing binnen zichzelf. En dat zijn de 46 gedichten van de 46-jarige dichteres dan ook. Ze rafelen de laatste, zogenaamde, zekerheden uiteen waarbij de woorden de geluiddemper vormen voor de knal en waarin de minieme dichtregels op de laat ste bladzij van de bundel verdrinken. „Implosie" is een bundel die weinig hooD overlaat. Het motto van Friedrich Holder' lin voorin spreekt al van de lijdende mens die blindelings van het ene moment naar het andere, als water van klip naar klip wordt gesmeten. Het „batig saldo" (waarbij het „batig" in de titel nog een vraagteken mee krijgt voor de wel heel erg slechte verstaander) van het allereerste gedicht is dan ook en toch maar blijven denken: een zo volmaakte zinloosheid moet ergens op gericht zijn." De wereld van Ellen Warmond kende al sinds haar eerste publikaties meer vraagte kens dan zekerheden. Haar eerste werk kwam uit in het spoor van de Vijftigers en vooral in „Weerszij van een wereld" liet zij toen een sterk eigen geluid horen. In 1959 heeft ze het over „het zingen om de angst te overstemmen". Anno 1976 is de angst een wetenschap geworden. Ze kan geen dromen aanbieden, geen praatjes ma ken. „Ik kan u niets anders wensen/dan sterkte", schrijft ze in „Weer-werk ge vraagd". En „Aan mensen kan men zich niet kwijtAaat staan aan goden". Wat haar overblijft is het immer opnieuw bepalen van haar eigen standpunt, de opdracht alsmaar in de spiegel van zichzelf te blij ven zoeken naar zichzelf. Die speurtocht in woorden naar de aller- kaalste kern maakt „Implosie" in elk geval tot een boeiende, maar ook beklemmende bundel. In vaak nogal aforistische bewoor dingen laat ze weten dat er haar niets anders overblijft. De stad is een „hardho rende tuba", „staren naar god" is „wegdui ken voor het lot", de mens is „een ezel/eeu wig/op zoek naar een andere steen". Ook de liefde is een twijfelachtig tussenstation. „Liefde is een waaier/van rafels" zegt ze in „Zo bezien". Men kan elkaar niet bin nenstebuiten keren en van plaats verwisse len. Want: meestal windt men zich op met eigen sleutel en laat een ander verrukt luisteren naar het getik." Zelfs het instrument van de taal die haar rest krijgt een bittere bijsmaak in „na het knagen en kauwen/op eigen verhaal/braakt de taal." Geladen Al met al moet duidelijk worden dat „Im plosie" geen gemakkelijke leesbundel is. Ellen Warmond snijdt meer met woorden dan ze aftast en ze comprimeert haar visie in korte, geladen, bijna horterige gedich ten. Een nadeel daarbij is dat ze soms in het zoeken naar beelden erg gedwongen te werk gaat waardoor gedichten als „Dag werk" en „Twee sprookjes" hun doel voor bij schietea Haar stijl wordt te gezocht, te cryptisch en de binnenrijmen in haar regels worden een wat slap bindmiddel. Daartegenover staan een aantal knappe dingen. „Een van vroeger (portret van een sleutel)" is een heel erg sterke verwoording van haar ontmoeting met zichzelf via ie mand uit het verleden. In „Collecte voor blinde beminden" breekt een sterke ont roering door als zij „de minnaar" toewenst dat hem maar nooit de ogen geopend worden voor de oneindige tunnel der wer kelijkheid. Een tragisch, oneigenlijk hou vast in een bundel die steeds verder op weg is naar de volledige negatie. Nog zo'n tragische rol spelen in feite de spiegels die vaak in Ellen Warmonds ge dichten figureren. De erkenning van die menselijke onmacht, dat niets, betekent geen rustpunt, geen negatieve zekerheid. Er is steeds weer de drang zich te vinden, zich te spiegelen, de ander te zoeken om het méé te delen en het mee te delen. Ellen Warmond zegt het 't duidelijkst in „Kleines Lehrbuch des negativen": Uit alles wat was bleef weinig bitter weinig maar bitter genoeg de mens een brief van x aan x en god die niet bestaat weet wie hem postte BERT JANSMA Ellen Warmond: Implosie, gedichten. De Boekvink, Querido, 9,90. het schrijven van korte komische verhalen, eerst onder het pseudo niem An tos ja Tsjechonte, in bladen en tijdschriften. Hij voelt zich „als de bliksem getroffen" als hij bijval krijgt uit de officiële schrijvershoek. Hij gaat zich serieuzer met literatuur bezighouden en combineert dat nieu we schrijversschap met zijn artsen praktijk. In zijn werk wordt hij zich steeds bewuster van de positie van de mens in de maatschappij en in zijn brieven gaat hij steeds feller tekeer tegen de Russische intelligent sia die hij „slijmdieren en pissebed den" noemt, „lauw, apathisch, traag, filosoferend, koud, zeurderig, kleur loos en slap". In 1890 reist hij naar het Aziatische Sachalin, een dwan garbeiderseiland waar hij de medi sche en sociale toestanden onder de loupe neemt, daar een rapport over schrijft en een, kortgeleden ook in het Nederlands uitgegeven, niet puur literair boek „De reis naar Sacha lin". Het levert nogal wat consterna tie op in Moskou waar men moet erkennen dat Tsjechov gelijk heeft in z'n kritiek op de mensonterende toestanden. Tsjechov's maatschappe lijk engagement ontwikkelt zich ver der. Als medicus is hij betrokken bij de bestrijding van de hongersnood in Nizjni Novgorod, hij werkt kei hard tijdens een cholera-epidemie terwijl hij het honorarium daarvoor weigert, zoals hij zoveel zieken gratis consult levert en vaak zelf ook nog de medicijnen voor hen betaalt Tsjechov moet ten slotte voor het kunstenaarschap alleen kiezen. Zijn gezondheid dwingt hem de me dicijnen figuurlijk overboord te zet ten. Letterlijk zoekt hij genezing voor zijn tuberculose op de Krim en later in kuuroorden in Duitsland waar hij uiteindelijk sterft. Hij heeft dan een leven achter de rug dat een roman waard is. Alleen, er zou een Anton Pavlovitsj Tsjechov voor no dig zijn om die te schrijven. BERT JANSMA Jules Croiset als Tsjechov. seizoenen geleden „De drie zusters" in scène met een ongebruikelijke felle toon die verschilde van de tra ditionele Tsjechov-benadering. Wim van Rooij deed, met in het achter hoofd Tsjechovs opmerkingen over „blijspelen", iets dergelijks in „De bosgeest", Lutz is nu de regisseur achter het programma van Jules Croiset enn brengt straks „De ker sentuin" op de planken. Hij zegt over zijn visie: „In Sjarofs voorstellingen stonden de mensen aan het eindsta tion van hun wereld. Tragisch en hulpeloos* mijmerden zij ovef hun verleden, geen raad wetend met hun heden, met verre vage toekomstbeel den over een gelukkiger tijd. De ogen half geloken, de kin weemoedig steunend op de hand, droomden zij nostalgisch over een onbereikbare wereld, met tranen in de ogen. Ik denk dat een Tsjechov-mens, om 'm zo maar eens te noemen, niet met half geloken ogen peinst, maar met een open vizier, bijna agressief zijn eigen onmacht te lijf gaat en er dan niet in slaagt die onmacht te over winnen, niet sentimenteel, niet vaag, niet nostalgisch is en niet is vervuld van zelfmedelijden. Integendeel, die vecht tegen een wanhopig verleden, die vecht voor een niéuw begin. Zijn mensen stellen niet aan een eindsta tion vast „wat zit ik er diep in", maar staan aan een nieuw vertrek punt met de vraag: „Hoe kom ik er uit". Slijmdieren Het blijft een penibele zaak het werk van een auteur te toetsen aan het leven. Maar je kan in elk geval tussen die actief-kritische stellingna- me volgens de „nieuwe" Tsjechov-vi- sie en Tsjechov's privé-opstelling een duidelijk verband zien. Tsjechov be gon als broodschrijver. Zijn vader was failliet en hij ontdekte dat hij z'n studie medicijnen kon bekostigen en z'n familie kon onderhouden via telegrafeerde Tsjechov: „Alles door strepen op één zin na: „Een vrouw is een vrouw"." Over Gorki: „Ik mag hem wel, hij is 'n echte barrevoeter en 'n onmiskenbaar talent! Alleen, hij kent 't woord „beknoptheid" niet. Ik moet hem toch nog eens kennis laten maken met deze naaste bloed verwant van talent!" Over kunste naars van zijn tijd: „Als ik de ran gorde van Russische kunstenaars zou moeten samenstellen, dan zou Tsjaikowski op de tweede plaats ko men. Öe eerste plaats zal ik altijd toewijzen aan de onsterfelijke Tol stoi. Overigens heb ik mezelf de achtennegentigste plaats toege dacht". Bij de discussies over het waarom van zijn werk: „Alles is opgeschreven. Vraagt u het mij niet, ik ben arts." En ten slotte: „In de toekomst, over twee-, driehonderd jaar misschien, zullen de mensen ongetwijfeld het middel vinden om gelukkig te leven, en ze zullen met verbazing terugblikken op onze dwa ze en banale levenswijze. Wat mijzelf betreft: na mijn dood zal men mij nog zeven jaar lezen. Langer niet." Röntgenfoto InmiddelG zijn daar al 65 jaar bijge komen en het ziet er niet naar uit dat Tsjechov's werk ooit in de verge telheid zal raken. In plaats van een „encyclopedie van het Russische le ven", creëerde hij veeleer een rönt genfoto van de universele mens. En wat het toneel betreft, dat nog eens in een voor zijn tijd ongebruikelijke dramaturgie. Zijn critici verweten hem dat hij romans op het toneel navertelde. Vandaag blijkt nog steeds dat Tsjechov op een filmische manier een blik geeft op het mense lijk leven, de onmacht, de misver standen, de dromen, de tragiek naast het ridicule zonder een uitgesproken handeling in de klassieke zin. Tsje chov verliet de rechte lijn van ver trekpunt naar eindstation en tekende een complete wereld in de nuances van de kronkellijn naar een onbe kende bestemming. Ook daarover zijn vanaf het moment dat Tsjechov zijn toneelwerk op papier zette tot nu toe uitvoerige discussies geleverd. Zijn werk kreeg bekendheid door de vertolkingen van het Moskous Kunstenaarstheater van Stanislaws- ki en Nemirowitsj-Dantsjenko. Het naturalisme van Stanislawski heeft via diens theoretische werken over toneel het gezicht van het Westerse theater grotendeels getekend. Over de manier waarop hij Tsjechov ver tolkte en die tot voor kort nog altijd doorwerkte in de visie van Neder landse regisseurs op zijn werk, zijn de laatste jaren steeds meer vraagte kens ontstaan. Tsjechov zelf protes teerde al heftig tegen Stanislawski's opvattingen. In 1902 zei hij tegen AJexander Tichonow: „U zegt dat u om mijn stukken gehuild heeft, u bent niet de enige. Maar daarvoor heb ik ze niet geschreven. Stanis lawski heeft ze zo sentimenteel ge maakt; ik wilde iets heel anders". Agressief Wat dat „anders" betreft, lanceerde Tsjechov de inmiddels legendarische opmerking: „Mijn stukken zijn ko medies, blijspelen. Hier en daar zelfs kluchten." Opmerkingen waarmee men nauwelijks raad wist. In Neder land werd Tsjechov als toneelschrij ver pas laat ontdekt. Uit 1926 dateert de eerste opvoering van zijn „Oom Waanja"daarna volgt een grote stilte en pas tussen 1950 en 1966 komt de grote „hausse". Die opleving kwam voornamelijk tot stand door het op treden van Pjotr Sjarov, de Russi sche regisseur die zelf een leerling van Stanislawski was en diens op vattingen over de Tsj echov-regie ver der en imposant uitdroeg. „Zijn" Tsjechovs werden monumenten van weemoed, van onvervuldheid. Regis- seur Ton Lutz zette bij Globe enkele Karikatuur van Tsjechov van David Levine. Met de medicijnen ben ik wettig huwd, de literatuur is mijn mai- schreef Anton Pavlovitsj ichov aan het eind van de vorige w. Een liefdesverhouding die de ieratuur geen windeieren heeft ge- want het verzamelde werk dat e schrijvende Russische arts tussen en 1904 op papier bracht vult kele delen en staat meer dan ooit jvereind als een levend monument kit toneelseizoen wordt Nederland lelfs driemaal geconfronteerd met let werk van de Rus. De Haagse lomedie speelt „De bosgeest", begin Volgend jaar brengt het Amsterdam se Publiekstheater „De kersentuin" m Jules Croiset is net van start fegaan met een solo-programma Over Tsjechov gesproken". Een- istoneel waarin hij Tsjechov via |iens notities, brieven, korte en lan- verhalen en brokstukken toneel- ferk aan het woord laat. Een bij torbaat interessante opzet, want discussies over het hoe van het jchov-spelen hebben de menin- a van de mens-Tsjechov tot nu toe [vervleugeld. meningen had hij. Zeer uitge- •oken meningen zelfs. Over zijn ;rk, over het Rusland van >ijn tijd, rer het schrijven en over collegae- uteurs. Zet er een aantal achter Ikaar en je komt tot een interessan- monoloog. Vlak voor z'n eerste schreef hij in een zou een encyclopedie van Russische leven willen schrij- Later, over realisme op het „Toneel, dat is toch kunst eens een goed portret, snij de eruit en zet in het gat een echte Dat is realistisch, maar het is verknoeid". En: „De kunst het schrijven bestaat minder uit schrijven dan wel uit het weg- van wat slecht geschreven is", zijn latere vrouw, de actrice Knipper een monoloog uit „De zusters" niet voor elkaar kreeg, i M 7* Handschrift van Tsjechov. een recept uit zijn doktersprak tijk. Snijders en Dikkers in een van „De bos-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1976 | | pagina 19