Zolang de mens vaart,
zolang zal
de zee zijn tol eisen...
Grote scheepsrampen
MAGISTRAAL GEÏLLUSTREERD,
INDRUKWEKKEND BOEK
LMIDÖE ÓÓÜRANT
DONDERDAG 2 SEPTEMBER 19c
van de Titanic dan in die van de wankele sloeper
Pas toen de, soms half lege boten al buiten berei
waren, de scheepskapel veelbetekenend het „Neare
my God to Thee" had gespeeld en de Titanic zie
met de boeg vooruit rechtstandig in het water bego:
te verheffen, brak de paniek los. De achterblijver
den sprongen in wanhoop over boord, maar werdei
meegezogen in de draaikolk van het stervend
schip. Toen verdween de Titanic, terwijl de voorst
•schoorsteen in een wolk van stoom afbrak en d
door de watermassa's samengeperste lucht me
angstaanjagend geloei ontsnapte, in de kalme gol
ven van de oceaan. Het had God behaagd het schil
dat Hij niet kon doen zinken te doen ondergaar.*™
Tezamen met 1503 opvarenden.
Niet minder dramatisch, maar iets minder bekeni
is de afschuwelijke ramp met de Amerikaans
raderboot Generaal Slocum op 5 juli 1904. D*
Generaal Slocum voer die dag weg van de Broo
klynbrug in New York met aan boord 1360 ledei
van de Evangelisch Lutherse gemeente, onder wii
honderden kinderen. Ze gingen een dagje uit naa
Locust Grove in de zeeëngte van Long Island
Plotseling brak er, door nooit achterhaalde oorzaak
brand uit in het voorschip die zich in de houtei
bovenbouw van het schip razend snel verspreidde
Reusachtige vlammen sloegen van het ene dek naa;
het andere en onmiddellijk ontstond er een vreselij
ke paniek. Men verdrong en vertrapte elkaar in d(
nauwe boordgangen. Sommigen sprongen ovei
boord en werden vermalen tussen de raderen var
de boot. De kapitein, die naar de goede Nederlands*
naam Van Schaick luisterde, had zijn besluit geno
men: met volle vaart proberen het schip in ondief
water te laten stranden. Loeiend met de stoomfluit
om de aandacht van andere schepen te trekker
snelde het schip als een fakkel voorwaarts. En juist
die vaart maakte dat het vuur zich steeds sneller
naar achteren uitbreidde en dat andere schepen, dit
hulp wilden bieden de Generaal Slocum niet in
konden halen.
De aanwezige reddingvesten bleken ondeugdelijk of
waren onbereikbaar. Moeders bonden hun kinderen
aan dekstoelen vast en gooiden hen overboord in
de hoop dat zij zo zouden blijven drijven. Plotseling
brak door het geweldige gedrang de reling en een
menigte van mensen stortte „als een waterval, met
dc hoofden omlaag in het water". Twintig minuten
na het begin van de brand, strandt de Generaal
Slocum met een schok die de hele bovenbouw deed
instorten. Toen pas konden boten in de buurt
komen om hulp te bieden. Het juiste aantal doden
heeft men nooit geweten, maar het moet boven de
duizend hebben gelegen.
Dit is slechts een kleine greep uit het aantal
scheepsrampen waar het boek van gewag maakt.
Wie herinnert zich niet het vergaan van het Duitse|
opleidingsschip de Pamir? Een trotse ijzeren vier-
master die in september 1957 in een vliegende storm
midden in de Atlantische Oceaan ten onder ging.
Aan boord waren 91 jonge mensen; slechts zes
overleefden het
Griekse en Phoenicische galeien en zeilboten, karve
len, galjoenen, klippers, fregatten en moderne
oceaanreuzen; zij alle hebben een zware tol aan de
zee moeten betalen. En deze tol zal wel altijd'
betaald moeten worden.
TOON VAN GRINSVEN
Dr. R. Stuyck: „De grote scheepsrampen", uitg. De
Boer Marti tiem. 49.501.
BM DE FOTO'S:
Rechts: In 1874 hield een tyfoon verschrikkelijk huis onder de sampans op de
rede van Hongkong; 5000 mensen kwamen om hel leven.
Linksboven: De Franse pakketboot Bourgogne kwam op 4 juli 1898 des morgens
om vijf uur in aanvaring met de lichte Engelse driemaster Cromartyshire Het
in verhouding veel kleinere zeilschip trof de vijf maal grotere stoomboot dodelijk.
Door een geweldig gat stroomde het water de Bourgogne binnen. Het werd
een wedren met de tijd om nog zoveel mogelijk passagiers, van wie de meesten
uit hun slaap gewekt waren, in de boten te krijgen. Maar het schip zonk zo
snel dat het 447 passagiers en 118 bemanningsleden, die op hun post gebleven
waren, meesleurde. Kapitein Deloncle verkoos met zijn schip ten onder te gaan
en had zich daarom aan de brug vastgebonden.
Onder: De ondergang van de Berlin, een mailboot van de Harwich-flotterdamlijn,
was een van die drama's zoals die aan de Nederlandse kust kunnen voorkomen.
Vlak voor de Berlin in een vliegende storm en in een schuimende zee het rustige
water van de Nieuwe Waterweg in zou varen, smeten twee geweldige brekers
hel schip op de basaltblokken voor de Noorderpier van Hoek van Holland, vlak
bij het lichtbaken. De zee ging dusdanig te keer dat geen reddingboot er in
slaagde het gestrande schip te bereiken en omgekeerd was het niet mogelijk
om van het schip uit een sloep uit te zetten, Twee uur na de stranding,brak
het schip doormidden en het voorste deel verdween met de meeste opvarenden
in de vaargeul. Desperate pogingen, ondernomen door enige loodsleerlingen om
te proberen de weinige overlevenden op het achterschip te bereiken hadden
tenslotte ten dele succes. De jongelui konden met een vlet het lichtbaken bereiken
en zo enkele overlevenden in veiligheid brengen; een poging die later herhaald
werd. Van de 144 opvarenden van de Berlin overleefden slechts 15 de ramp.
10 april 1912 vertrok de Titanic uit Southampton
voor zijn maidentrip naar New York. Eenmaal op
de oceaan kreeg de marconist van de Titanic zeker
zes waarschuwingen voor ijsbergen, het laatst nog
van de Califomian, welke waarschuwing marconist
Phillips korzelig onderbrak met de snauw in morse,
dat hij wel wat anders te doen had dan dat gezeur
aan te horen. Kapitein Smith nam de waarschuwin
gen voor kennisgeving aan en liet de Titanic in volle
vaart doorstomen in de hoop het Atlantische record
te kunnen breken. De enige voorzorg was de twee
uitkijken op het hart te drukken hun ogen open
te houden. Dat deden ze ook wel, maar in de
maanloze nacht zagen zij de geweldige ijsberg pas
opdoemen, toen deze al vlak voor de boeg van het
voortsnellende schip was. Het „stop - volle kracht
achteruit" kwam te laat. Met een schurend geluid
ritste het onderzeese deel van de ijsberg de dubbele
zijwand van de Titanic over een lengte van 90 meter
open. Op het schip zelf merkte men niet veel: een
lichte trilling en het plotseling stoppen van de
machines. Geen paniek nog onder de passagiers,
maar wel vreselijke drama's diep in de ingewanden
van het schip onder het ketel- en machinepersoneel.
Om de passagiers niet te verschrikken, werden
gemakshalve de toegangen naar boven afgesloten.
Zij stierven, zonder enige kans, als ratten in de val.
Het verdere verloop mag bekend worden veronder
steld. Het aantal sloepen was slechts toereikend
voor minder dan de helft van de 2200 opvarenden.
Niemand wist wat hij bij gevaar moest doen. De
Titanic was immers onzinkbaar. Bij het reddings
werk gingen, eerste en tweede klasse-passagiers
voor op de lager geklasseerden; typisch staaltje van
Brits standsbesef. Bovendien bleken de meesten
meer vertrouwen te hebben in de onzinkbaarheid
DEN HAAG „Er klinkt een lied van ver verleden
- In d'oceaan zijn maatgezang." Het is een lied
waarin weinig menselijke vreugde en veel mense
lijke doodsangst en ellende verwerkt zijn. Want
vanaf het moment dat de mens zich in holle
boomstam of anderszins toevertrouwde aan de
uiterlijk geduldige rug van het wateroppervlakte,
hebben zich rampen in velerlei vorm voorgedaan
door stormen en strandingen, door branden en door
muiterij, door aanvaringen en door geheimzinnige
en nimmer doorgronde oorzaken. Dr. R. Stnyck
heeft in „De grote scheepsrampen", een magistraal
geillustreerd boekwerk, een geslaagde poging ge
daan, om een veelheid van deze rampen te beschrij-
Een van de meest gedetailleerde beschrijvingen van
een schipbreuk in de oude tijden kan men vinden
in de Handelingen van de Apostelen, toen St. Paulus
met een groot aantal medegevangenen uit Myrra
overgebracht moest worden naar Rome in het jaar
62. Na een tocht vol stormen en verschrikkingen
op de immer onbetrouwbare Middellandse Zee
strandde het schip tenslotte op Malta. Dit wordt in
de Handelingen zeer sober verteld, maar het geeft
toch een getrouwe indruk, wat de zeeman in die
tijd kon verwachten.
Varen is nooit honderd percent veilig geweest. Toen
eenmaal die ijzeren gevaarten, de stoomschepen,
hun intrede hadden gedaan, dacht men het sum
mum van veiligheid bereikt te hebben. De ramp met
de Titanic leerde wel anders. Ook later, toen radar
t al lang gemeengoed was geworden, bleven rampen
ij niet uit In 1959 botsten de gloednieuwe Andrea
Doria en de Zweedse Stockholm voor de Ameri-
kaanse kust op elkaar met dramatische gevolgen.
Wat minder dramatisch, maar wel lichtelijk ridicuul
was de aanvaring tussen de Willem Ruys en de
Oranje, eveneens in de jaren vijftig.
Wat Nederland betreft wordt ruime aandacht be-
steed aan de dramatische reis van de Batavia, die
Ij in het najaar van 1628 de rede van Texel verlaat
voor een tocht naar het Verre Oosten. Aan boord
een zeer uiteenlopend gezelschap, onder wie opper
koopman Pelsaert, schipper Jacobsz, de notoire
schurk Cornelisz, de vrouw van een onderkoopman
van de VOC, Lucretia Jansz en haar mooie gezel
schapsdame Zwaantje Hendriksz. Schipper Jacobsz
heeft het voorzien op Lucretia, maar deze wijst hem
hooghartig af, zodat hij zijn troost moet zoeken bij
Zwaantje, die er wat ruimere opvattingen op na
houdt. Niettemin voelt Jacobsz zich in zijn eer
aangetast en wreekt zich. Lucretia wordt op een
avond door zijn handlangers „over haar gehele lijf
besmeerd met strondt, zwartsel en andere vuylighe-
den", welke zaak opperkoopman Pelsaert gestrenge-
lijk laat onderzoeken. Intussen is het schip na Kaap
de Goede Hoop door stormen uit koers geslagen
en nadert de Australische kust. Als gevolg van het
onderzoek wordt het Jacobsz te heet onder de
voeten en met zijn handlangers, onder wie de
schurk Cornelisz smeedt hij plannen om het schip
met zijn kostbare lading in bezit te nemen. Dit
voornemen werd evenwel doorkruist, omdat de
Batavia vastloopt op de klippen van de Abrolhosei-
landen. Pelsaert verzamelt een kleine bemanning en
bereikt met twee bootjes na dertig dagen Batavia.
Intussen is Abrolhos het toneel geworden van een
onmenselijk drama. Jacobsz en Cornelisz, zeer goed
wetend dat zij geen schijn van kans hebben, als
Pelsaeit met hulp terug komt, laten hun voornemen,
met de lading er van door te gaan niet varen. Om
weg te komen, moeten zij scheepsvolk hebben.
Ongeveer een veertig man. Wat daar niet bij hoort
wordt meedogenloos vermoord. Ook de vrouwen,
die men eerst, tot algemeen vertier, had willen
sparen. En ook de kinderen. Sommigen werden, aan
hónden en voeten gebonden in het water gesmeten,
anderen werden gewurgd of doodgeslagen. Alleen
Lucretia overleefde de slachtpartij door Cornelisz
ter wille te zijn. Maar ook de schurken ontkwamen
niet aan hun lot; zij werden, na terugkomst van
Pelsaert, ter plekke terechtgesteld, nadat hun eerst
een hand was afgekapt.
Volslagen onkunde op gebied van navigatie was de
oorzaak van de ramp met het Franse fregat de
Medusa, die tezamen met enige andere schepen op
17 juni 1816 de haven van Rochefort verliet met
bestemming Senegal om daar het bestuur van de
Britten over te nemen. Aan boord een bonte menge
ling van zeelui, soldaten, zoetelaarsters en toekom
stige bestuursambtenaren met hun gezinnen. Eerste
reisdoel was Madeira dat met veel moeite gevonden
werd. Daarna ging de tocht naar de Afrikaanse
Westkust. Gezagvoerder Chamareys was op de och
tend van de 2e juli van mening dat hij de beruchte
Arguinbank gepasseerd was en koerste in Zuidoos
telijke richting, om prompt vast te lopen op genoem
de bank. Er blijken te weinig boten te zijn, niet
genoeg voor de helft van de 400 opvarenden. Daar
om wordt er een vlot van 20 bij 7 meter gebouwd
en het is de bedoeling dat dit getrokken zal worden
door de sloepen. Op het vlot nemen 147 mensen
plaats. Maar de sloepen kunnen dit zware overbelas
te vlot niet trekken, kappen de lijnen en het vlot
dobbert stuurloos weg zonder voedsel en zonder
water. Tot overmaat van ramp wordt de zee woeli
ger en wie zich op de rand van het vlot bevindt
slaat onherroepelijk over boord. Er ontstaat een
waanzinnig gevecht om het midden van het vlot,
waarbij doden en gewonden vallen. De gewonden
gaan overboord en van de doden worden stukken
vlees gesneden, die, in de zon gedroogd, tot voedsel
moeten dienen. En toen op de 16e juli het vlot
ontdekt was, trof men er vijftien levende skeletten
aan, van wie er nog vijf stierven
Onvoorstelbare zorgeloosheid en even onvoorstelba
re verwatenheid lagen ten grondslag aan de ramp,
die op de wereld waarschijnlijk de meeste indruk
heeft gemaakt: de ondergang van het schip „dat
God zelf nog niet kon doen zinken", de Titanic. De
46.328 ton metende Titanic was voorzien van de
meest moderne veiligheidsvoorzorgen: een dubbele
scheepswand en zestien waterdichte compartimen
ten, die het schip onzinkbaar moesten maken. Op