„De spanning blijft" SFEER EN INZET Micky Albers (16) hoopt op Nederlands kampioenschap Marjolein Maltha na 320 sprongen: jezelf wel voor ooit op dat ding turecht te komen..." De mogelijkheid dat Marjolein Maltha zich inderdaad eens, éen glas gelijk, up het viltje zet is door nieuwe ontwikkelin gen in de wereld der chutes aanzienlijk groter geworden. Het „reddende" ronde valscherm is zo langzamerhand aan het verdwijnen. Er voor in de plaats is de vierkantie parachute (het matras) ver schenen. „Met zo'n matras kan je veel meer doen. Je kan er met recht alle kanten mee op. Zelfs remmen is mogelijk met die nieuwe chute. Je moet er alleen wel aan wennen. Zelf heb ik er nu zo'n 25 sprongen mee gemaakt. Ik denk dat het nog wel vijfen zeventig sprongen zal duren voordat ik er echt goed mee overweg kan." Sprongen die overigens niet kosteloos worden gemaakt. Marjolein, lid van het Hilversumse Icarus", over die kosten factor: „Je mag het, geloof ik wel een dure sport noemen. De opleiding op zich is zo'n driehonderd gulden en per sprong betaal je daarna tussen de twintig en dertig gulden." Ook de uitrusting, die meestal onderdeel voor onderdeel bij elkaar wordt „ge spaard" is prijzig. „Ik denk dat mijn uitrusting in totaal vierduizend gulden heeft gekost. Maar dat heb je er gewoon voor over. Het zou te ver gaan om te door Gert Jan Onvlee LEIDSE COURANT ZATERDAG 10 JULI 197( Marjolein Maltha: ,,Na eerste sprong volledig verkocht". (Van onze sportredactie) LEIDEN/DEN HAAG „Ik ben echt geen waaghals. Parachute springen is ook geen waaghalze rij. Het is een sport met even veel risico's als bijvoorbeeld de wandelsport. Dan kan je ook een ongeluk krijgen. Een mogelijk heid die er bij het springen ook wel is. maar dan moet je zelf wel erg grote fouten gaan ma ken. En echt, dat gebeurt zelden of nooit." Het is duidelijk. Marjolein Malt ha (24) wil geen waaghals wor den genoemd. Wil er niet van weten dat juist haar sport zo vol risico's zou zijn. Trekt moeiteloos de vergelijking tussen wandelen en parachutespringen, maar stelt daarbij wel dat het van grote hoogte „als een snel vallend vo geltje" naar beneden komen wel even fascinerender is. Dl- 24-jange, nu in Leiden studerende Haagse: „Ik was na m'n eerste sprong volledig verkocht. Natuurlijk ben je bij zo'n eerste sprong wel angstig, bang dat er toch iets fout zou gaan. Maar die angst verdwijnt erg snel. Dan blijft er alleen een zekere spanning over die bij elke sprong weer terugkeert. Maar ook een spanning die zo gauw je uit de kist bent weer is verdwenen." Het begon allemaal op Texel. Marjolein las een verhaaltje over „springen". Dacht, dat lijkt me leuk en gaf zich op. Na twee dagen theorie („Je wordt in die dagen volgestampt. Afspringen, landen, theorie, reserve-procedures; het wordt er allemaal zo verschrikkelijk ingestampt dat je het nooit meer vergeet") volgde al de eerste sprong. Nu, zo'n kleine vijf jaar later, is Marjolein aan haar driehonderd- twintigste sprong toegekomen. Heeft ze al voldaan aan de theorie-eisen voor het diploma instructrice en staan alleen enige practijk-cisen nog de overhandiging van dit papiertje in de weg. En heeft ze ook 'al de nodige Nederlandse kampioen schappen achter de rug. „Vorig jaar werd ik eerste. Dit jaar is het -niet meer geworden dan een derde plaats. Maar", direct relativerend, „veel stelt dat allemaal niet voor. Er deden de laatste keer zes dames mee. Dus zo'n derde plaats is niet zo verschrikkelijk veel waard". Het wedstrijd-element is voor de gemid delde Nederlandse springer ook niet zo verschrikkelijk belangrijk, meent Marjo lein. „Drie van de vier wedstrijden zijn er dan meer om elkaar eens te ontmoe ten. ervaringen uit te wisselen. Alleen de toplaag houdt zich serieus met de wed strijden bezig. Die springen bijvoorbeeld tienmaal dezelfde sprong om te trainen, terwijl de meesten gewoon de sprong uitvoeren waar ze op dat moment zin in hebben." Er zijn overigens drie „officiële", manie ren om het vliegtuig uit te stappen. Preci- sie-springen (landen op een vlakje van •tien centimeter doorsnee), relatief sprin gen (met een groep figuren maken) en stijl-springen (salto's en andere acrobati sche toeren uithalen). Voor Marjolein is het relatief springen favoriet - „Het is een ontzettend gekke ervaring om elkaar in de lucht tegen te komen..." - maar ook het precisie-springen, in de volksmond het landen op een bierviltje genoemd, doet ze graag. Al heeft ze het „bierviltje" nog nooit echt bereikt. „Ik ben eenmaal op zeven centimeter afstand geland. Op zo'n moment denk je dat je het eindelijk hebt gered. Dant blijkt dat niet zo te zijn en wil je eigenlijk direct weer naar bo ven. Dat doe je dan niet, maar je neemt „Gewoon zweven. Met een matras kom je (bijna) overal waar je maar wilt". (Van onze sportredactie) LEIDEN Sinds enige jaren al brengt Lambert van den Berg zijn zomervakantie niet meer in en om Leiden door. Niet be paald zo wereldschokkend mis schien, maar het wordt anders als Lambert van den Berg (46) verklaart waarom hij van het principe van de dagtochtjes is afgestapt. „Ik kwam elke avond toch weer op de sintelbaan te recht. Trainingsavond of geen trainingsavond. Vakantie of geen vakantie. Ik moest ge woon naar de baan toe. Dat is nu sinds enige jaren veranderd. Als we nu met vakantie gaan, sta ik een paar weken volledig los van de atletiek." Buiten die paar weken om is Lambert van den Berg, nu ze ven jaar officieel trainer van het Leidse „De Bataven" echter wel vrijwel iedere avond op de sin telbaan te vinden. Komt hij, vol gens zijn echtgenote „alleen nog thuis om te slapen". En valt het elke rechtgeaarde „Bataaf" op als Lambert er een keer niet is. „Atletiek is m'n leven", weet ook hij. „Ik ben gewoon bezeten van die sport. Hoe dat komt weert ik echt niet." Toch maakte Lambert van den Berg pas op z'n negentiende kennis met spikes en aanver wante artikelen. „Toen ik voor het eerst op de baan kwam werd me verteld dat ik geen jaar meer zou voetballen. Ik was tot op dat moment zo'n actief voetballer dat ik daar om lachte. Maar het klopte wel. Een jaar later was ik geen lid meer van Oranje Groen.. Het Leidse „De Bataven" is er. evenals Van den Berg zelf, over igens niet rouwig om dat de atletiek de plaats van het voet bal innam. Na een actieve car rière tot z'n zesendertigste „Ik was geen groot talent, maar op mijn wilskracht bereikte ik toch bijna nog de nationale top op de middenafstanden" be sloot hij zich met het geven van trainingen te gaan bezighouden. Na periodes bij AV Holland en Haarlem, kwam Lambert van de Berg acht jaar geleden op het oude Bataven-nest terug. „Niet als trainer, maar gewoon om zelf wat te doen. Totdat er na een paar maanden een groepje naar me toekwam dat vroeg of ik hen niet wilde trai nen. Het bestuur gaf toestem ming, het liep lekker en weer een paar maanden later was ik officieel trainer voor de loop nummers" Training die niet naliet z'n vruchten af te werpen. Beschei den Van den Berg: „Er is sinds die tijd inderdaad veel veran derd. Vroeger hing de groep als los zand aan elkaar. Niet zo Lambert van der Berg: „Atletiek. Ik ben er bezeten van" vreemd natuurlijk, want een echte trainer was er in die tijd niet. Zelf ben ik direct gaan werken aan de eenheid binnen die groep. Met groepjes atleten wedstrijden aflopen is vanzelf sprekend veel leuker dan als eenling lopen. Dat is aardig ge lukt. De atleten werken nu veel prettiger, de sfeer is verbeterd en dus ook de prestaties." Niet echter de prestatie, maai de goede sfeer blijft voor Lam bert van den Berg voorop staan. „Als je van een doel kan spre ken dan is dat met om ooit nog eens een atleet naar de Olympi sche Spelen te zien gaan. Maar wel om binnen de groep prettig te werken. Als die prestaties dan toch komen, dan is dat natuurlijk meegenomen. Maar prestaties moeten nog altijd wel van de atleet zelf afkomen." 'Een zienswijze die overigens beslist niet inhoudt dat' bij Lam bert van den Bergs trainingen alle kantjes van de sintelbaan er worden afgelopen. Integendeel, Van den Berg is gewend aan opmerkingen zoals die eens in Warmond werden gemaakt: „Bent u nu die beul?"... „Dat is overdreven", stelt Lam bert van den Berg. „Ik train zoals ik vroeger liep. Ik was zelf een vechtjas en dus eis ik inzet van de groep. Iemand die met een goede inzet een slechte tijd loopt, kan ik troosten. Een atleet die een goede tijd loopt met een slechte inzet, kan van mij een kritische opmerking verwach ten. Zo ben ik nu eenmaal. Lambert van den Berg (die tot nu toe met zijn atleten zestien maal een Nederlandse titel ver overde) onderscheidt drie groe pen. Plezierlopers, wedstrijdlo pers en toplopers „Voor die groep lopers die de top willen bereiken kan ik wel eens als een beul overkomen. Kan ik me wel voorstellen dat ze af en toe zeg gen „moet dat nou allemaal". Maar die groep heeft er vrijwil lig voor gekozen, dus moet je dan de consequenties aanvaar den." Die „Top-groep" wordt door zelf nog actieve Van den Berg („ik loop nog graag lange afstan den") niet bevoordeeld waar het aandacht betreft. „Elke atleet die regelmatig komt heeft recht op evenveel aandacht. Daar ga ik van uit. Zoals ik er ook van uit ga dat ook echt sterke atle ten zoveel mogelijk in de groep moeten trainen. Voor de sfeer, weet je." Atleten die in de groep van dertig als bijzonder sterk naar voren zijn gekomen zijn midde- nafstandlopers Wybo Lelieveld en Koen Gijsbers en in iets min dere mate Heieen Haverkort uit Warmond. Van den Berg begeleidt ze op zijn eigen manier. „Kijk eens, stellen dat ik voor het springen leef. maar dat ik het meeste in die sport investeer, is wel waar." Juist dat „gefascineerd zijn", dat gegeven dat je blijft doorspringen als je het een maal hebt gedaan, heeft evenwel voorko men dat de groep springers in één sociaal hokje kunnen worden gestopt. „Op onze club kom je stucadoors tegen, maar ook professoren. Allemaal bezeten van een ding: dat springen.. En ondanks de duidelijk aanwezige nuch tere inslag toch even in de wolken: „Het is ook een hele ervaring. Als je bijvoor beeld een sprong maakt van een hoogte van drie kilometer, maak je een vrije val van vijfenveertig seconden. Tijdens die val bereik je een snelheid van tweehon derd kilometer per uur. Een onbeschrijfe lijke ervaring." Duurt een sprong in de regel tweeeneen- halve minuut („Voor je gevoel duurt het altijd veel korter"): Marjolein maakte ook eens een „vlucht" van een kleine twintig minuten. „Eigenlijk voor de grap. We sprongen toen met een groep boven Utrecht uit de kist. Na zo'n vijf tien kilometer landden we in de bak bij Soesterberg. Op zo'n moment vind je het gewoon jammer dat er maar zo weinig mensen zijn die weten wat parachute springen eigenlijk betekent..." (Van onze sportredactie) LISSE Ze tennist veel. Traint in het zomerseizoen zo'n tien uur per week. Speelt daarbij nog eens twee, drie wedstrijden in diezelfde periode. Gevoegd bij het ook niet onaanzienlijk aantal reisuren in die zeven dagen komt ze aan een alleszins acceptabel uren-totaal dat louter door de tennis-sport wordt opgeëist. Maar, Micky Albers doet het graag. Het nu zestien-jarige tennis-talent dat via de Hazers- woudsc Tennisvereniging en Lisse bij het Leiderdorpse De Munnik belandde, heeft veel voor haar sport over. Weet ook dat „uren maken" absoluut noodzakelijk is om hoger op te komen in het wereldje waarin ..vastheid" zo'n grote rol speelt. Zoals ze ook weet dat het racket onmiddel lijk aan de kant wordt gezet als voor haar de aardigheid er af is. „Er gaat natuurlijk ontzettend veel tijd in zitten. Zolang je het nog leuk vindt, zolang de vooruitgang er nog in zit, kan je het moeiteloos opbrengen. Maar als dat niet meer het geval is, stop ik gewoon. Dat is toch een normale zaak?" Voorlopig wordt dat aantal uren evenwel eenvoudig gemaakt. Stapt Micky Albers nog altijd met veel plezier het gravel op. zoals ze in de winter ook in de hal consequent blijft doortrainen. En met resultaat. De nu negen jaar officieel tennissende Micky (vader Albers, even aan wippend: „Toen we net in Hazcrswoude woonde klom ze op haar zesde al over het hek van de tennisbaan...") heeft zich inmid dels opgewerkt tot een tennisspeelster met toekomst. Duidelijk meetellend in de B-klas se en in haar leeftijdsgroep tot de allerbe- sten behorend. In 1972 begon het overigens allemaal pas echt. De toen twaalf-jarige Micky veroverde het districtskampioenschap van Leiden t/m twaalf jaar en werd ingelijfd in de fase-trai ning van het district. „Die fase-training houdt in dat je eerst wordt ingepast in de training van de club Daarna stap je oven naar de door het distriet verzorgde trainin gen en vervolgens kan je via de bondstrai- ning fase vier tot en met zeven gaan volgen. Zelf zit ik nu in fase vier." Een fase waarin tot haar achttiende een plaatsje zou zijn. Maar Micky Albers hoopt op een snellere overstap. „Ik zou graag wat eerder willen opschuiven", zegt ze voorzich tig. „maar of het ook gebeurt.." Wel stelt ze al erg veel te hebben geleerd. „We hebben in Den Haag nu training van Marian Laudin. Daar steek je echt bijzonder veel van op. En als je dan aan je spel merkt dat er vooruitgang in zit, ga je vanzelf weer beter tennissen." Vooruitgang die Micky in het toernooi van De Munnik ook weer zag. In de finale B BATAVEN-TRAINER LAMBERT VAN DEN BERG; dat zijn pure talenten, meer. Maar je moet ze wel antwoord laten trainen, mijn idee wordt er in erg veel jeugd verpest er zo nodig tien twaalf keer de week moet worden Koen en Wybo zullen meer trainen dan vijf, zes in de week. Dan breken ze schien wat minder snel maar dan zijn ze in ieder niet op hun 25ste Tot nu toe blijkt de Lambert van den Berg der succesvol. Lelieveld en bers pakten tijdens de landse beiden zijn op verschillende lijsten al erg hoog te Van den Berg zal evenwel zeggen dat beide atleten afzienbare tijd tot de landse top zullen behoren werken er hard voor ben alle twee duidelijk st. Maar je kan niet zeggen: en dan zijn ze Nederlands ren-kampioen. Je zal het mij althans niet horen." Ook dan is Lambert van Berg weer de man die de laat prevaleren. Zelf niet dig naar voren schuift. En bij nog eens stelt dat ook Lelieveld en Koen Gijsbers z'n minst tweemaal in die meetrainen. „Voor de sfeer. Micky Albers: met plezier „uren maken"... („Zo bijzonder is het niet dat ik al B speel. Tegenwoordig komt een speler of speelster, juist door die fase-training sneller door") pakte ze voor het eerst een set tegen de sterke. Haagse Marcella Mesker. Een speel ster die al een jaar én een fase verder is. „Ik begin zo langzamerhand wat geduldiger te worden. Met Marian Laudin heb ik meer op vastheid getraind waardoor ik nu niet meer op elke bal een winnende slag wil slaan. Maar dat neemt niet weg dat ik wel een aanvallende speelster blijf.." Een zo veel mogelijk aanvallende speelster met een doel. Werd ze tijdens de Nederland se indoor-kampioenschappen nog derde, nu wil ze in augustus, op het gravel, tot een eerste plaats komen. „Na die Nederlandse kampioenschappen kijken we dan wel ver der. Nu ben ik de oudste in mijn leeftijds groep. volgend jaar de jongste. Dan kom je weer sterkere meisjes tegen, zal ik me dus weer moeten aanpassen En dan. na nog een jaar kan je pas gaan zeggen waar je moge lijkheden liggen." Mieky hoopt dat die mogelijkheden groot zijn. dat de top erg hoog zal liggen. „Je kan natuurlijk nooit zeggen hoe hoog je komt. En wanneer je je persoonlijke top haal;: Maar, (en dit wordt lachend gezegd) „Wii| bledon zou toch wel aardig zijn..." In dat streven past ook het steeds hogl spelen. Een overstap naar een hoger spelei de, waarschijnlijk Haagse vereniging bj hoort dan ook tot de mogelijkheden. Al 2 Micky zelf: „Op dit moment weet ik e niet waar ik volgend seizoen speel voordeel van een sterkere club is natuurlij" wel dat je sterkere tegenstandsters tega komt. En dat kan alleen maar voordef' werken." Tussen al die tennis-uren door wordt c gens de school niet vergeten. Micky, nu F de vijfde van het Atheneum, wil die scl10t ook niet vergeten. Hoopt binnen twee jar ook te kunnen gaan studeren. Top-tenn. blijft dan mogelijk, vindt ze zelf. „Kijk mal naar Louk Sanders. Louk heeft zich tijdej zijn studie toch ook in de Nederlandse I gehandhaafd" gar Toekomstbeelden die vervagen als het hf dige seizoen aan de orde komt. „Ik spe zoveel mogelijk sterke toernooien, dan Nederlandse kampioenschappen en daarPV- zien we wel verder." r"

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1976 | | pagina 4