De welp volgt de oude wolf De welp is moedig en houdt NU AL ZESTIG JAAR LANG lopen jaren veel voorstanders had. Welnu, scouting heeft zo'n methodiek die zijn nut bovendien al decennia lang bewezen heett. Van belang in dit verband is ook de herwaar dering van het element wedijver. Een tijd lang is door veel jeugdwerkers gedacht dat elke vorm van wedijver uit den boze was. Ook daarop komt men terug en ook in die hernieuwde behoefte aan onderlinge kracht meting kan scouting voorzien. Nog een derde eigenschap waarin scouting zich van andere vormen van jeugdwerk gunstig onderscheidt, maar dat is een persoonlijke mening, is dat het werk vrijwel helemaal op de inzet van vrijwilligers drijft. In tegenstelling tot bijvoorbeeld het club- en buurthuiswerk dat voor een heel groot deel in handen is van professionele krachten. Scouting heeft een kleine 30 man in dienst die zich full-time bezig houden met spelont- wikkeling, training en vorming. In drie club huizen van een beetje omvang werken onge veer evenveel mensen. Die professionalisering haalt voor een groot deel de bezieling uit het werk. De vrijwilligers van scouting zijn en blijven per definitie enthousiast". Het goedje van drie turven hoog in de la waaierige wolvenholen vooralsnog eveneens. Ze poetsen hun schoenen niet meer zo fana tiek en houden hun nagels slechter schoon. Maar ze blijven beamen ..De welp volgt de oude wolf De welp is moedig en houdt vol" WILLEM SCHEER gens en één voor de katholieke meisjes. De fusie tot „Scouting Nederland" had plaats in 1973 en sindsdien zijn de begrippen „padvin derij" en „padvinders" vervangen door „scou ting" en „scouts". „Na de fusie", zo vertelt Theo Palstra. „is in scouting een periode van herbezinning begon nen die nogal wat onrust met zich meebracht. Herbezinning op het spel en op de filosofie daarachter. Je kreeg een botsing van menin gen en ideeën van de afzonderlijke organisa ties van vroeger. Die mondden uit in langduri ge discussies over bijvoorbeeld de doelstel ling. Vroeger was dat: „meehelpen aan de opvoeding van toekomstige staatsburgers" en nu wordt het: „het bieden van een plezierige vrijetijdsbesteding waardoor een bijdrage wordt geleverd aan de vorming". Voor de buitenstaander een schijnbaar niet zo essen tieel andere formulering, maar het heeft ons nogal wat moeite gekost eruit te komen. In elk geval begint nu de rust zo langzamerhand terug te keren zodat de leiding weer wat meer tijd krijgt zich met het spel zelf bezig te houden". Die omstandigheid en de overweging dat de opvattingen in het Nederlandse jeugdwerk als geheel aan het veranderen zijn brengen hem tot de verwachting, de zekerheid zelfs, dat het aantal scouts de komende jaren weer sterk zal groeien. „Er is een toenemende behoefte te constateren", zo signaleert hij, „aan vaste methodieken in het jeugdwerk. Men komt terug op de vrijblijvende aanpak die de afge DEN HAAG De vachtenschouw was een plaag, twintig jaar geleden. Zeker voor een gids. Een gids was als chef-welp niet alleen voor zijn eigen vacht verantwoordelijk, maar ook voor die van vijf of Zes nestgenoten. Daar droeg hij zijn twee gele banden voor. En er was altijd wel een knuppel die zijn dasband kwijt was. Of die zijn schoenen niet had gepoetst. Om niet te spreken van de oelewappers die week in week uit kwamen opdraven met rouwranden onder de nagels. Sommige feilen vielen nog wel te corrigeren in het kwartiertje vóór de inspectie. Een kale neus van een schoen was goeddeels te ver donkeremanen door hem in te smeren met wat spuug. Ongewassen oren konden nog snel even naar het fonteintje worden gestuurd. Maar aan een ontbrekend kouseband-kwastje viel niets meer te verhelpen. Men had zijn kousebandkwastjes aan of men had ze niet aan, en als men ze niet aan had dan zat men in-het schip. Akela trok vergelijkingen met oliedomme teerpoten die alles nog moesten leren en het prestige van je nest was naar de knoppen. Nu we 1976 schrijven en het welpenspel op de kop af 60 jaar bestaat, is de vachtenschouw vrijwel overal afgeschaft. Net als de plicht om te allen tijde de héle goeien lieten hun moeders speciaal met het oog hierop, extra grote pyjamazakken stik ken vijf stuks gereedschap bij je te heb ben. Te weten een touwtje, een zakmes, een vel papier, een afgesabbeld stompje potlood en een rozenkrans. Maar de wolvenholen zijn gebleven. In barak ken, op zolders van scholen en parochiehui zen, in oude pandjes in de binnenstad je vindt ze er nog steeds. Aan de wanden nog immer het boomschors, de gefiguurzaagde Franse lelies, de tableaus van mastworpen en diagonaal-sjorringen, het levensgrote portret van een aftandse generaal Bie Pie. In die holle ruimte echoot nog elke zaterdag de lokroep van de oude wolf. „Jalahi, Jalahi", overstemt hij het verkeerslawaai. Een seconde later verdringen de welpen zich in de opening van hun met ruw hout afgeschermde stofhoeken, struikelen naar voren en maken hun vreugde dans rond de akela. „Djik. djib, djib", ver maant deze als de kring tot rust is gekomen. „Wij dob, dob, dob, dob", beaamt het gezel a-ke-la wij doen ons best De grootste at tractie van het welpenspel is het zomerkamp, zo heeft een sociolo gisch onderzoek van enkele jaren geleden uitgewe zen. opnieuw de voorwaarde voor geborgenheid. Wat de idealen betreft die aan het spel ten grondslag liggen, die konden in 60 jaar tijd natuurlijk niet volkomen gelijk blijven. De waarden en normen in de héle samenleving zijn veranderd en daarmee ook in de padvin derij. De afschaffing van de vachtenschouw is een symptoom van zo'n verschuiving. Aan een „net uiterlijk" en aan minder nuttige formaliteiten als het overal meeslepen van touwtje, potlood etc. wordt niet meer zoveel belang gehecht. Een strikte zelf-discipline is ook uit de gratie geraakt en goeddeels omge slagen in waardering voor spontaneïteit en het laten blijken van emoties. Dat heeft bijvoor beeld zijn weerslag in een minder strak onder drukken van wat wordt aangeduid met „ke ten" en „lachen". De geleidelijke integratie van jongens- en meisjesgroepen is ook zo'n verandering die voortvloeit uit een verschui ving in het waardenpatroon. Net als de demo cratisering van de bestuursstrctuur van de padvinderij. Het nationale hoofdkwartier is opgeheven en vervangen door een landelijke raad waarin vertegenwoordigers bitten van de honderd verschillende districten. En zo zijn er nog wel een handvol wijzigingen op te noemen. Maar daartegenover staat dat een aantal ei genlijk veel belangrijker waarden die Baden Powell de jeugd wilde bijbrengen toen liij in de jaren 1906/1908 de padvinderij op poten zette actueler zijn dan ooit. De belangrijkste daarvan is misschien wel het moderne begrip „solidariteit". Van het begin af heeft in de padvinderij de noodzaak van samenwerking en de noodzaak voor de sterkere om de zwakkere te helpen, voorop gestaan. Het hele spel is ermee door drenkt. Een nest welpen overleeft niet als de leden elkaar onderling niet helpen. De horde in zijn geheel haalt alleen vette prooien bin nen als alle nesten zich daarvoor inzetten. Een vaak geridiculiseerde en inmiddels afgeschaf te uitdrukkingsvorm van de plicht behulp zaam te zijn, is de „goede daad". Iedere padvinder behoorde elke dag een goe de daad jegens een medemens te verrichten. Om dat niet te vergeten legde hij een knoop in zijn zakdoek. Deze traditie is afgeschaft omdat hij als te formeel werd ervaren, maar de filosofie daarachter kan bepaald niet ach terhaald worden genoemd. Nog een exponent van de nagestreefde solidariteit is het wereld wijd leggen van contacten met collega-padvin ders. Van het begin af is daarbij de nadruk gelegd op de gelijkwaardigheid van de ver schillende culturen en de noodzaak om in vrede samen te leven. Naast solidariteit is ook de opvoeding tot zelfstandig en kritisch denken en handelen vanaf het prille begin een voornaam ideaal geweest. Om dat te bereiken werd en wordt ook aan kinderen van jonge leeftijd al een grote mate van verantwoordelijkheid gegeven. Een derde, bijzonder actuelë waarde die in de padvinderij al bijna 70 jaar lang wordt beleden is „milieu-bewustzijn". Een padvinder is altijd een „vriend van de natuur" geweest, zich bewust dat de mens deel uitmaakt van de natuur en ervan afhankelijk is. Samenvattend kan dus de copclusie zijn dat het fundament van de padvinderij na bijna driekwart eeuw nog onaangetast is gebleven. Dat het een vorm van jeugdwerk is die zich ook anno 1976 voor het spelenderwijs opvoe den van kinderen heel goed leent. Een man die dat ook al qualitate qua onderschrijft is het 39-jarige bestuurslid van het huidige „Scouting Nederland", Theo Pal stra. Hij meent dan ook dat het aandeel dat scouting heeft in het totale scala van jeugd werk de komende jaren weer behoorlijk zal toenemen. Het ledental van de organisatie ligt sinds 1970 constant rond de 100.000. Daarvóór is jarenlang sprake geweest van een terug gang. In 1950 telde Nederland nog 165.000 padvinders en in 1960 135.000, verdeeld over vier zelfstandige lichamen. Eén voor de neutrale jongens, één voor de neutrale meisjes, één voor de katholieke jon- spelenderwijs leren. schap dat nauwelijks boven en onder de ribfluwelen korte broek uitsteekt en het spel is begonnen. De fantastische rimboewereld tot leven gekomen. De wereld van raksjahs en baloe's, hati's en baghera's, van goede en kwade krachten, listen en tegenlisten. Aan de essentie van het welpenspel en aan die van de padvindersbeweging in het algemeen is sinds Lord Baden Powell in het begin van deze eeuw zijn „Verkennen voor Jongens" publiceerde niets veranderd. Als je onder scheid maakt tussen het raam van het spel en de waarden, idealen in dienst waarvan het wordt gespeeld, kun je zeggen dat dat raam helemaal niet is veranderd en dat van de idealen sommige het loodje hebben gelegd, maar de belangrijkste recht overeind zijn blijven staan. Het „raam" laat zich grofweg schetsen als een continu toneelstuk voor kinderen van zeven tot ongeveer twintig jaar waarvan elke week een nieuwe variant wordt opgevoerd en waar in de kinderen geleidelijk worden opgevoed tot volwassenheid. Fantasie en sportieve pres taties zijn de belangrijkste motoren van het spel, waarbij het element wedijver gecompen seerd wordt door de deelnemers, tegelijkertijd, een gevoel van geborgenheid te bieden. Bij de welpen en hun vrouwelijke pendant de kabouters komt het stimuleren van de fanta sie als middel om kinderen tol activiteit te i brengen het duidelijst tot uitdrukking. Als de oude wolf zijn „Jalahi" schalt wordt een compleet sprookje tot leven gewekt. Een sprookje dat is gebaseerd op het verhaal „Mowgli in de Rimboe" van Rudyard Kipling en dat elke week verder golft. Deze week heeft het apenvolk Banderlos (überhaupt nooit te vertrouwen) de totempaal weggepikt en de volgende keer heeft de beer Baloe zijn poot weer gebroken, maar iets nieuws aan de knikker is er altijd. Het telkens terugkeren van-deze fantasie-wereld maakt hem herken baar en geeft daardoor een gevoel van veilig heid. De sportieve wedijver wordt gestimuleerd doordat een horde welpen in nesten is opge deeld. Elk nest heeft een eigen identiteit en probeert zich als groep zo goed mogelijk in alle avonturen te handhaven. Voor wedijver tussen nestgenoten onderling is daarentegen geen plaats en -dat schept op dat niveau

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1976 | | pagina 17