Prettig gestoorde ambachtslui Hannes Meinkema in de slag tegen de burgerlijkheid GOEDE BUREN KNAP IN HUIS GEHAALD DOOR MICHEL VAN DER PLAS KLAVECIMBEL BOUWERS HUGO EN LOUIS VAN EMMERIK Over vertalen en het vertalen van poë zie in het bijzonder zal altijd wel een zekere polemiek gaande blijven. De een zweert bij het Italiaanse „traddut- tore: tradittore" (vertalen is verraden), de ander zal het als een helaas noodza kelijk kwaad beschouwen, terwijl een derde zal ijveren voor het „omzetten" van literair werk naar z'n eigen taal al was het alleen maar om het bij méér lezers aan huis te kunnen bezorgen. Michel van der Plas praat naar aanlei ding van zijn vertalingen zelfs over „gevechten" en geeft een aardige karak teristiek van dat werk: „Menigmaal is het vertalen inderdaad een vechten, om het vinden van de juiste woorden en klanken en ritmes. Het is een in hoge mate uitdagend werk, soms niet onge lijk aan het oplossen van kruiswoord raadsels, en dikwijls heb ik na de arbeid gedacht: je had eigenlijk een logboek moeten bijhouden, waarin je noteert hoe je tot een bepaalde oplos sing komt, of waarom je voor een be paald woord kiest". Het is jammer dat bij dat bloed-zweet- en-tranen-werk van gedichten vertalen niet altijd de originele tekst naast de eigentalige versie wordt gezet, maar dan wordt de bundeling helemaal een onbetaalbare affaire. „Goede buren, verre vrienden" heet de verzameling van vertalingen door de jaren heen van Michel van der Plas, ook bekend als tekstschrijver, dichter, journalist. Werk van een zeventiental auteurs, op twee na allen uit het Angelsaksische taalge bied, maar dat heeft dat wisten we al Van der Plas' voorkeur. Daarnaast een aantal psalmen die hij tezamen met Huub Oosterhuis naar het Nederlands overzette. Uitermate helder van taal, voor zover ik de originelen ken, knap werk ook dat bovendien opvalt door een zeer „spreekbaar" taalgebruik. Bij het lezen van de lange, dramatische monoloog-in-poëzie van de Amerikaan Edwin Arlington Robinson „Rembrandt tot Rembrandt", zat ik voortdurend te denken: Welke acteur zou dit niet graag „doen"? Verder zit er dan ook een aantal vertalingen van echte toneelpoëzie in Van der Plas' bundel: Scènes uit Sha kespeare's „Romeo en Julia" (o.a. de balkonscène) en de minstens even moei lijke Reien uit T.S. Eliot's „Moord in de kathedraal". Opvallende zaken zijn verder de sonnetten van Robert Lowell, het befaamde Credo van dichteres Ma rianne Moore over wat poëzie is, en als hoogtepunt vertalingen van het werk van E.E. Cummings dat heel wat lezers nader tot de speelse poezie van deze constant experimenterende Amerikaan kan brengen. Van harte aanbevolen. BERT JANSMA Michel van der Plas: Goede buren, verre vrienden. Uitgave Ambo. Prijs: tECHT Hugo en Louis van Emme- klavecimbelbouwers te Utrecht en rdam, zijn gek, stapelgek. De twee irs, die in een tijd van vijf jaar een ge acteerde naam hebben opgebouwd in kleine wereldje van de klavecimbel- wers, maken er geen geheim van dat >en steekje los moeten hebben zitten, rijn echter wel prettig gestoord, want met liefde gekoesterde afwijking ft hen zo van deze tijd vervreemd, dat rich in staat achten niet alleen het manschap maar ook de gevoelswereld zeventiende en achttiende eeuwse in- pentenbouwers tot de hunne te ma- 'Met een diepe afkeer hebben ze zich de twintigste eeuw afgewend, lopen niet begrijpende vreemdelingen rond Sit tijdperk van massaproduktie en pen zich blijmoedig gestort op het te liandwerk, dat volgens hen tegen- tdig nauwelijks meer wordt gewaar- fd en dat je alleen nog maar kan Ifenen als je een klap van de molen l gekregen. |o (26) en Louis (28) kunnen dus gevoeg- worden bijgeschreven in het dikke Ischmerz-boek der romantici. „Juist f, zegt Hugo daarin fanatiek bijgeval- jdoor zijn broer. „Integendeel, wij zijn jiuchter. Wij kijken overal dwars door- Neem nou een modern meubelstuk, e even goed kijkt, zie je dat het met natte vinger is gemaakt van slechte jrialen. Dan zie je, dat de pootjes van moderne stoel rot zijn. Als ik een stoel dan wil ik er een met stevige poten roor de eeuwigheid zijn gemaakt. Geen I mplaat met een laagje fineer, maar jlijk handwerk. Is dat niet de nuchter- zelf?" {wee broers begonnen zo'n jaar of vijf jlen als kleine zelfstandigen in de kla- rnbelbouwerij. Louis: „De toetsen zitten ng in de familie. Onze vader en groot- ir waren beiden pianostemmer. Na on- pleiding tot meubelmaker zijn wij ook vak binnengerold en werkten we bij pianohandel. Zonder dat we het van elkaar wisten, wilden we zelf wel eens een instrument bouwen. Toen we op een dag bij een klant een klavecimbel moesten afleveren, zeiden we ineens tegen elkaar: dat kunnen we ook." Het eerste instrument dat voorzien werd van de signatuur „Van Emmerik" was een klein spinet, „dat tot onze eigen grote verbazing ook nog erg leuk klonk. We hebben ons rot gelachen, toen we het hoorden. Het was een enorme gok, want het bouwen van zo'n instrument kun je nergens leren. Bovendien was het groten deels een eigen ontwerp, al hadden we hier en daar wat afgekeken. We hadden natuur lijk in musea oude instrumenten kunnen gaan meten, maar zolang je er zelf nog geen hebt gebouwd weet je niet waar je precies op moet letten. Maar ons eerste spinetje sloeg zo enorm aan, dat we er twaalf op bestelling hebben kunnen bou wen. Langzamerhand kregen we zo wat bekendheid en werden we gevraagd ook grotere klavecimbels te maken." Het gezamenlijk optrekken van de broers werd wreed verstoord, toen ze door de gemeente Utrecht uit hun werkplaats wer den gezet. Hugo verhuisde naar de Utrechtse Springweg, terwijl Louis met zijn bezigheden uitweek naar het adres Achter de Kerk in Leerdam. Maar ook als de gemeente niet als de Grote Uiteenwer per was opgetreden, was een scheiding onvermijdelijk geweest. Hugo immers bleek allergisch voor cypressenhout, dat een veelgebruikt materiaal is bij de bouw van Italiaanse klavecimbels. En zo ont stond ook een splitsing van werkzaamhe den, want Louis houdt zich voornamelijk bezig met de bouw van Italiaanse instru menten, zijn jonge broer bouwt in hoofd zaak klavecimbels die teruggaan op de Vlaamse traditie. Traditie, dat is wat de twee broers dage lijks tot pietepeuterige precisie aanzet in de heerlijk chaotische werkplaatsen, waar een stille strijd wordt geleverd tegen fa brieken die klavecimbels aan de lopende band uitspugen. Het tweetal kan nauwe lijks woorden vinden om zijn afschuw over In hun werkplaatsen strijden de gebroeders Van Emmerik een stille strijd tegen de klavecimbelfabrieken. een dergelijke productiewijze uit te druk ken: „Wat in de fabrieken gebeurt is zoiets als het nabouwen van een Stradivarius met triplex. Onbegrijpelijk, wat die doen. Een zangbodem, waar toch een groot gedeelte van de klank wordt gemaakt, zagen ze in één stuk uit een plaat triplex, terwijl wij daar toch mooi een week op werken om allemaal plankjes tegen elkaar te lijmen en tot op precies de juiste dikte te schuren. Het binnenwerk is bij een fabrieksinstru- ment van plastic. Wij zijn er al gauw een maand of twee mee zoet. En hoe ongelooflijk het ook klinkt: wij zijn niet duurder dan een fabriek. Dat is van de ene kant je instelling dat je dit vak niet hebt gekozen om er rijk van te worden; van de andere kant is het bittere noodzaak, want zou je veel duurder zijn dan ben je meteen al je klanten kwijt. We zitten in een onmogelijke concurrentiepositie, want handwerk wordt zwaar ondergewaardeerd. Iedereen vindt het mooi en aardig wat je doet, maar er blijft wel altijd een luchtje aan hangen. Handwerk is hetzelfde als schots en scheef, denken een hoop mensen, dus waarom zouden ze er meer voor beta len?" Tijdens het pleidooi voor de ambachtelijk heid lijkt Louis van Emmerik vlam te vatten, alsof hij tegelijk een hamer en een fabrieksinstrument ziet: „We leven in een land van boeren", hamert hij. „Van verfijn de dingen hebben ze hier nog nooit ge hoord. Een normaal keurig koperen schar- niertje bijvoorbeeld kun je hier nergens kopen, omdat er geen vraag naar is. Het enige wat een Nederlander wil, is een stalen buispootje met een plastic dopje erop. En schrootjes. Schrootjes, die wor den beschouwd als het mooiste wat de natuur te bieden heeft." Wie het zelfbeklag van de broers hoort ontkomt niet aan de gedachte, dat ze met de keuze van hun beroep meteen voor langdurige werkloosheid hebben gekozen. Het tegendeel blijkt waar. Het aantal kla- vecinisten met een veeleisend gehoor is ondanks de sombere woorden van de broers zo groot, dat nieuwe klanten ruim schoots de tijd krijgen de koopsom bijeen te sparen voordat hun klavecimbel uit de werkplaats komt. Wie van plan is bij Hugo een bestelling te plaatsen mpet rekenen op een wachttijd van drie jaar en bij Louis „is het ook zoiets. Ik heb er niet zo'n benul van. Ik hou het niet zo precies bij." De instrumenten, die de gebroeders Van Emmerik bouwen, zijn deels kopieën, deels eigen ontwerpen. Voor het kopiëren van beroemde instrumenten zoeken ze contact met musea als het Haags Gemeentemu seum en het Vleeshuis in Antwerpen om de bouwtekeningen van het origineel te ontvangen of om zelf de instrumenten te meten en in tekening te brengen. Maar hoe nauwkeurig de kopieën ook worden nage bouwd, helemaal hetzelfde als het origineel klinken ze nooit. „Het probleem is dat je bij een oud instrument nooit helemaal kunt zien hoe het in elkaar zit. Ook omdat je met natuurlijke materialen werkt, blijft de klank verschillen, ook bij de kopieën onderling. Waar het om gaat is, dat je het karakter van het origineel in de kopie overbrengt." De eigen ontwerpen betekenen iedere keer weer een uitdaging, omdat ondanks alle ervaring de uiteindelijke klank niet precies valt te voorspellen. „Vooral bij het ontwer pen kruip je in de huid van een vroegere klavecimbelbouwer, net alsof je in zijn tijd leeft. Je probeert je in te leven in de geest en de omstandigheden van vroeger en vanuit die gevoelswereld zelf iets nieuws te maken. En de vakmensen zich later maar laten afvragen, waarvan dat instru ment toch een kopie is. Want zo moet een goed klavecimbel klinken: alsof het in de bloeitijd van het instrument is gebouwd." Hugo (links) en Louis van Emmerik bij een bijna voltooid klavecimbel. Hoewel ze nog betrekkelijk kort in het vak zitten, zijn Hugo en Louis van Emmerik dik tevreden met de kennis die ze zich van hun ambacht hebben eigen gemaakt, en de inmiddels verworven faam: „Natuurlijk blijven we zoeken om het vak nog beter onder de knie te krijgen. Er blijft altijd wel wat te verbeteren over. Maar we zijn zover, dat we weten wat onze naam waard is. Eigenlijk hebben we maar een nadeel: we zijn te jong om voor echte ambachtslui te worden aangezien. Het beeld van een echte oude vakman is, dat hij een baard, een bochel, een alpinopetje, een leren schort, een botte beitel en een duistere werkplaats heeft Tja, dét kunnen we nog niet leveren." JAN NIES Hannes Meinkema moet niets hebben van de pastelkleurige gezelligheid, zoals die met zoete muziekjes op de televisie gere geld wordt getoond in de recla mes voor koffie: de grijze oma, de opgewekt zorglijk kijkende vader, de zorgzame moeder en de wat alternatief doende maar toch over-nette kinderen alle maal op het pluche van de ca napé naast elkaar om de gezel ligheid van het moment met koffie te begieten. Vergeet het maar, roept Hannes Meinkema ons vanuit haar nieuwe boek „En dan is er koffie" toe, want achter de koffiedrinkende ge zichten is het een en al haat, /afgunst, eenzaamheid, egoïsme en onverschilligheid. I Om dat duidelijk te maken voert jde schrijfster een doorsnee-ge- zin ten tonele, bestaande uit va- jder-huisarts, moeder, drie kin deren, die administratief gezien aanspraak mogen maken op [volwassenheid, en hun aanhang. Ze volgt die personen in de week, die zal worden bekroond met een feestje ter gelegenheid van de verjaardag van de vader. Zeven dagen lang, van maandag tot en met zondag, worden de familieleden in hun eigen taal onder de loep genomen, ieder afzonderlijk en los van elkaar, precies zoals ze leven. Hoewel er door de gescheiden presentatie van de personages geen sprake is van een eigenlij ke hoofdpersoon, springt er één familielid heel duidelijk uit: de hippie-achtige lerares Rosa, die het lelijke eendje van het gezin is. Ze is geboren uit het kort stondige huwelijk van haar moeder met een Duitse soldaat en wordt door haar pleegvader behandeld op een manier waar voor „tolerantie" net een te groot woord is. Met haar ge woonten als het roken van ver dovende middelen en het drin ken van oude klare, haar kle ding en haar verdere gedrag valt ze volkomen buiten de bur gerlijkheid van het doktersge- Ze is de verslonsde en niet geac cepteerde tegenpool van haar halfbroer in wie zich de opvoe- dingsmoraal van de ouders vol ledig heeft kunnen uitkristallise ren. Hij is een egocentrische en bekakte medicijnenstudent, die heimelijk samenwoont met zijn naïeve maar oerdegelijk lijken de verloofde. Hij springt met het meisje om als met een han dig stuk meubilair, dat na de studie goed bruikbaar is voor de huishouding en het aannemen van de telefoon. Vlak voor het feestje springt echter voor wat de zoon betreft de verhouding uiteen, als de degelijkheid van het meisje bitter blijkt tegen te vallen. Maar het fatsoen eist, dat hij voorlopig doet alsof er niets aan de hand is. De tijd om haar als een afgedankte matras in de goot te gooien, komt nog. Het laat zich gemakkelijk raden aan welke kant de schrijfster staat. Hoewel ze zich probeert op te stellen als een objectieve waarneemster, klinkt voortdu rend haar sympathie voor de niet begrepen Rosa. Zo duide lijk zelfs, dat het me niet zou verbazen als zou blijken dat Ro sa en Hannes Meinkema in feite dezelfde personen zijn. In ieder geval delen ze beiden de afkeer Hannes Meinkema tegen de „burgerlijkheid", wat de schrijfster scherp, maar iets te karikaturaal in woorden weet te vangen. De tegenstelling wordt weliswaar niet volkomen zwart-wit geschilderd, omdat in de „witheid" van Rosa de scha duwzijden van haar bestaan in ruime mate worden ingetekend, maar de rest van de familie wordt al te „zwart" afgedaan door het ontbreken van enige positieve eigenschappen. Wanneer alle ellende van de fa milieleden bij elkaar komt op het verjaardagsfeestje, de stem ming tot een dieptepunt daalt en zelfs de koffie geen uitkomst meer kan brengen, komt voor Rosa de verlossing uit haar pleegmilieu door een telefoon tje. Zo komt er een wat goed koop happy end aan dit sombe re boek, dat als pleidooi voor het- hippiemeisje niet helemaal weet te overtuigen, maar dat anderzijds bijzonder boeiend is, en vaardig geschreven. JAN NIES Hannes Meinkema: En dan is er koffie. Uitgave: Elsevier, Am sterdam. Prijs: 14,50

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1976 | | pagina 17