en nog steeds valt
de voorhamer op
de kop van Jut
Haagse moordenaar
honderd jaar geleden
voor zijn rechters
land in Rep en Roer" zijn Jut
en Christina op 13 december
om elf uur 's avonds het huis
van mevrouw Van der Kou
wen binnengekomen onder het
voorwendsel dat zij de laarzen
van Stien kwamen halen die
deze bij de beëindiging van
haar dienstverband daar had
vergeten.
De dienstmeid, Leentje, aldus
Henri Ett, laat de twee gasten
binnen, keert terug naar de
keuken en bukt zich om de
kachel aan te maken. Jut staat
achter haar, haalt zijn dolk uit
en doodt haar met drie steken.
Mevrouw Van der Kouwen is
op dat moment boven, evenals
Christina die haar is gaan be
groeten. Jut klimt na de
moord eveneens de trap op om
zijn gastvrouw te waarschu
wen dat haar dienstbode van
dat moment „onwel" is gewor
den. Mevrouw Van der Kou
wen komt naar beneden buigt
zich over Leentje heen waarop
Jut ook haar neersteekt. Zij
weet zich nog te verzetten,
maar een tweede dolkstoot is
dodelijk. Dan worden alle in
het huis aanwezige kleine
kostbaarheden, al het bankpa
pier, alsmede de vele Oosten
rijkse, Amerikaanse en andere
effecten in de tas gestopt die
het tweetal zogenaamd met
het oog op de op te halen
laarzen had meegenomen. On
gemerkt weten Christina en
Jut het huis te verlaten.
Het bekend worden van de
moord vervulde Den Haag, be
halve met afgrijzen ook met
grote angst. Voor slotenma
kers brak een gouden tijd aan
en welgestelden lieten hun
huis door wachters bewaken.
De begrafenis van mevrouw
Van der Kou wen en Helena
Beeloo verliep zeer plechtig en
trok ongehoord grote belang
stelling. Onder de aanwezigen,
zo is later uit het politie-onder-
zoek naar voren gekomen was
ook de moordenaar. „Jut had
het niet kunnen nalaten", al
dus de naderhand tegen hem
ingediende Akte van Beschul
diging, „de begrafenis van zijn
slachtoffers te volgen, waarbij
het hem geweldig trof toen hij
in het Westeinde eene vrouw
hoorde zeggen: „Wie weet of
de moordenaar op dit moment
niet achter de lijken gaat."
Een Haags blad wist na de
arrestatie van Jut zelfs te mel
den dat hij bij de begrafenis
als drager had gefungeerd.
Hoe het zij, in december 1872
was de politie Jut en zijn
vrouw nog niet op het spoor
en enkele maanden later kon
den zij dan ook in alle rust
trouwen. Christina Goedvolk
kreeg bij die gelegenheid een
bijbel van haar echtgenoot
met de inscriptie: „Voor mijn
geliefde Christina, door H. J.
Jut, die beiden hoopen in de
goedertierenheid Gods". Di
rect na de huwelijksvoltrek
king boekte het stel passage
op een schip naar Amerika.
Daar werd het grootste deel
van de buit te gelde gemaakt
Als de politieke vluchteling
Adrien Jacques Jut de Mon-
tauban die op weg was naar
de president van Peru, ontving
Jut voor de kostbaarheden en
effecten een totaal-bedrag van
11.000 dollar. Zijn draai kon
het echtpaar er evenwel niet
vinden en al na enkele weken
aanvaardde het de terugreis.
De twee vestigden zich in
Vught waar ze groot opzien
baarden door de aanschaf van
een hond van 400. Ook daar
hadden ze het echter niet naar
hun zin. In februari 1874 voe
ren ze dan ook andermaal de
Rotterdamse haven uitdit
maal met bestemming Graaf
Reinet in de Kaapkolonie.
Maar in Afrika bleek het even
min leuk. In de nazomer van
dat jaar opende Jut in Rotter
dam een logement annex kof
fiehuis.
De Haagse politie was tot dan
toe met haar onderzoek nog
maar weinig gevorderd. Welis
waar waren in Amerika tot
Moordenaar Hendrik Jut
OEN HAAG— ..Zo waarlijk hel-
pe mij God almachtig, .en
de moordenaars aan de galg".
Die eed legde, deze maand
precies honderd jaar geleden,
de Haagse Mietje Slap af alvo
rens als getuige op te treden
in het proces dat een van de
meest geruchtmakende
moordzaken van de 19e eeuw
tot onderwerp had. Het proces
(op 27, 28 en 29 april 1876)
tegen de toen 24-jarige Hen
drik Jut en zijn echtgenote
Christina Goedvolk (29).
De wens van Mietje Slap kon
het Haagse gerechtshof niet
inwilligen. De doodstraf was
al in 1870 afgeschaft. Maar
mild was het vonms evenmin.
Christina Goedvolk werd
schuldig bevonden aan dief
stal en veroordeeld tot twaalf
jaar tuchthuisstraf. Aan Hen
drik Jut legde het hof wegens
„manslag met voorbedachte
rade" levenslange tuchthuis
straf op. Het publiek was het
met het oordeel van het hof
zomin eens als juffrouw Slap
en hoste in die dagen over
straten en pleinen op het vin
nig gescandeerde rijm: „Jut,
Jut, Jut; Jut moet in de put".
Een kermis-exploitant zag
brood in de algemene woede,
ontwierp een afbeelding van
het hoofd van de moordenaar
en nodigde de feestvierende
menigte uit daarop om het
hardst de krachten te beproe
ven. De Kop van Jut noemde
hij zijn attractie die hem bin
nen de kortste keren rijk
maakte en om die reden door
tal van collega's werd geco-
pieerd. Tot op de dag van
vandaag wordt op een klein
beetje kermis het namaak-
hoofd van Jut onder de lange
voorhamer vermorzeld. Juts
echte hoofd is tot 1969 be
waard gebleven. En wel in het
anatomisch museum van de
Universiteit van Groningen,
waar het op sterk water stond.
Zeven jaar geleden kreeg men
in Groningen genoeg van het
macabere curiosum en besloot
de museumdirectie zich ervan
te ontdoen. In alle stilte is de
kop van Jut toen gecremeerd.
Geen bezoek en geen bloemen.
Slachtoffers van het in ontsla
pen toestand zo lang bewaarde
moorddadige brein waren me
vrouw de Wed. Van der Kou
wen geb. M. Th. ten Cate en
haar dienstbode Helena Bee -
1 oo. Mevrouw van der Kouwen
twee keer toe kostbaarheden
en effecten herkend als toebe
horend aan mevrouw Van der
Kouwen, van een duidelijk
spoor was echter nog geen
sprake. Maar eind 1874 begon
nen de verre reizen van Jut in
zijn kennissenkring bevreem
ding te wekken. De Haagse
commissaris Beukman werd
getipt en die zag aanleiding
voor een verhoor. Jut gaf toe
dat hij een half jaar aan De
Kaap was geweest en dat hem
dat zo'n 7000 had gekost.
Hoe hij aan dat geld kwam
kon hij niet bevredigend ver
klaren, maar de commissaris
beschikte toch niet over vol
doende aanwijzingen om hem
de dubbele moord in de schoe
nen te schuiven. Dat nam niet
weg dat de voormalige kelner
uit de hofstad weer rusteloos
begon te worden en besloot
zijn logement te verkopen om
opnieuw zijn geluk te zoeken
in Afrika. Dat besluit werd
hem fataal.
Een zekere Jan Roelfs toonde
belangstelling voor het loge
ment Roelfs was een gezellige
vent en Jut hield ook wel van
een borreltje. Het gesprek
kwam op spiritisme, op het
falen van spiritisten en zo op
de Haagse moord. Ook daarir
hadden de spiritisten immers
geen licht kunnen brengen.
Over moord gesproken, aldus
Roelfs opeens, hoe kwam Jut
toch aan zoveel geld?
Toen viel Jut door de mand.
Of het nou door de drank
kwam of doordat de moed
hem toch al in de schoenen
was gezonken, maar opeens
trok hij wit weg en zweeg stil.
Daarmee was het lot van de
Haagse moordenaar bezegeld.
Roelfs wist genoeg, ging naar
de politie en op 11 mei 1875
gaf de rechtbank in Rotter
dam verlof tot het doen van
een huiszoeking die nog die
zelfde dag werd uitgevoerd.
Niets kon Hendrik Jut en
Christina Goedvolk toen meer
redden. In het logement wer
den verschillende gouden en
zilveren voorwerpen aange
troffen die getuigen herken
den als het eigendom van me
vrouw Van der Kouwen. Ook
kwam er een briefje te voor
schijn met daarop een rijm
dat begon met de regels: „Zie
hier hetgeen ik weet, mijn bra
ve lieve vrouw, van 't geen er
is te zien in de Hoofdkerk van
Tergouw". Dat gaf de door-
slag. Van verschillende kanten 4
werd bevestigd dat het hand
schrift waarin het gedicht was
geschreven onmiskenbaar dat j
van de heer Van der Kouwen
was. Ook werden op het docu- m
ment bloedvlekken aangetrof- I-
fen. Ontkennen baatte niet
meer en op 27 april 1876 ston- Bj
den Jut en zijn vrouw dus in
Den Haag voor hun rechters, te
Jut in een zwarte mantel met
daaronder een dwangbuis aan.
Christina, aantrekkelijk als al
tijd, met een bruine voile over
haar gezicht. Van de buit was
toen nog 3000 over. Zichzelf L
verdedigde Jut vrijwel niet. m
Maar zijn vrouw des te meer. jfc
Bij hoog en bij laag hield hij
staande dat hij in alle opzich
ten zelf verantwoordelijk was
voor de moord en dat Christi- IE
na niet had geweten wat hij 1
van plan was toen zij samen rd
de laarzen waren gaan halen. ïrs
»ec
Zijn laatste woord luidde: ,Als k
het hof ons meent te moeten w,
veroordelen dan smeek ik u in »ei
de naam van Jezus Christus, jji
wiens leer is liefde, barmhar
tigheid en ontferming, medelij- ft
den en ontferming te hebben ri<
met mijn vrouw. En mocht u m.
ook ontferming hebben met z>
mijn ongelukkige toestand op n
zo jeugdige leeftijd, dan bid ik lp
u mij te passeren en die ont- d
ferming over te brengen op jii
mijn vrouw, al ware het ook Ji
alleen ter wille van mijn ge-
liefd kind". Ie
Het vermocht de rechters niet u
te vermurwen. Hendrik Jut 8f(
kreeg zoals gezegd levenslange j
tuchthuisstraf. Hij stierf op 27-
jarige leeftijd in de gevangenis
van Leeuwarden. Christina p
Goedvolk ging voor twaalf ,v
jaar achter de tralies. Zij over- f
leed op 79-jarige leeftijd in het
Stads Armen- en Ziekenhuis
in Haarlem. Behalve de straf p
wegens haar avontuur met Jut r:
had zij er toen ook nog twee
jaar opzitten wegens het stelen
van een stuk zeep en twee j*
parapluies in de Franse Bazar
aan de Reguliersbreestraat in
Amsterdam. Tot op haar sterf-
bed heeft men haar achter- [T
volgd met het gescandeerd
toeroepen van „Jut, Jut, Jut; /j
Jut moet in de put". Tot haar
laatste snik heeft zij de reson-
nans gehoord van de voorha- r
mer die op het hoofd van haar
echtgenoot beukt
WIM SCHEER x
woonde aan de Bocht van Gui
nea 25 (het tegenwoordige
Huygensplein) Zij had de rare
gewoonte om aan wie zij maar
kende haar kostbaarheden te
tonen. En dat waren er nogal
wat Een ver familielid had
haar een erfenis nagelaten die
een „halve ton gouds" beliep.
Tot de velen die hiervan op de
hoogte waren behoorde het
dienstmeisje dat van medio
1872 tot 1 november 1873 bij
haar in betrekking was: Chris
tina Goedvolk.
Stientjes verkering in die tijd
(zij had toen al twee buite
nechtelijke kinderen) was
Hendrik Jut. Van hem werd
zij andermaal zwanger. De
kelner Jut wilde wel trouwen,
maar hij had geen geld. Me
vrouw Van der Kouwen wel
en Jut niet. Terwijl Jut, als
aanstaand vader, een kapitaal
tje veel beter kon gebruiken.
Vond Jut
Maandenlang droomde hij van
een gewelddadige oplossing en
geleidelijk aan sleet zijn af
keer daarvan. In december
1873, zelf was hij toen werk
loos en zijn verloofde was bij
een andere mevrouw in dienst
getreden, leende hij 10 van
zijn moeder en kocht daarvoor
twee pistolen en een dolk.
In de morgenuren van de 14e
december van dat jaar kregen
de melkboer en de slager bij
de Bocht van Guinea 25 geen
gehoor, 's Middags nam com
missaris Beukman er een kijk
je en trof, zoals uit het destijds
opgemaakte proces-verbaal
blijkt, het lijk van mevrouw
Van der Kouwen aan „geheel
gekleed achterover met het
hoofd tegen den aanregtbank,
in schuine rigting, het aange-
zigt en de handen met veel
bloed bevlekt, de muts achter
op het hoofd, met enen groot-
en plas bloed naast zich, heb
bende aan eenen voet een pan
toffel, terwijl de andere onder
de tafel lag". Het lijk van de
dienstmeid „lag met het gezigt
naar de cuisinière gekeerd".
„Van eene met haar plaats
gehad hebbende worsteling
waren geen sporen" maar
overigens waren ook bij haar
de levenstekenen geweken en
bood zij dezelfde gruwelijke
aanblik.
Volgens de reconstructie van
het drama zoals Henri A. Ett
die heeft opgetekend in zijn in
1951 uitgegeven boekje „Hol-
Christina Jut-Goedvolk
Mevrouw Van der Kouwen-ten Cate
Dienstmaagd Helena Beeloo