Meest gevreesde tegenstanders- van vliegen -k. Tt -/ 1 V yj it Uitgebreid hartonderzoek tijdens Himalaya-expeditie 7 Jsw» J»V LEEUWARDEN „De vogels zijn ongetwijfeld de meest gevreesde te genstanders van de vliegers. Het is verschillende jaren redelijk goed ge gaan. Mogelijk dat daardoor de aan dacht voor preventieve veiligheids maatregelen wat verslapt is. De laatste tijd is het aantal vogelaan varingen echter weer aanzienlijk toegenomen. Het vorig jaar was van het totaal aantal ongevallen met vliegtuigen van de Koninklijke Luchtmacht zelfs eenderde te wijten aan botsingen tussen de toestellen en vogels. Daarbij kwam één vlieger om het leven (van een Northrop NF-5, die tijdens de start vanaf een vliegveld in West-Duitsland een vo gel in de motor kreeg en neerstort te). Bij kleinere schadegevallen (de zogeheten incidenten) was bijna de helft het gevolg van vogelaanvarin gen. De luchtmachtleiding is van die cijfers danig geschrokken, want iedere piloot die om het leven komt is er een te veel, en elke materiële schade, die fors in de papieren kan lopen, eveneens. Besloten is dan ook snel nieuwe acties te ondernemen. De defaitistische verzuchting: „Die vogels? We zullen er mee moeten leren leven", moet overboord en er voor in de plaats moet een basis komen voor een bewust gekozen strategie. Dat is overigens gemakke lijker gezegd dan gedaan. Het zal tijd, geduld en inzet van velen en op alle fronten vergen. Maar één ding staat vast: bestrijding heeft wel degelijk zin". Aldus drs. L. S. Buurma, die sinds kort als ornitholoog in vaste dienst is bij de luchtmacht met de opdracht Een „herinnering" aan een vogelaanvaring in de romp van een straaljager van de Koninklijke Luchtmacht. „zo snel mogelijk een manier te vin den waarop men het stijgend aantal vogelaanvaringen kan terugdrin gen". Met het gebruik van steeds snellere straalvliegtuigen is het probleem van de vogelaanvaringen in toenemende mate een aanslag op de vliegveilig heid geworden. Het blijken de in aantal steeds meer overheersende „cultuurvogels" (vogels die zich ge makkelijk aanpassen aan de omstan digheden) als meeuwen, duiven, kraaien en kieviten te zijn, die de militaire vliegers dikwijls heel wat hoofdbrekens bezorgen en met name als het om grote concentraties gaat. Daar weet men op de vliegbasis Leeuwarden van mee te praten. Re centelijk moest op Nederlands noordelijkste luchtmachtbasis name lijk het gehele vliegprogramma su persnel herzien worden, aangezien zich in de omgeving een leger van naar schatting tienduizend spreeu wen ophield. Zeldzame vogels zijn bijna nooit be trokken bij botsingen met vliegtui gen, zo is uit gedetermineerde resten van vogelveren gebleken. Als een van de oorzaken van het in aantal toenemen van de cultuurvogels noemt de heer Buurma het uitblijven van strenge winters: veel zwakke dieren blijven in leven, waardoor de kwantiteit met sprongen omhoog gaat, maar de kwaliteit zeer zeker niet. Het toenemen echter van vo gelaanvaringen wordt volgens vogel- deskundige Buurma slechts ten dele verklaard door het grotere aantal vogels. Tegenmaatregelen, zoals al lerlei verjaagsysternen met angstkre ten van vogelsoorten, al dan niet in combinatie met knallen, hebben in het begin succes, maar de vogels blijken er aan te wennen en door te hebben wat er aan de hand is, waar door het effect al snel verloren gaat. „Voor de verjaging beschikken de velden momenteel over een mobiele angstkreet-installatie in combinatie jMr* waarmee allerlei knalapparatuur wordt toegepast. Op het juiste mo ment wel, of juist niet, verjagen vraagt echter meer vogelkennis dan in het verleden werd verondersteld. (Let wel: we schieten de vogels niet af). Er wordt daarom gestreefd naar meer studie van oorzaak en gevolg. Onderzoek naar de lokale vogelsitua tie wordt gezien als de enig juiste basis om een optimaal resultaat van „aanpassen aan" of verjaging te kunnen verwachten. Juist omdat kennis van vogels zo belangrijk blijkt, zal bij de keuze van het perso neel, belast met de vogelaanva ringspreventie, daarop meer dan in het verleden worden gelet. Daarin past een betere organisatie van de voorlichting en instructie aangaande dit onderwerp. Het voor de vogels zo onaantrekkelijk mogelijk maken van de vliegvelden als verblijfplaat sen is echter een van de eerste eisen om bij de start ongelukken te ver mijden. Het voorkomen van aanvaringen tij dens de vlucht kan alleen door aan passing van de vliegoefeningen aan het vlieggedrag van de oudste en taltijkste gebruikers van het luchtruim. Hoewel er altijd wel vo gels in de lucht zijn blijkt uit radar studies dat alleen bij vogeltrekgol- ven vogels tot grotere hoogten voor komen en daar tot gevaarlijke situa ties aanleiding geven". „Het signaleren van deze vogeltrek- golven (met name in voor- en najaar) kan met radar geschieden, het inter preteren van wat de radar „ziet" blijft echter een moeilijke zaak. De Koninklijke Luchtmacht bestudeert op het ogenblik plannen om tot een Hoewel zich ook in de vooroorlogse jaren al botsingen tussen vliegtuigen en de oudste gebruikers van het luchtruim voordeden, is het toch met name een probleem van het huidige straaltijdperk. De Koninklijke Luchtmacht werd daarmee gecon fronteerd toen zij in de vijftiger ja ren met jets begon te vliegen. Maar ook andere naties op de aardbol stootten bij de bestorming van het hemelruim op het vogelprobleem. Vandaar dat in de zestiger jaren werd besloten internationale acties te ondernemen. In Europa ontstond zo bijvoorbeeld het „European Bird Strike Committee" (EBSC), waarin ons land altijd een van de actiefste rollen heeft gespeeld en nog speelt. Een van de oogmerken van de orga nisatie is een efficient coördineren De mobiele angstkreet-installatie, waarover alle Nederlandse vliegbases beschikken voor de verjaging van vogels. doelmatiger wijze van toepassing van deze informatie te komen, waar bij we hopen aan te sluiten bij nieu we ontwikkelingen in het buiten land", aldus drs. Buurma. van de wederzijdse belangen en een uitwisseling van ideeën en ervarin gen betreffende ongevallen met vo gels. Maar ondanks deze samen werkingen is de slag tussen vogels en vliegtuigen nog lang niet gestre den. Vogels zijn overigens niet alleen de schrik van de militaire vliegerij. Ook de burgerluchtvaart weet mee te praten van ongevallen door vo gelaanvaringen. Uit commerciële overwegingen het reizend publiek mag immers niet verontrust worden trachten de luchtvaartmaatschap pij- en echter vogelaanvaringen zo veel mogelijk uit de publiciteit te houden. Het meest recente ongeval, waarvan bekend is dat het te wijten was aan een vogelaanvaring, dateert uit no vember vorig jaar. Een McDonnell/- Douglas DC-10 luchtbus van een Amerikaanse luchtvaartonderne ming kwam tijdens de start vanaf het Newyorkse Kennedy-vliegveld in botsing met een zwerm vogels en stortte brandend neer. Wonder bo ven wonder werd niemand van de 139 inzittenden bij dit ongeluk ge dood. Soms is de afloop fataler. En kele jaren geleden vloog een Lock heed Electra onmiddellijk na de start vanaf een Amerikaanse lucht haven midden door een zwerm spreeuwen. Alle vier de motoren za ten vol met vogels en hielden ermee op. Het toestel boorde zich in de grond en niemand van de passagiers en bemanning overleefde de ramp... Een botsing tussen een vliegtuig en een vogel veroorzaakt een geweldige klap, waarbij een enorme hoeveel heid energie vrijkomt. Een Ameri kaanse luchtmachtofficier heeft eens berekend dat wanneer zich bij een snelheid van achthonderd kilometer per uur een aanvaring voordoet met een vogel van een kilogram (een meeuw bijvoorbeeld), voldoende energie vrijkomt om een golfbal de ruimte in te schieten. Bij deze krachten vliegt een betrek kelijk kleine vogel letterlijk als een kogel door een niet versterkte cock pit-ruit. Talloze vliegers hebben daar nare ervaringen mee opgedaan en de meeste cockpits zijn tegenwoordig dan ook voorzien van stevig pantser glas. Ook is het wel eens gebeurd, dat het profiel van een vogel door de kracht van de botsing haarscherp achterbleef in de vliegtuighuid. Het interieur van een straalmotor veran dert onherroepelijk in een schroot hoop als een wat grotere vogel met kracht naar binnen wordt gezogen. Het valt dan ook te begrijpen dat vogels en luchtvaartbedrijven nu niet bepaald boezemvrienden zijn. PETER VINKEN Steeds meer Nederlanders bedrijven een of an dere vorm van bergsport. Skiën, klimmen of zo maar wandelen. Daarvan is het zomerskiën het gevaarlijkst voor het hart. Ten eerste omdat de sneeuw in de zomer hoger ligt en men dus ook naar grotere hoogte moet (ijlere lucht), maar ook omdat de Nederlandse zomerskiër in een betrek kelijk korte periode zoveel mogelijk bergsport- plezier wil hebben, hetgeen een zware belasting voor het hart betekent. Dat het plezier dan nogal eens omslaat in ellende en verdriet is helaas geen uitzondering en te wijten aan de onervarenheid van de doorsnee Nederlandse bergsporter. Het komt ieder jaar weer een aan tal bergsporters duur te staan, soms zelfs met dodelijke afloop. Teneinde een methode te ontwikkelen om te kunnen voorspellen wat deze vakantiegangers in het hooggebergte aan problemen mogen ver wachten, gaat de Amsterdamse arts Gee van Enst (31) mee met de Nederlandse Himalaya-ex peditie eind juni van dit jaar. Een aantal Nederlandse medische en sportmedi- sche instituten is betrokken bij een zeer breed opgezet medisch onderzoek tijdens de Himalaya- expeditie. Daarbij krijgt de uit circa tien mannen bestaande bergploeg o.a. de beschikking over een door de NASA ter beschiking gestelde draag bare echocardiograaf, een apparaat dat door middel van ultrasonore trillingen voortdurend de aktiviteit van het hart zichtbaar maakt. Het apparaat tekent een bewegende doorsnede van het hart, waarbij niet alleen de pompbewe- ging van de kamers gevolgd kan worden, maar ook het dunner of dikker worden van scheidings wand en hartspieren, de bewegingen van de kleppen en de snelheid van de hartbeweging. Het onderzoek komt tot stand door samenwer king bussen prof. Biersteker, fysioloog te Utrecht (opvolger van prof. Jongbloed, de Nederlandse promotor van de sportgeneeskunde) en dr. W. L. Mosterd, van de Vereniging voor Sportgenees kunde. Het echo-hartonderzoek staat onder lei ding van dr. Pool van het Rotterdamse Dijkzigt- ziekenhuis. Ook dr. De Jongste van de Neder landse Sport Federatie is bij het onderzoek betrokken, evenals de Nederlandse Hart Stich ting. Van dr. Mosterd krijgen alle leden van de expedi tie een Siemens medische bandrecorder op het lijf gebonden. Deze recorder zal tijdens de twee maanden durende beklimming de hartritme-akti- viteit van de klimmers registreren. Prof. Bierste ker doet belastingsproeven met de bergbeklim mers. In Nederland moeten zij een fietsproef afleggen, waardoor van elke deelnemer maxi mumarbeidsvermogen en zuurstofopname van hart en longen komt vast te staan. Maar ook met hoe weinig, zuurstof hij bij hoge inspanning nog toe kan. De fietsproef wordt voor dat laatste doel afgelegd met een zuurstofmasker op, dat in verhouding minder zuurstof toedient, dan wan neer men in normale buitenlucht ademhaalt. Dit onderzoek is belangrijk, ook voor de door snee bergsporter. Al boven de 2700 meter kan hij te maken krijgen met verhoging van de bloeddruk in de rechter hartkamer, wat ook een verhoging van de bloeddruk in de longen tot gevolg heeft (in Nederlandse omstandigheden doet verhoogde bloeddruk zich in de linker hart kamer voor). Een van de doelen van het Himalaya-onderzoek is dan ook uit te vinden hoe het hart op dit soort plotselinge en tijdelijke drukverhogingen rea geert. Ook hoopt men te weten te komen of en hoe snel het hart zich weer herstelt bij terugkeer in normale omstandigheden. In het hooggebergte is, zoals bekend, de lucht aanzienlijk ijler dan op zeespiegelniveau. Op de top van de Mont Blanc is de luchtdruk al half zo laag als hier. Van een langdurig verblijf boven 6000 meter komt een mens ziek beneden. In de hele wereld is er geen mens die hoger woont dan 5300 meter. Wel is er ergens een bergdorpje waar de bevol king even beneden de 5300 meter woont, maar waar wel hoger gewerkt wordt. Hoge bergsport is bijzonder vermoeiend. Zelfs tijdens de slaap-„arbeid" je nog om je tempera tuur op peil te houden. In Nederland haalt men circa 12 maal per minuut adem. Op de hoogte van het basiskamp van de Himalaya-expeditie loopt dat op tot 25 tot 30 maal per minuut. Het basiskamp komt op dezelfde hoogte te liggen als de top van de Mont Blanc. Op 7000 meter is de slaap minimaal, terwijl de inspanningen groot zijn. Boven 8000 meter kan men zelfs niet meer slapen zonder extra zuurstoftoediening. De extre me ademhalingsomstandigheden veroorzaken de zogenaamde hoogteziekte een soort omgekeerde caissonziekte en vergelijkbaar met aandoeningen van ruimtevaarders. De eetlust is op grote hoogte ook minimaal, terwijl het energieverbruik hoog is. Vochtverlies door zweten is bijzonder hoog en ook via de ademhaling verliest het lichaam veel vocht aan de drooggevroren berglucht. En om dat allemaal te compenseren moet heel wat sneeuw gesmolten worden om een redelijke hoeveelheid drinkwater te verkrijgen. Op grote hoogte is de voedselbereiding ook een probleem. De te lage luchtdruk maakt het kook punt lager. Er gaan dan ook speciale voedselpak ketten mee, waarvan de inhoud bij 70 graden al gaar wordt. Bergsporters op grote hoogte lopen veel meer kans op bevriezing dan deelnemers aan de Friese elfstedentocht bij lage temperaturen. Zelfs in de Poolstreken komt bevriezing van mensen betrek-, kelijk weinig voor. Op grote hoogte wordt het bloed door het vochtverlies dikker, de aderen Hoge gebouwen zijn bij uitstek ge schikt om bergsport op te oefenen. Van links naar rechts: Alpine-leider van de Himalaya-expeditie Robert Weijdert, Pe ter Lombaars, Ronald Naar, Bernhard Teilegen, Jan Hendriks, Gee van Enst en Fred Bongers. Op de foto ontbreekt Ruud van Maastricht. zijn nauwer en het bloed stroomt trager, allemaal gevolgen van een koude, lagere vochtspiegel en gebrek aan zuurstof. De bij het onderzoek betrokken'instellingen stel len apparatuur en werkkrachten beschikbaar. Het hele expeditieprogramma is ingediend bij lotto/toto en de Nederlandse Hartstichting met verzoeken om financiële steun. GE TOL 7

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1976 | | pagina 14