LAAT DE ECHTE KRUIDENIER NU OPSTAAN KRUIDENIER NÜ OPSTAAN ALBERT HEIJN „Een moderne kruidenier moet elke dag de krant van morgen lezen" Ome Cas en Gerda, zelfstandig duo in grutterswaren. „Wij zijn niet bang voor de grote jongens". Eerste indruk van de 49-jarige Albert Heijn: een guitige grutter met een snel geknipte snor en ironiserende ogen achter een zakelijk brilmontuur. „Het beroerde is, dat ik steeds meer op die oude Albert ga lijken", deelt hij opgewekt mee, „ik was laatst op de tachtigste verjaardag van oom Gerrit en toen riep één van mijn nichtjes het ook al: „gut oom, u lijkt op opa". Ik moest toegeven, dat er een kern van waarheid in zit. Als ik naar zijn borstbeeld in het Ontspanningsgebouw kijk valt de gelijkenis me ook op. In elk geval heb ik een even grote mond als opa". Voor het gesprek heeft Albert Heijn, vader van een 21-jarige zoon, die diergeneeskunde studeert, de hal van Schiphol Hilton uitgekozen. Dit met het oog op zijn reis naar Londen, die over vijf kwartier begint „Ik heb daar wat afspraken met zakenrelaties", legt hij uit, „nee, ik kom het vliegveld niet af. Geen Piccadilly Circus, geen show bekijken. Jammer, maar ik heb er de tijd niet voor. Morgen moet ik weer terug vliegen voor een vergadering in Zaandam. Ik kom in de meeste gevallen trouwens nooit verder dan het vliegveld. Ik ben pas in Amerika geweest: New York, Chicago, Detroit in drie dagen. Tegen een vriend, die me na jaren weer eens wilde ontmoeten heb ik gezegd: „Als je dinsdag om vijf uur op het vliegveld van Chicago staat kunnen we een kwartiertje bij-praten". Ik heb net voordat ik hier binnen kwam uitgerekend dat ik in de afgelopen veertien dagen op vijftien vliegvelden heb gebivakkeerd. Je zou me dus een kruidenier met straalaandrijving kunnen noemen". Supergrutter Albert, die exact op tijd in het Hilton-hotel arriveert is diep gebruind en trekt een weinig met een been. Voor de hand liggende vraag derhalve om het ijs te breken: „ongelukje gehad op de wintersport meneer Heijn?" Hij schudt zijn hoofd en zegt: „nee, kinderverlamming. Ik heb het in de oorlog gekregen. Nee asjeblieft geen excuses zeg, want die vraag wordt me vaker gesteld. Ik zou hetzelfde vragen, als u een bruine kop had en met uw been trok". In zijn blauwe pak met bijbehorende grijze das lijkt hij meer op een blijmoedige welzijnsverzorger dan op het opperhoofd van Ahold, de overkoepelende organisatie van het grootste Nederlandse kruideniers-imperium. Toch heeft hij ze wel degelijk: 600 filialen, eigen broodfabriek, eigen vleeswarenfabriek, eigen banketbakkerij, eigen wijnbottelarij, wegrestaurants en nog een handvol andere commerciële opzetjes. Omzet in 1975 ruim 2,8 miljard vaderlandse guldens. Aantal werknemers 22.000. In 1950 bedroeg de omzet van Albert Heijn 30 miljoen gulden, opa Albert sloot zijn eerste boekjaar in zijn zaak in Oostzaan af met een opbrengst van twee mille. Waar ligt nu volgens Albert junior de grens van zijn expansiedrift? Hij zendt een glimlach over de notenhouten tafel en antwoordt: „Volgens Arie Groenevelt hebben we die grens al hoog en breed bereikt, misschien zelfs al overschreden. Maar Arie heeft helaas de wereld ook niet in zijn zak en als wij nu in Nederland het besluit nemen: „kranen dicht en pas op de plaats", dan zit het er dik in, dat ze in Azië en Afrika met verdubbelde energie doorgaan. En voordat we het weten zijn we nergens meer. Daarom zeg ik: stoppen? Geen sprake van. Gewoon doorgroeien. Af en toe aan de rem trekken, als je wat te veel gegeten hebt. En voor de rest de logische weg volgen. Als je merkt, dat je in je eigen land niet meer uit de voeten kunt, moet'je je geluk elders beproeven. Er zit dan niks anders op. Een mens, die wil overleven moet in beweging blijven. We hebben momenteel plannen voor vestigingen in België en Frankrijk. We kunnen in die landen waarschijnlijk enkele grootwinkelbedrijven in onze branche overnemen en als de tijd er rijp voor is trekken we met ons circus over de grens. Dat doen we niet omdat we een onverzadigbare geldhonger hebben. Geld is hooguit een motiverende factor. Maar we baseren onze beslissingen nooit op de tantièmes van de Raad van Bestuur. De overweging is alleen: als wij het niet doen doet een ander het en vist Nederland weer eens achter het net". Ik weet het: er zijn nogal wat mensen, die over zulke dingen meewarig doen. Die krokodillentranen plengen, omdat de lieve kleine kruidenier op de hoek het niet heeft kunnen volhouden. Dat vragen ze ook wel eens aan me: „meneer Heijn vindt u uzelf nou niet een schoft, omdat u alle middenstanders het bos injaagt?" „Nee", is dan mijn antwoord, „ik heb geen medelijden met die mensen. Eerste indruk van de 33-jarige Karei Vermeulen: een guitige grutter met onmiskenbaar Haagse tongval, bij zijn klanten beter bekend als Ome Cas, dan wel Flip de Fluiter. Hij werkt gemiddeld 60 uur per week, begint 's morgens om half acht aan zijn melk wijk en trekt de winkeldeur van zijn semi-zelfbedieningszaak aan de Guido Gezellestraat in de Haagse Spoonvijk 's avonds tussen half 7 en 7 uur achter zich dicht. Zijn 31-jarige vrouw Gerda runt de winkel, daarin bijgestaan door een meisje voor hele dagen. Samen pauzeren ze tussen half twee en half drie 's middags. Twee keer per week blijft Karei drie kwartier langer thuis om de boeken bij te werken. Daar heeft hij weinig moeite mee, want een vier-jarig verblijf op de kweekschool heeft blijvende sporen in zijn hersenschors achtergelaten. „Ik zag dat kruideniertje spelen als jongen niet zo zitten", verduidelijkt hij, „we waren met zijn achten thuis, vader, moeder, drie jongens en drie meiden. En met zijn allen keihard werken, want in onze familie ging alleen de zon voor nop op. Mijn broers hadden ieder een melkwijk en ik stond als knulletje van zeven, acht jaar al achter de toonbank, voordat ik naar school ging. Ik hoor me nog naar boven roepen: „moeder, op welk nummer moet ik de boterhamworst snijden?" Alle vleeswaren moesten namelijk op een bepaalde dikte uit de machine komen. Ik vond kruidenier zijn beulenwerk, de hele dag pondjes en onsjes afwegen, totdat je uiteindelijk zelf een ons woog. En daarom ben ik naar de kweekschool gestapt. Ik heb de vierde gehaald, de eindexamenklas en toen kwam de militaire dienst. Een jofele tijd, maar ik raakte er wel het spoor bijster. Ik heb na het afzwaaien nog even gewerkt bij de PTT, maar dat was voor mij geen haalbare kaart. Na een half jaar was ik al verslaafd aan de maagtabletten. In diezelfde tijd werd pa 65 en dat vond hij een mooie leeftijd om er mee te kappen. Hij had dag en nacht gesappelt om van een aggenebesjtent een. behoorlijke volkswinkel te maken en dat was hem KAREL VERMEULEN „Wat ik in een baan meer verdien geef ik toch weer uit aan maag tabletten" aardig gelukt. Alleen moest hij van die moderne fratsen niks hebben. Gewoon een fijne ouderwetse handsnijmachine op de toonbank en een kasregister, dat de helft van de tijd niet werkte. Op die manier kreeg je als kind een aardige vaardigheid in hoofdrekenen. Ik geloof ook, dat hij hoofdschuddend heeft toegekeken, toen ik de zaak ging moderniseren. Ik had eerst de buurt geïnspecteerd om te zien met hoeveel kruideniers ik de strijd moest aanbinden. Dat waren er op het moment van de overname nog negen, maar het gros liep overduidelijk op de laatste benen en het was hun aan te zien, dat ze de kruidenierspijp maar al te graag aan Maarten wilden geven. Dat is ook prompt uitgekomen. We zijn momenteel nog met twee zelfstandige kruideniers in de hele wijk en dat is te behappen. Hoe oud die ander is weet ik niet precies, dat is bij hem niet te schatten. Voor de rest heb ik te maken met een filiaal van Albert Heijn, een kleine supermarkt en de Konmar. Kijk, tegen die Konmar ga ik niet concurreren. Die heeft een hele andere politiek. Dat is een kwestie van wegstampen en gros. En als ik de prijzen van Albert Heijn met de mijne vergelijk dan zijn de verschillen te verwaarlozen. Ik heb ook een reeks artikelen, die voor vaste lage prijzen over de toonbank gaan. En als Heineken zijn minimum-verkoopprijzen over boord zet, ben ik er ook als de kippen bij om een krat voor een krats mee te geven. Je moet als zelfstandige nou eenmaal meeknokken en opboksen tegen de grote broers. En dat lukt ook nog, want ik heb een inkoopcombinatie achter me staan, Kroon, die ook beschikt over een legertje knullen, die op school een tien voor rekenen hadden. Die hebben het kunstje ook door. Nou hoor je mij niet zeggen, dat ik mijn geld slapend verdien. Maar ik verdien het wel op een jofele manier. Ik ben mijn eigen baas, ik heb geen pottekijker boven me, die alsmaar roept: „Karei zou je dat nou wel doen". Met permissie, ik zou daar doodziek van worden. Ik ga nu elke dag fluitend de wijk in en als ik 's avonds thuis kom, heb ik nog fut genoeg om een schouwtje te metselen of een badkamertje te betegelen. We gaan elk jaar drie weken met vakantie naar Frankrijk, we hebben een autootje, een mooi aquarium, een kat en twee konijnen. En als ik het huis op orde heb bouw ik achter in de tuin een volière, waar ik de mooiste vogels van de wereld in stop. Als je dat nou hebt mag je toch zeggen, dat je deelt in de welvaart, nietwaar. Goed, als je de uren telt, die Gerda en ik maken, komen we niet eens aan een minimumloon. Maar daar hoor je mij niet over klagen. Als ik bij een baas ga werken krijg ik ook een veertig-urige werkweek en een salaris met waardevast pensioen. Maar wat ik dan meer verdien geef ik toch weer uit aan maagtabletten. Ik zie me al als filiaalchef bij Albert Heijn staan. Alles geregeld, geen enkel contact met de klanten, zo goed als geen eigen initiatief en Karei met gierende hartkleppen in zijn glazen kantoortje. Nu luid ik de bel en dan komt tante Sjaan voor een vlaflip aan de deur. „Dag ome Cas, heb je vandaag nog wat bijzonders". En ik op mijn beurt luisteren naar de kersverse familiedrama's en even door het raam zwaaien naar opoe. Ik heb wel bijtijds een telmachientje aangeschaft, want ik heb klanten, die zich voortdurend bedenken. Heb je net de rekening opgemaakt en dan roepen ze: „doe er nog maar een lekker cakie bij ome Cas". Vroeger moest ik dan altijd opnieuw gaan tellen, maar nu wacht ik rustig met de eindafrekening, totdat er geen wensen meer zijn. Nee, het klinkt misschien opschepperig, maar toch waag ik' het er op: Cas is niet bang voor de grote jongens. En waarom niet? Omdat de mensen dat kouwe, onmenselijke gedoe met supermarkten langzaam beu zijn. Je ziet het al in Amerika, waar alles jaren eerder gebeurt dan bij ons. Daar hebben ze links en rechts enorme koopcentra in de weilanden gekwakt, waar de Wanten met een wagentje doorheen sjezen. Allemaal computerwerk. Niets menselijks aan. En wat gebeurt er momenteel: ze bouwen in die loodsen weer Weine winkeltjes, waar je wat meer betaalt voor je spullen, maar waar de verkoopster gewoon tegen je praat. Dat vinden die Amerikanen het einde en daar hebben ze graag een dubbeltje meer voor over. Meneer Heijn zou er goed aan doen, om dat eens in zijn oren te knopen". LEO THURING De rol van de kleine kruidenier is nu eenmaal uitgespeeld. De tussenlaag verdwijnt en alleen de grote ondernemingen en de specialisten blijven ovèr. Daar verander je niks aan. Ik heb propos ook in geen jaren meer een lantaarnopsteker gezien. Dat vind ik jammer, want hij was een schilderachtige figuur in ons stadsbeeld. Maar helaas gaan de lantaarns tegenwoordig vanzelf aan en uit. Het is me trouwens ook opgevallen, dat ik geen trekpaarden meer tegen kom, die boten door de Nederlandse vaarten slepen. Feit blijft, dat met het verdwijnen van trekpaard en lantaarnopsteker een brok romantiek verloren is gegaan. En datzelfde geldt voor de kleine kruidenier met zijn stopfles vol ulevellen. Maar treuren heeft weinig zin, want de Wok draai je daar toch niet mee terug. Opa Heijn zou ook niet weten, wat hij zag, als hij j nu door onze zaken liep. Waarschijnlijk werd hij - j witheet en zou hij schreeuwen: „Wat doen die Wanten met hun handen aan mijn artikelen?" Want hij was gewend om de suiker persoonlijk af te wegen. Hij zou ook niets begrijpen van alle afgestudeerde boys, die zich tegenwoordig bezig houden met kruideniersproblemen. Het is ook een bittere pil voor een ouderwetse kruidenier, als een knul, die niks van koekjes weet hem gaat vertellen, hoe hij koekjes moet verkopen". Maar het kan nu eenmaal niet anders. Kruideniertje spelen in een stofjas is er vandaag de dag niet meer' bij. Dat hebben we gezien bij de Cöop. Dit vak is een industrie geworden, die je niet kunt overlaten aan goedwillende amateurs op parttime-basis. Het is-* nu een verkiezing, waarvan de uitslag dagelijks bekend wordt gemaakt op je kasregister. De Want weet weliswaar zelden wat hij wil, maar hij weet donders goed, wat ie niet wil. En daar hebben wij maar rekening mee te houden. Het is de kunst om zijn wensen bij voorbaat te realiseren. Een moderne1 kruidenier moet daarom elke dag de krant van morgen lezen". LEO THURING.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1976 | | pagina 16