Treinkaping voorbij?
meer van
horen"
er
willen
niet
JURIDISCH WEL, MAAR
MENSELIJK NOG LANG NIET
HANS PRINS
OVER
GIJZELING:
Een merkwaardig gevoel: praten - tweeëneenhalf
uur lang - met een man, die het overleefd heeft
en die daarop de autoriteiten om de oren heeft
geslagen met felle kritiek op het gevoerde beleid.
Noch door de beleidvoerders, noch door „het pu
bliek" is hem dat in dank afgenomen. Regelmatig
is hij (of zijn vrouw, die de telefoon aannam)
bedreigd. „Ik ben in mijn rechtvaardigheidsgevoel
geschaad", zegt Prins, „dat is het uitgangspunt van
mijn kritiek".
Op de dag van het gesprek weet hij nog niet of
hij naar de rechtszaak tegen de zeven treinkapers
zal gaan. Niet dat hij de confrontatie met hen vreest.
„Maar ik heb gehoord dat er weinig plaatsruimte
is en dat er misschien geselecteerd zal worden onder
wie wel en wie niet paar binnen mag gaan. Daarbij
wil ik niet het risico lopen er uit geselecteerd te
worden, want ik ben zover dat ik er dan opzet
achter zoek."
Een bittere uitspraak van een man, die zegt dat hij
na het uiten van zijn kritiek op de beleidsautoritei-
ten tot „geestelijke invaliditeit gedurende een be
paalde periode" is verklaard. Hij ervaart dat als
„kwetsend", een woord dat hij ook gebruikt voor
het regeringsverslag, dat inmiddels over de gijzeling
bij Wijster is verschenen. „Een verslag waar de
honden geen brood van lusten", verduidelijkt hij.
„De zaak is door de Kamer behandeld als een
incident. Men is voorbij gegaan aan de veronderstel
ling dat deze actie best eens de inleiding kan zijn
tot voortdurende confrontaties."
Terugkomend op de aanstaande rechtszaak zegt
Prins er niet op te rekenen als getuige te worden
gedagvaard. „Een politieman zei tegen me dat het
niet erg waarschijnlijk is dat ze ex-gegijzelden als
getuigen zullen horen. Als je dat hoort, vraag je
je af wat dat betekent. Moet dan per se het beeld
van .de pikzwarte misdadigers en de spierwitte
regering overeind worden gehouden? Ik had graag
mijn verhaal aan de rechter willen vertellen."
Hans Prins haast zich er bij te zeggen dat hij het
doodschieten van mensen afschuwelijk vindt en
geenszins wil vergoelijken. („Wat kan het anders
zijn dan moord?")
Maar hij zegt het wel te kunnen begrijpen tegen
de achtergrond dat „de Zuidmolukkers hier zich
jarenlang miskend en niet begrepen hebben ge
voeld. Op dit moment hebben de ex-gegijzelden veel
met hen gemeen ten aanzien van de nasleep van
de gijzeling."
Met die woorden doelt de dokter-uit-de-trein op de
nazorg van de ex-gegijzelden. „Sommige mensen
lijden onder een aantal na-effecten van het gebeu
ren. Ze hebben angst voor bepaalde situaties. Harde
klappen bijvoorbeeld, die hen aan schoten doen
denken. Het zien van wapens of namaak-wapens.
Het op een onverwacht ogenblik remmen van de
trein waarin ze zittenBij weer anderen komen
bepaalde (huwelijks) moeilijkheden boven water,
waarvan de partners dachten dat ze tien, vijftien
jaar geleden al begraven waren. Prins' kritiek op
de nazorg en de vorm waarin die is gegoten is dat
„de aanpak te ambtelijk is". Het uitgangspunt - het
initiatief moet uitgaan van de ex-gegijzelde, waarbij
indien nodig, de NS als coördinatiecentrum kan
fungeren - acht hij niet juist. Ook de verwijzing
naar de huisarts komt hem niet als de meest
geschikte oplossing voor, omdat de relatie huisarts
patiënt in weinig gevallen optimaal is. „Ik heb", zegt
hij „de sterke indruk dat sommige mensen in een
gat vallen." Zelf heeft Prins weinig last van de
gebeurtenissen in de trein. „Ik heb de zaken van
me af gepraat", zegt hij, tegelijkertijd zijn ontvanke
lijkheid voor interviews verklarend.
Vervolgens praat hij over eventuele vergoeding van
Met de rechtszaak op 10,11 en
12 maart aanstaande zal voor
lopig het laatste hoofdstuk uit
het drama van de treinkaping
bij Wijster worden beëindigd.
Formeel-juridisch zal deze
twaalf dagen geduurd hebben
de gijzeling dan zijn afgelo
pen, voor een aantal gegijzel
den en nabestaanden van de
drie slachtoffers zal ook na
het terechtstaan van de zeven
jonge Zuidmolukkers de
nachtmerrie voortduren.
Daarvoor heeft deze gijzeling
een aantal mensen te hard
geraakt.
Dat laatste is een conclusie
uit het gesprek dat een onzer
redacteuren voerde met „dok
ter" Hans Prins (40) uit Die
ver, die destijds in de trein
zo'n opmerkelijke rol speelde.
Direkt nadat hij bevrijd was,
heeft Prins felle kritiek geuit
op het door de autoriteiten
gevoerde beleid. Kritiek,
waarvan minister Van Agt
(Justitie) destijds zei dat „ze
als een klap op mijn hoofd
neerkomt".
Het onlangs gevoerde kamer
debat over gijzelingen in Ne
derland heeft die kritiek bij
Prins niet kunnen wegnemen.
Ze is er eerder door versterkt.
Behalve het gevoerde beleid
hekelt hij ook de van alle
K-
kanten toegezegde nazorg
voor de ex-gegijzelden. „Ik
heb er nooit iets van ge
merkt", zegt hij. Met nog een
aantal andere gijzelaars zegt
Prins dat hij zozeer in zijn
rechtvaardigheidsgevoel is ge
krenkt, dat hij overweegt een
„Zwartboek" te schrijven
over de gebeurtenissen bij
Wijster eind vorig jaar. Ten
minste wanneer het schrifte
lijk toegezegde gesprek tussen
minister Van Agt en de ex-ge
gijzelden uitblijft.
DIEVER Een buitenstaander zou ze onder de
rubriek „weinig terzake doende kleinigheden"
rangschikken, maar voor Hans Prins zijn het ge
beurtenissen, die regelrecht verband houden met
zijn veronderstelling dat „ze er niet meer van
willen horen." Zegt - wat verongelijkt -: „Toen ik
de trein uitkwam, riep een politieman: „Daar komt
dokter Prins". Er ging een gejuich op onder de
militairen en politiemensen. Maar toen ik diezelfde
politieman later terugzag in het Kamergebouw liep
'ie me straal voorbij. Hetzelfde gebeurde me met
mevrouw Faber, de woordvoerster van justitie.
Weliswaar hadden we elkaar nooit ontmoet, maar
we kenden elkaar toch van de foto's uit de kran
ten.
De gijzeling is afgelopen. Opluchting alom. Maar één van de passagiers: „Nu begint de ellende pas".
bedrijf in Assen in de steek heeft moeten laten. Dat
heeft geresulteerd in een achterstand voor wat
betreft de inrichting van het nieuwe bedrijfspand
waar Prins naar toe is verhuisd. Een eventuele
financiële schadeloosstelling is tot dusver niet ter
sprake geweest.
„Maar misschien moet je zo brutaal zijn om er naar
te vragen", oppert Prins. „Gebrek aan afwerking
aangaapde de nazorg is eerder regel dan uitzonder
ing", meent hij verwijzend naar leden van het
Haagse gevangeniskoor „Ut captivi gaudeant", dat
eind oktober 1974 werd gegijzeld en van wie thans
enkele leden verschijnselen zijn gaan vertonen, die
voortvloeien uit de omstandigheid, dat ze destijds
106 uur lang door vier mannen gegijzeld zijn ge
weest.
Het gevoel „met je kop tegen de muur te lopen"
heeft-Prins en nog een aantal andere ex-gegijzelden
niet verlaten. „Achteraf is gebleken dat het idee dat
wij reeds in de trein hadden exact juist is geweest",
zegt hij. ,,'t Is net zoals een passagier zei toen hij
de trein uitstapte na de gijzeling: nou begint de
waardig aandoende lotsverbondenheid - plaatsen zij
ook de kritiek van Prins c.s. Daar komt voor de
radio-bioloog uit Diever het feit bij dat hij voor de
aanwezigen in de trein - voor zowel de kapers als
de vastgehouden reizigers - gekwalificeerd was als
arts. „De jongens hebben daardoor veel meer tegen
over mij losgelaten dan tegenover anderen", zegt
hij. „Ook over de zorgen, die zij hadden over hun
familieleden bijvoorbeeld."
Verder wil Prins niet gaan, omdat de onthullingen
in de trein zijn gedaan tegenover een man, van wie
op dat ogenblik werd aangenomen dat hij een
medisch beroepsgeheim bezat. Over de ouders van
de zeven jonge treinkapers zegt hij, dat „die onder
een enorm schuldgevoel gebukt gaan, waarvan je
blij mag zijn dat je dat zelf niet hebt. De slachtof
fers van de kaping worden in deze gezinnen erg
betreurd. Ze zijn moreel aangeslagen, hetgeen zich
o.a. uit in neerslachtigheid. Ze hebben net zoveel
nazorg nodig bij de verwerking van de daden van
hun kinderen als de ex-gegijzelden."
Prins weet intussen dat een Zuidmolukse groepe
ring „Muhabad" zich heeft ontfermd over deze ge
zinnen, nadat van Nederlandse zijde niets in die
richting was ondernomen. Hoe zich in deze kringen
de nazorg voltrekt weet hij niet. Wel is hij enkele -
malen bij de ouders van de treinkapers op bezoek
geweest en heeft ervaren dat hun daad in Zuidmo
lukse "kring gezien wordt als een zich opgeofferd
hebben voor een ideaal.
Enkele weken geleden ontvingen hij en de andere
ex-gegijzelden een brief van „Muhabad" met het
verzoek hun ervaringen tijdens de gijzeling in eigen
bewoordingen op papier te zetten. Deze groep Zuid
molukkers wil proberen agressie van de zijde van
de ex-gegijzelden tegenover „de Zuidmolukker" te
voorkomen. Een poging die Prins alleszins de moei
te waard acht. Op de vraag of hij zelf agressie voelt
tegenover de Zuidmolukkers antwoordt Prins ron
duit „neen". Eerder heeft hij verklaard dat onder
de treinkapers jongens zitten, die hij onder normale
omstandigheden tot zijn vrienden zou hebben kun
nen rekenen. Met name deze opmerking heeft in
den lande veel kwaad bloed gezet.
De toon waarop Hans Prins over de Zuidmolukkers
in Nederland spreekt is opvallend. Voortdurend
klinkt er de (vermeende?) lotsverbondenheid in
door, die ontstaan is tussen kaper en gegijzelde.
Beiden worden daarin slachtoffer van het systeem
gemaakt. Prins is verontwaardigd wanneer hij ver
telt dat de ouders van de overvallers van het
Indonesische Consulaatsgebouw in Amsterdam
geen Maleis mogen spreken, wanneer zij hun kinde
ren in de gevangenis bezoeken (De treinkapers is
elk contact met de buitenwereld ontzegd). Zegt dat
er in Amsterdam wel sprake is van een effectieve
nazorg door een team van gedragswetenschappers.
Wanneer hijWijster en Amsterdam met elkaar
vergelijkt komt hij tot de conclusie dat de onderhan
delingen met de kapers in het eerste geval door de
politie werden gevoerd en dat bij het consulaatsge
bouw psychiaters waren ingeschakeld die het con
tact met de overvallers onderhielden. (Prins: „In
Amsterdam was er bij het doen van eventuele
concessies sprake van verstandig toegepaste be
roepsethiek, in Wijster stond dat gelijk met heulen
met de vijand.")
Vervolgens valt hij over wat hij noemt „spelen met
geweld" zoals dat naar zijn mening in Wijster het
geval is geweest. Hij zegt het eens te kunnen zijn
met een uitspraak als van PPR-leider Bas de Gaay
Fortman wanneer die tijdens het kamerdebat zegt
dat „er een hoger goed kan zijn dan het leven van
de gijzelaars." Maar de noodzaak daartoe is me in
het regeringsverslag niet duidelijk gemaakt", zegt
Prins. „Het verwijt aan onze kritiek is dat wij de
buitenkant niet kenden. Maar zij kenden de binnen
kant niet. In het regeringsverslag is de geschiedenis
van de eerste dagen niet gereconstrueerd, maar
geconstrueerd. Leo Bulter uit Lonneker is doodge
schoten - Prins spreekt over een bewuste executie
- omdat de proclamatie aan het Nederlandse volk
niet werd gepubliceerd. Vijf minuten later was die
proclamatie er. Het is niet waar dat de autoriteiten
tot donderdag niet wisten dat het om een politieke
actie ging. De drijfveer was publiciteit. Daarom
hebben de gegijzelden om kranten gevraagd om de
kapers te laten zien dat ze die publiciteit inderdaad
kregen. Dat is categorisch geweigerd. De bewijzen
zijn niet geleverd."
KLAAS GOïNGA
„Dokter" Hans Prins: „Met je kop tegen
de muur lopen"
geleden schade, wat volgens hem ook in de nazorg
had moeten worden betrokken. In zijn eigen geval
is dat een door bloed bedorven kostuum, een over
hemd en wat kleinere kledingstukken. En dan de
omstandigheid dat Prins twaalf dagen zijn eigen
ellende pas." Een opmerking, die indirect aangeeft
dat gedurende de twaalf dagen dat de gijzeling
duurde, er een bepaalde relatie is ontstaan tussen
enerzijds de gegijzelden en anderzijds de treinka
pers. Gedragswetenschappers hebben dit tijdens de
kaping voorspeld en na de vrijlating van de passa
giers verklaard. Tegen deze achtergrond - een ge
dwongen „samenzijn" dat uitmondde in een merk
sjZg