Amsterdam De krap gemodelleerde Braban der Cees van der Velden beweegt zich over 's He ren wegen in een glan zende Italiaanse bolide van 86 mille, die op top snelheid met 280 kilo meter per uur voor traast. Bij voorkeur rijdt hij plankgas. „Want er is toch geen politiecamera, die me kan bijsloffen. Voordat die foto goed en wel genomen is, ben ik al in België." Van der Velden, zoon van een landverhuizer, die in Amerika zijn slag sloeg in de elektronische behoeften, is trouwens niet alleen te land een rappe boy van Jan de Witt. Ook in de nationa le en internationale wa teren kent men hem als een supersonische snel heidsduivel, die met snelheden van ver boven de 200 kilometer pér uur zijn vederlichte speed boot met jankende mo tor over de golven ge selt. „De grote kunst van het racen", zegt hij, „is de beheersing van je boot. Het'is in feite een gezinsdoos van lucifer hout, waar een motor aanhangt, die de kwalij ke neiging heeft om het hele zootje uit het water te tillen. Je zit als be stuurder voortdurend net onder de rooie streep. Je zeilt over het water en voelt, dat het grootste deel van je boot al vliegt. Dat is namelijk de grote winst op je con currenten. Een boot, die hoog op het water ligt ondervindt minder weerstand en gaat auto matisch sneller. Dat scheelt kostbare kilome ters. Je probeert je boot dus zo te trimmen, dat hij nog net niet de lucht ingaat. Je monteert de motor onder een bepaal de hoek en balanceert de propellors net zolang, totdat ze in de ideale stand staan. Daarna is het een kwestie van een beetje talent en God ze- gene de greep. Je. hoopt maar, dat er niet plotse ling een stoot wind te gen je boot blaast, want dan flip je onherroepe lijk. Een hoge golf voor je neus en je bent er geweest. In 1970 ben ik in Karlshafen de lucht ingeslingerd en heb ik een salto-mortale van 360 graden gemaakt. Voor het publiek moet het een fascinerend schouwspel zijn geweest. Ik ging achterstevoren over de kop, slóeg met een klap op het water en vloog weer verder, alsof er niks aan de hand was. Zo'n geluk heb je hooguit eens in de dui zend jaar. De boot man keerde niks en ik haid een paar schrammen op mijn neus". Van der Vélden, in schaarse vrije uren een verdienstelijk biljarter en jager op klein wild, is de eerste Nederlan der, die kans heeft ge zien om de schijnbaar onaantastbare hegemo nie der Italiaanse speed boot-racers aan flarden te varen. Jarenlang heerste de ambitieuze Milanees Renato Molina- ri met pantservuist over de wateren. Waar hij aan de start verscheen in zijn ranke, zelfge bouwde boot waren de concurrenten bij voor baat al gedegradeerd tot kwakkélaars, die met vele ronden achterstand over dé finish kropen. Molinari, oudste zoon van een steenrijke Ita liaanse botenbouwer kwam, stoof weg en overwon. Dat was het vasté patroon van alle wedstrijden, die tot 1972 gehouden werden. Hij zorgde ook altijd, dat de beste boot voor, hem ge reserveerd bleef. De concurrenten moesten zich behelpen met twee- dekeusjes, die adem te kort kwamen om de kampioen der kampioe nen te kunnèn benade ren. Aanvankelijk beschouw de de Italiaanse gewel denaar Van der Velden niet eens als een serieu ze rivaal. Beiden gesel den de golven immers in opdracht van de Ameri kaanse motorgigant Mercury en in die stal gold de gouden regel, dat iedere piloot als wa terdrager fungeerde van Meester Molinari. „Toen ik met racen begon", zegt Van der Velden, „waren we dikke vrien den. Ik kwaih vaak bij hem thuis en mocht rus tig in de fabriek rond neuzen. Waarschijnlijk meende de familie, dat een jongen uit Brabant het lef niet zou hebben om de oudste lievelings- zoon Renato van zijn troon te stoten. Voor Re nato moest iedereen wij ken, zelfs zijn broer Georgio, die te veel ta lent had en door Renato werd gedwongen om uit zijn boot te stappen. Bij mij ging het net even anders. Ik ben geen Mo linari, maar een Neder landse stijfkop, die ook zo nodig moet winnen. Als ik in een speedboot stap heb ik één idee: „eerste worden". Een tweede plaats vind ik oninteressant. Dat kan nooit mijn. bedoeling zijn geweest. In 1968 werd. ik met een ordinair speedbootje kampioen van Neder land. Vier jaar later kreeg ik tijdens de Euro pese kampioenschappen op de Moezel bij Ko blenz een boot van Mer cury, die stukken luier was dan die van Renato. Maar toch voelde hij mijn adem al in zijn nék. Op de koop toe maakte hij nog een kost baar foutje, en gelijk zat ik op kop. Vanaf dat moment be koelde de vriendschap zienderogen. Ondanks het slechtere materiaal kroop ik steeds dichter naar hem toe en dat kon meneer niet hebben. Re nato was de koning en wij waren zijn dienaren. En zo moest het blijven tot in lengte van jaren. In 1972 komen we bei den in Milaan aan de start. Stel je voor: in zijn water en voor zijn pu bliek.-Het was een een- üurs-race én die win ik. Ik domme Hollander geef hem in zijn eigen land een pak voor zijn broek. Ik won met een ronde voorsprong èn liet hem vier kilometer ach ter me. Vanaf dat moment was de verkering definitief uit en heb ik nooit méér bij een overwinning een hand van hem gekregen. Als ik nu ergens win vlucht hij met de staart tussen zijn benen naar het dichtstbijzijnde vliegveld. In Amsterdam zat hij al in het lijntoe- stel van All-Italia, toen zijn boot nog uit het wa ter moest worden geta keld. In datzelfde jaar pak ik hem in het Zweedse Skokloster de wereldti tel af. Dat deed hem erg veel zeer, want hij was zeven keer achter elkaar wereldkampioen gewor den en dacht, dat het zo hoorde. Ik zag hem na de wedstrijd en wist, dat ik er een vijand bij had. Buiten de race bleef hij de aardige Italiaan, maar iri het water begon hij zich als een gangster te gedragen. Ik kwam in 1973 met een nieuwe boot en maakte een leuk seizoen. Ik won een paar races en klopte hem in Am sterdam. Het jaar erop werd ik in Auronzo ook nog eens Europees kam pioen. Dat kon meneer hele maal niet verkroppen. Hij had die titel al negen keer veroverd. Vlak daarna pak ik hem in Gastel Gandolfo onder de ogen van de Paus opnieuw de wereldtitel af. Hij wist tevoren, dat ik hem klop zou geven en daarom had hij zijn maatregelen genomen. In zijn contract stond namelijk, dat hij de mo tor van een ander kon opeisen, als hij de zijne opblies. Tijdens de training ging hij expres met een te hoog toerental door het water en prompt draait hij zijn motor in de soep. Hij gaat daarop naar de racing-manager Jim Merton en zegt: „Ik moet de motor van Cees hebben". Ik zeg: „Over mijn lijk. Meneer Molinari kan de hik krijgen". Er is daar na driftig gebeld met de big-shots van Mercury in Amerika en die beslo ten om de eis niet in te willigen. Ze hadden eindelijk in de gaten, dat die jongen Uit Boxtel er wat van bakte. In november 1974 eist Molinari, dat Merton zou worden ontslagen en Van der Velden uit het Mercury-team moest worden gegooid. Dat kon hij zich permitteren, want bij Mercury wisten ze donders goed, dat Molinari de beste boten van de wereld bouwt. En toevallig hadden Ze een exclusief contract met de firma. Uiteindelijk mocht ik blijven, maar ik kreeg niet langer een prototy pe tot mijn beschikking. Voor Renato was er een boot met een 300-T-3 motor, die 340 paarde- krachten kan ontwikke len. Kleine Cees moest zich behelpen met een T-2-X, die honderd PK minder heeft. Ga daar maar eens ahn staan; Je kunt alle talen ten van de wereld heb ben, maar dan nog werk je honderd paarde- krachten tijdens een ra ce niet weg. Ik heb dus tegèn de heren gezégd: „U wordt bedankt, maar zoek voor mij maar een andere hofnar". Ik ben daarna regelrecht naar de concurrent Johnson gelopen- Ik kwam dit jaar voqr het eerst met een John- sonrmotor aan de start, maar ik had wel èen Mo- linari-boot, die ik met een trucje voor 22 rug gen óp de kop had ge tikt. Ik kom in Aix les Bains en ik win. Daarna heb ik in zes weken bij Vis in Loosdrecht een eigen boot gebouwd in opdracht van Bruynzeel Hechthout. Die heren za gen wel iets in het speedbootgebeuren en gaven me carte blanche. Gelukkig had ik tijdens mijn bezoéken aan Moli nari de oogjes altijd at tent open gehouden, en ik wist dus, wat ik moést doen om een prima boo tje te bouwen. En Het lukte. Ik ga met mijn Bruynzeelboot naar de Europese kam pioenschappen bij Bo- retto in Italië en maak in de training zulke schrikbarend snelle tij den, dat ik er, zelf ner veus van werd. Mijn boot was goed getrimd eri hing lekker hoog, zo dat ik moeiteloos 220 ki lometer per uur scheur de. Tijden? de eerste race gaat"er een bougie kapot en moet ik afhaken. Pech gehad, maar nog niks verloren. Ik wist namelijk, dat ik onder betere condities kon winnen. In de tweede heat zit hij eerst een paar honderd meter vóór me, maar ik haal hem per seconde verder in. Hij kijkt achterom, ziet me komen én doet het prompt, in zijn broek van ellende. Renato is in het water doodsbe nauwd voor mij. Hij houdt alleen rekening met mij. De rest be schouwt hij als franje. Ik kom naast hem en op dat moment begint hij naar rechts te drukken. Ik wijk uit, maar na een paar seconden kon ik niet verder, want er zat nog een boot naast me. Ik denk nog: „w;at. flikt hij me nou?" Hij schuift met zijn dek onder mijn, drijver en gooit me het water uit En dat met een.vaart van 240 kilo meter per uur. Ik heb'45 seconden bewusteloos in het water gelegen en kwam pas bij, toen de 15 boten in de volgende ronde op me afstorm den. Het enigè, wat ik dacht was: „als ik bij geval levend uit het wa ter kóm, zal ik hem niet voor zijn bliksem varen. Maar ik naai hem wel eeri oor aan. Ik zal voor taan een koude oorlog voeren". Ik heb een week in het ziekenhuis gelegen en kwam er uit op krukken en onder de puisten, die had ik opgelopen in het stinkende water van de Po. Ik heb er nog steeds last van. Maar ik ben tenminste weer volop in. de slag. -De eerste keer, dat ik na dat ongeluk tegen Molinari moest va ren kwam ik op kruk ken in Rotterdam aart. Ze moesten me op mijn stoel hijsen. Op 14 sep tember werd ik in Car diff voor de derde keer wereldkampioen. Ik ben nu 34. Misschien houd ik het nog vier jaar vol. Maar dan zal ik toch af moeten haken, want mijn leven vliegt al even hard voorbij als mijn boot. Toen ik be gon was de topsnelheid 80 kilometer per uur, nu 240. Volgend jaar gaat het gegarandeerd weer harder. Ik bén daarom blij, dat de opvolger zich inmiddels gemeld heeft. Robbie Linnebank is nou- 21 en die heeft het volgens mij helemaal. Als hij doorgaat zoals in de races van dit jaar wordt hij beslist een he le grote. Ondertussen hoop ik Mercury en Molinari nog een paar loeren te kunnen draaien. Ik heb vorig jaar aan 23 races meegedaan en daarvan won ik er 18. Drie keer werd ik tweede en twee keer ging mijn motor kapot. Dat is toch een alleszins redelijk resul taat. In januari ga ik racen in Zuid-Afrika. Mijn boot is al opgestuurd. Daarna wordt het weer tijd voor de wereldkampioen schappen in Toronto. Ik hoop tegen die tijd een nieuwe, nog snellere boot te hebben. Want winnen zal ik. Ik vergeef Renato die rotstreek nooit meer. Ik weet, dat in deze sport de boten elkaar vaak rakelings passeren en dat er geen sigarettenvloeitje meer tussen kdn. Maar dit was opzet. En daarvoor zal ik hem de rekening presenteren. Tot vervelens toe. Me neer zal weten, dat dit nagelbijtertje zich niet straffeloos uit het water laat smijten".' •LEO THURING

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1976 | | pagina 17