Fantastisch spel met perspectief DE DWAAS GODS Het ontluisterd paradijs Rijksmuseum Anamorfosen in Engelse bestseller van Nederlander Men zou de gedichten van wij len Nico Verhoeven het werk van een symbolist kunnen noemen. Hij trachtte in sym bolen uit te drukken wat hem bewoog, bezielde en hij ging daarbij wel eens dwangmatig te werk Herman Meddens die Verhoe- vens Verzamelde Gedichten voor de Bezigde Bij te Amster dam verzorgde, en van een inleiding en „leeswijzer" voor zag, gaf zich van die symbolen goed rekenschap. Nico Ver hoeven, écn van de dichters van het tijdschrift Het Woord, werkte met tegenstellingen om zo een stelling te vestigen te gen het leven, dat hij trachtte te verklaren. Hij was een Vughtenaar, een Brabander dus van geboorte, van jongsaf, speciaal in de pu berteitsjaren, hoorde hij dus een bepaalde verklaring van het leven, namelijk de ka tholieke. Daardoor ontstonden er in hem die tegenstellingen, die alles overheersende „tweespalt", waarop hij tel kens weer wijst Hij doet dat in zijn eerste verzen zeer bloemrijk, met veel beelden, maar in een ritme, dat won derlijk genoeg in al die tegen strijdigheid en bewogenheid, nogal eentonig, al te voorspel baar en regelmatig, al te kalm, zou men kunnen zeggen, uit valt Het is duidelijk dat hij niet meer steunen wil of kan op het geloof van de jonge Brabander. Hij vindt in de ideeën van die andere dichter van Het Woord, Gerard Diels, die graag over de vernietsing van het niets uitweidde, een nieuwe visie. Dit toont hij reeds in zijn bundel Voorbij gang. Hij laat daar die „ande re werkelijkheid" zien, die misschien maar een illusie is, steeds voorbijgaand, steeds uit tweespalt herboren. De vrouw speelt daarbij een grote rol, zoals blijkt uit de bundels Gij Zijt De Brokaten Mantel, Voorjaarsgewei /en speciaal ook in zijn grootste gedicht Torso van de Tijdgenoot, dat het terleden en het heden in verzen samenvat met een wan kel uitzicht op de toekomst Nico Verhoeven zelf noemde Torso van de Tijdgenoot „reli gieus doortrokken van God, maar meer nog van goden". Zijn stijl is in Torso van de Tijdgenoot niet van aard ver anderd, maar 1 doelbewuster, beheerster en strakker gewor den. De tijdgenoot komt er van geloof en vertwijfeling tot een nieuwe aanvaarding, die echter de ongewisheid van de tijd nauwelijks verbergt en in bepaald opzicht het voorbij gaan, het ontluisterd paradijs zelfs, bevestigt. Dood en ero tiek, mythe en scheppend dichterschap komen er aan de orde en wat de tweespalt van de dichter en de tijdgenoot ten grond ligt, de breuk uit zijn jonge jaren, toen een „godge leerde promovendus zich be zighield met hoe de school jeugd bad". Wat stel je als je neerknielt voor vereisten aan je devotie? Bid je vóór je bed, of in je bed, hoe dan, mijn zoon, hoe reis je met je gebeden dèn langs Mo- zes'wet? Ben je in je woestijnen van verleiding in staat het gouden kalf tot puin te slaan? Durf je als biechteling je zelf- ontwijding in een belijdenis te onder gaan? De angst, die in deze verzen steekt, is Nico Verhoeven bij gebleven, ze trilt in zijn hele werk en toont zich het meest als hij spreekt over wat hij lief heeft, in het besef van het niets, in het doelverloren wit of doel. Gij zijt mijn alles, liefste, niets en niemand, een wortelloos bestaan, een doelverloren wit. De Torso van de tijdgenoot is, in de grond, tragisch. JOS PANHUIJSEN Waarschijnlijk heeft u het nooit ge weten, maar iedere keer als u, in de bioscoop of op t.v., een cinemasco- pefilm ziet, kijkt u naar een ana- morfotisch fenomeen. De filmbeeld jes zijn namelijk op de normale 35 -centimeterbreedte, maar ze zijn ge comprimeerd. Een speciale lens trekt de beelden uit elkaar zodat ze een extra breed doek kunnen vullen. Op het scherm ziet u dus niet het ingekrompen beeld van de film, maar het normale beeld dat niet in de projector zit. Het is een moderne toepassing van iets dat al eeuwen lang bekend is en dat tot vele won derlijke toepassingen heeft geleid. Een flink aantal van die toepassin gen is t/m 25 januari te zien in het Rijksmuseum te Amsterdam op de tentoonstelling 'Anamorfosen, spel met perspectief. Anamorfosen (letterlijk voorbij-de- vorm) zijn voorstellingen die men alleen kan waarnemen via een onge wone gezichtshoek of met een .hulp stuk', bijvoorbeeld de lens van de bioscoopprojector of een spiegel in de vorm van een cilinder, kegel of piramide. Het oudst bekende voor beeld is van Leonardo da Vinci die een uitgerekt kinderkopje tekende dat, als men het schuins bekijkt normale proporties krijgt. Anamorfose: Koning Karei I van Engeland. Het portret wordt duidelijk als op de cirkel met het doodshoofd een cilindervormige spiegel wordt geplaatst. Piramidale anamorfose. Het middelste portret verschijnt op de spiegel-piramide De noodzaak tot perspectivische ver tekeningen deed zich voor in de re naissance en de barok toen in ker ken enorme muur- en plafondschil deringen werden gemaakt. Die moes ten van grote afstand en van onderaf bekeken worden. Normaal geschil derd zou dat een onnatuurlijk .ver kort' hebben opgeleverd en de schil ders gingen daarom vervormingen toepassen die deze onnatuurlijkheid weer konden opheffen. In Amster dam kan men voorbeelden hiervan zien. Maar al doende leerde men niet al leen de wetten van het perspectief te beheersen maar er ook een speels gebruik van te maken. Holbein deed dat als eerste met zijn grote schilde rij (in kleurreproduktie aanwezig) van de Twee Ambassadeurs. Op de voorgrond is iets geschilderd dat op een spiegel lijkt, maar als men er van de zijkant naar kijkt blijkt het een doodskop te zijn, een verborgen 'memento mori' derhalve. In onze eigen Gouden Eeuw wisten vooral schilders uit Delft en Dord recht goed raad met perspectivische kunstjes. Dat leren de perspectief- kasten die in Amsterdam getoond worden. Geopend biedt de vormge ving een chaotisch en onsamenhan gend beeld, maar via speciale ope ningen bekeken klopt alles en krijgt men binnenhuisjes te zien met een onvoorstelbare dieptewerking. Met name Samuel van Hoogstraten was een meester op dit gebied. Overigens kan men vandaag de dag nog toepas singen maken van dit systeem. Dat bewijst o.m. Jan Beutener die won derlijke zaken bijeenbracht in een speciaal voor deze tentoonstelling ge bouwd kabinet. Door een speciaal kijkgat gezien worden alle propor ties weer normaal. Het wonderlijkst echter zijn in Am sterdam de anamorfosen die berus ten op spiegelwerking. Een schilderij met vreemde, onherkenbare vormen wordt plat neergelegd. Zet men op een aangegeven plaats een cilinder vormige spiegel dan verscliijnt daar in een normale voorstelling, dikwijls een portret, soms breed uitgewerkte religieuze voorstellingen, soms ook pikante plaatjes die men op de nor male manier kennelijk liever niet in huis wilde hebben. Omdat een aantal vroege exemplaren uit China stam men menen sommigen dat dergelijke anamorfosen in dat land werden uit gevonden. Gezien het verband met de Europese perspectiefstudie dat onmiskenbaar is, zijn we geneigd daar een vraagteken bij te zetten. J.W. Schwenck (2de helft 19de eeuw). Een kasteel, perspectivi sche anamorfose die men van onderaf moet bekijken met het oog dicht bij het papier. Bij die cilindrische anamorfosen is de voorstelling aan een van de ran den uitgerekt en wordt ze door de spiegel weer tot een normaal beeld vervormd. Fantastischer nog werkt de anamorfose met een kegel- of piramidevormige spiegel. Daar is het beeld naar vier kanten uit elkaar getrokken en kan met de beste wil van de wereld geen idee gevormd worden hoe de voorstelling zal zijn. Kijkt men van bovenaf op de spiegel dan verschijnt dat beeld plotseling en compleet. Met name is dit effect nogal eens toegepast bij portretten. Zonder spiegel ziet men vier koppen in de hoeken. Via de spiegel staan ze alle vier iets af aan een vijfde kop die op de kegel geprojecteerd wordt. Zijn de anamorfosen, in de 17de en 18de eeuw veel uitgevoerd, later vrij wel vergeten, een kunst of een kunst je? Men krijgt de indruk dat met name die met spiegeleffecten toch vooral 'om de aardigheid' gemaakt werden al mag men de artistieke bekwaamheid van de makers be paald niet onderschatten. Dat be wijst ook het feit dat ze de vergetel heid meestal niet overleefden in kunstverzamelingen, maar in raritei tenkabinetten en dan niet als vorm van kunst maar als optische curiosi teiten. De tentoonstelling kan men het best opvatten als die van een curieus randverschijnsel van de kunst. Als zodanig is het een kostelijke tentoonstelling waar men met haast kinderlijk plezier kan genieten van de wonderlijke effecten die men via kijkgaatjes en spiegeltjes kan waar nemen. Het zal wel druk worden in de betrekkelijk kleine tentoonstel lingsruimte waar, als men door een gaatje moet kijken, slechts één be zoeker gelijk zijn waarneming kan doen. We voorspellen lange wachttij den. Overigens kan men het kijkplezier thuis nabeleven. In de uitstekende catalogus is een aantal voorbeelden opgenomen. Men krijgt er een stukje zilverfolie bij dat gemakkelijk tot een cilinder gerold kan worden, zo dat men zijn eigen 'rariteitenkabine tje' kan spelen. Persoonlijk hebben we dat met veel genoegen gedaan. De tentoonstelling gaat volgend jaar naar Parijs en staat daarna wellicht nog een lange reis te wachten. Vg. William Sorots' portret van Edward VI uit 1546 (boven). De lijst bevat rechts een uitsparing om het stuk vanuit de juiste hoek te kunnen bekijken. Het oog ziet dan het onderste beeld. In 1892 verscheen de vierde roman van Maarten Maartens: God's Fool, die een fantastisch succes werd in heel de westelijke wereld, Nederland uitgezonderd. En toch was Maarten Maartens, die bij de burgerlijke stand Jozua of Joos van der Poorten Schwarz heette, een Nederlander, geboren 15 augustus 1858. Hij was de zoon van een tot het protestantisme bekeerde jood, die, als predikant, andere joden tot het christelijk geloof trachtte te brengen. Hij deed dat ook in Londen en zo leefde zijn zoon van zijn zesde tot zijn twaalfde jaar in Engeland. Dit ver klaart het "onberispelijk Engels" dat Maartens later schrijven zou volgens de Cambridge History of English Literature. Met zijn moeder ging hij in 1870 naar Amsterdam. Hij ging daar en in Bonn naar de middelbare school. Hij studeerde rechten in Utrecht en hij moet een zeer kundig jurist geweest zijn. Als schrijver begon hij met poëzie in het Engels en schreef daarna, behalve een tweetal poëtische drama's, in diezelfde taal zijn succesvolle romans, waarvan God's Fool of De Dwaas Gods wel de voornaamste is. Hij eindigde tenslotte, onder de schuilnaam Johan van den Heuvel met Gedichten, maar nu in het Nederlands. In Doorn liet hij zich in renaissancestijl een villa bouwen, maar hij ver toefde, om wille van de zwakke gezondheid van zijn vrouw, veel in het buitenland, in het zuiden. Hij stierf op 3 augustus 1-915, in de eerste wereldoorlog, die hij voorspeld had en die hij verafschuwde. Al was zijn smaak soms wat bedenkelijk, hij was een fijnzinnig en ook zeer kritisch man, zelfs tot op het-cynische toe. Uit De Dwaas Gods, dat als een late erkenning in een goede vertaling bij Meu- lenhoff te Amsterdam verscheen, kan men tal van aforismen halen, die zijn kijk op het benepen Holland van die dagen en op de weinig minder benepen en huichelachtige godsdienstige opvattin gen toen duidelijk tonen. Hij had geen grote achting voor het mensdom. "Er is, welbeschouwd, géén enkele reden waarom iemand van iemand anders houden zou", meent hij, "en gewoonlijk doet men dat ook niet, behalve als die andere persoon een stukje van jezelf is, hetzij door keuze, in de vorm van hartstocht, of door het lot, in de vorm van geboorte." De Dwaas Gods is op de eerste plaats een zakenro- man. Elias Lossell is de zoon van Hendrik Lossell, die destijds met de dochter van Elias Volderdoes, "<£e grootste schelm en de meest gerespecteerde theehandelaar in Koopstad", trouwde. Als de jonge Elias vijf jaar is, sterft zijn moeder. Zijn vader hertrouwt. Er komt een tweeling, Hendrik en Hu- bert, "stevige kleine Hollandertjes waar niemand behalve de moeder tweemaal naar kijken zou". Hubert - de beste nog van de twee - laat een bloempot op het hoofd van zijn stiefbroer Elias vallen en deze wordt daardoor blind en stokdoof. Elias, „de dwaas Gods" is de minst aannemelijke persoon in het boek. Hij schijnt zelfs later, als hij tot een bijzonder knappe verschijning opgroeit, geen sexualiteit te kennen. Dat is het zwakste in dit overigens zo bijzonder reële boek. Als zijn vader sterft, valt, door de wilsbeschikking van zijn groot vader, de zaak en goeddeels het kapitaal van die zaal; aan deze blinde en dove jongen toe. Zijn stiefbroer Hendrik, die een verkwistende vrouw heeft getrouwd, zit voortdurend in geldnood. Hij begint te speculeren met het geld van zijn stiefbroer en hij speculeert uitermate dom. Aan het slot van de roman weet men precies hoe Koopstad is en welk soort mensen er wonen. Ze zijn uitstekend gepor tretteerd. Men weet ook dat het met Hendrik voor goed gedaan is. De Dwaas Gods mag in sommige opzichten wat ouderwets aandoen, het is een goed en spannend, menskundig verhaal. Bovendien krijgt het spannende en ouderwetse bij vele lezeressen en lezers tegenwoordig weer een kans. Het is bijna weer in de mode. JOS PANHUIJSEN Maarten Maartens

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidse Courant | 1975 | | pagina 13