Johann
Strauss
Johann
Strauss
Het grillige leven
van kardinaal Pirelli
HET WAS NIET
DIE DE WEENSE WALS
UITVOND
MAAR
SCHREEF WEL
DE MOOISTE EN
VERVOERENDSTE
-■*' tïtWW:'
m. -~#ry-
- y-i
Johan Strauss junior: meer levensvreugde geschonken dan wie ook
Oe elegante Johann Strauss jr. oefende op de vrouwen van zijn tijd een ongekende betovering uit.
At bij het bezin van 1975. Is dit jaar
uitgeroepen tot het jaar van Johann
Strauss junior omdat het op $5 oktober,
vandaag dus, anderhalve eeuw geleden
is dat deze ongekroonde koning van de
Weense wals werd geboren. Er zullen
heel wat mensen zijn die denken dat hij
die verrukkelijke wervelende dans heeft
uitgevonden, en het zal misschien een
ontgoocheling voor hen zijn als ze horen
dat dit niet het geval was. Deze Strauss
is zelfs niet de eerste en de enige walsko-
ning geweest, maar hij was onbetwist
baar de grootste en de briljantste, en hij
schreef de mooiste en de vervoerendste
walsen. Daar moeten zijn bewonderaars
het dan maar mee doen.
Neen, de wals die met zijn driekwarts
maat en zijn m-pa-pa-ritme bijna de hele
19e eeuw beheerste, is niet zo maar op
een prachtige zomerdag uit de lucht ko
men vallen. Als alle goede dingen kwam
hij langzaam en geleidelijk te voorschijn
uit veel en velerlei oudere dansvormen.
Er was al veel eerder de Landler, de
volksdans van de Beierse en Oostenrijkse
Alpen die ook weer voorgangers had, en
er was de Deutsche Tanz, die al van de
16e eeuw af tussen de Duits sprekende
landen en Frankrijk heen en weer pen
delde. Behalve deze grootouders zijn er
nog wel meer volks- en hofdansen die
mogelijk een steentje hebben bijgedragen
tot de ontwikkeling van de dans, die
volgens de Franse historicus D'Almaras
in 1798 voor het het eerst onder de naam
„Walse" uit Duitsland in Frankrijk werd
geïmporteerd.
Stond een Spanjaard aan dewieg?
Bij een dergelijke, moeilijk precies te
volgen en té bepalen ontwikkeling wor
den altijd verrassende ontdekkingen ge
daan. Zo zijn er historici die vaststelden
dat de Weense wals niet voor het eerst
door een Wener werd gemaakt maar door
een Spanjaard, zij het dan een Spanjaard
die in Wenen woonde en werkte. Vincente
Martin y Soler moet in de stad aan de
Donau in 1775 veel succes hebben gehad
met een opera, die „Una cosa rara"
heette. Het werk is totaal vergeten maar
destijds deed het Mozarts nog altijd
springlevende „Le Nozze di Figaro" wel
danig concurrentie aan. In die opera
„Una cosa rara" zou de eerste authentie
ke Weense wals als toneeldans zijn gepre
senteerd.
Of dat onomstotelijk juist is, moet in het
midden worden gelaten, maar controleer
baar staat vast dat Haydn, Mozart en
Beethoven, en natuurlijk vele van hun
minder bekende tijdgenoten, veel dans
muziek hebben gecomponeerd die de
wals al duidelijk aankondigde. Het was
in 1819 dat Carl Maria von Weber zijn
nog altijd prikkelende en aanstekelijke
„Aufforderung zum Tanz" maakte: een
geniaal stukje muziektheater in minia
tuur (oorspronkelijk voor pianosolo!) met
een wals als bekroning. Ook Schubert
schreef al veel echte walsen, maar de
eerste specialist van het genre was toch
Joseph Lanner,. die als Stehgeiger met
zijn orkest in Weense balzalen, parken en
tuinen optrad en de ene wals na de
andere componeerde, niet meer voor pia
no maar voor orkest. Bij hem had de
wals al de dubbele functie van gebruiks-
muziek (dus muziek om op te dansen) en
van concertmuziek (om naar te luisteren).
Een studie van de walsen van Lanner
heeft geleerd dat de compositie bij hem
geen eigenlijke ontwikkeling heeft door
gemaakt. Zijn eerste walsen zijn in wezen
niet veel anders dan zijn laatste. Inder
daad schijnt de wals toen zijn vaste vorm
al te hebben gehad, naar alle waarschijn-
lijkheid in de Oostenrijkse volks- en
dansmuziek die zich behalve van de men
selijke stem bij voorkeur bedient van
tokkelinstrumenten als gitaar, mandoline
en vooral cither.
Vader Strauss
In het orkest van Lanner speelde als
altviolist de Johann Strauss mee, die we
later „senior" zijn gaan noemen. Hij was
erg bevriend met Lanner en componeer
de zelf ook nogal wat, maar toen hij zijn
kans schoon zag, koos Strauss senior
toch zijn eigen weg en ging met een eigen
orkestje zijn geluk beproeven, precies
zoals dat tegenwoordig in de popwereld
gebeurt. Inderdaad slaagde Strauss Sr. er
in Lanner (die trouwens al in 1843 op
jeugdige leeftijd stierf) te overvleugelen.
Hij behoefde zich niet tot Oostenrijk te
beperken maar kon met zijn orkest verre
buitenlandse concerteizen maken, en in
Londen en.Parijs triomfen vieren. Zijn
Radetzky-mars is tot vandaag de dag
onverwoestbaar gebleken maar ook bij
zijn talloze walsen, polka's, galops en
quadrilles bevinden zich stukken die de
tand des tijds gemakkelijk wisten te
weerstaan.
Vader Strauss die zich al niet op zo'n
elegante manier van Lanner had afge
wend, liet in de roes van zijn succes ook
zijn vrouw met een flinke kinderschaar
in de steek, en als het aan hem had
gelegen zou geen van zijn zonen musicus
zijn geworden. Maar wat er in zat moest
er uit komen en drie van hen werden
tóch musicus, en alle drie walscomponis-
ten. De middelste van hen was de Johann
Strauss junior, die de beroemdste van
allen werd en die nu het middelpunt is
van het herdenkingsjaar. Zijn vader
heeft nog vijf jaar moeten aanzien dat
deze zoon met een eigen orkest de wereld
aan zijn voeten kreeg en wel beschouwd
vader en diens musici naar de achter
grond drong. Het is typerend voor de
situatie, dat een Weense krant in 1844 als
kop boven een artikel zette: „Goedenacht
Lanner! Goedenavond vader Strauss!
Goedenmorgen zoon Strauss!".
Johann Strauss junior was achttien jaar
toen hij zijn eerste wals schreef, en toen
hij in 1899 stierf had hij 479 danscompo-
sities op zijn naam staan. Voor al deze
stukken bedacht hii bloemrijke titels, die
Johann Strauss senior ....naar de achtergrond gedrongen...
vooral in het begin heel goed pasten bij
wat de muziek tot uitdrukking wilde
brengen. Later echter kwamen er titels
die uit de muziek helemaal niet meer te
verklaren zijn, en we moeten aannemen
dat het de componist toen alleen nog
maar te doen was om goed verkopende,
de aandacht trekkende namen.
Johann Strauss junior presenteerde zijn
walsen niet meer als dansstuk-zonder
meer, maar hij voorzag ze van sfeer-
scheppende, symphonisch opgezette inlei
dingen en afsluitende briljante coda's
waartussen dan als het ware een keten
van walsvariaties was geplaatst Hij was
aanzienlijk vindingrijker dan zijn voor
gangers als het ging om melodische gege
vens of harmonische kleuring, en menig
componist van deftige concertzaalmuziek
benijdde hem om zijn ideeën-rijkdom en
zijn vaardigheid.
Bang voor teksten
Het is nogal vreemd dat Johann Strauss
junior er maar niet toe kon komen tek
sten op muziek te zetten. Hij schijnt te
hebben gemeend dat hij dat niet kon, en
dat woorden zijn inspiratie belemmerden.
In het begin van zijn carrière heeft hij
dan ook nooit teksten gecomponeerd. Hij
was 41 jaar toen de Weense Mannenzang-
vereniging hem vroeg voor het carnaval
een wals te schrijven. Dat deed hij, en
toen de muziek helemaal klaar was, ging
die muziek op verzoek van het mannen
koor, dat de opdracht had gegeven, naar
een vaardig rijmelaar, een zekere Josef
Weyl, die onder de muziek een vlotte
tekst schreef. In die vorm ging de wals
met honderden zangers in première maar
hoewel het stuk herhaald moest worden,
was het succes toch slechts matig, alt
hans in vergelijking met de successen
waarmee Strauss toen al was verwend.
Een paar maanden na deze matige Ween
se première ging de wals naar Parijs.
Daar zette een librettist van Offenbach
er andere Franse woorden onder en daar
startte toen het wereldomvattende succes
van wat wij kennen als „An der schónen
blauen Donau".
Het was ook Offenbach die Strauss er
toe aanzette operettes te gaan schrijven.
Hij begon er met veel tegenzin aan, maar
hij maakte er behalve „Die Fledermaus",
„Der Zigeunerbaron", „Eine Nacht in
Venedig" en „Wiener Blut" toch nog een
stuk of tien. Ze hadden wisselend succes,
maar Strauss zelf zou zich in het theater
nooit zo thuisvoelen als op de plaatsen
waar hij aan het hoofd van zijn eigen
orkest walsen en andere muziek kon
spelen. Dat heeft niet kunnen verhinde
ren dat er na zijn dood nog veel meer
operettes op zijn naam zijn verschenen,
operettes die hij zelf soms nooit heeft
gekend. Het ging om stukken die anderen
met behulp van zijn muziek samenstel
den, of om tekstbewerkingen van operet
tes die Strauss wel zelf had gecompo
neerd maar waarvan de oorspronkelijke
libretti te zwak of te verouderd waren
om zich ongewijzigd te kunnen handha
ven.
Johann Strauss heeft in zijn loopbaan
ongekende successen geboekt. Waar hij
kwam, werd hij als een vorst ontvangen
en met weldaden overladen. Toch heeft
deze nerveuze en vaak humeurige man
gemeend zijn kinderen te moeten beletten
„in de muziek" te gaan. „Alle succes ten
spijt, sta je als musicus alleen maar bloot
aan ondankbaarheid, financiële zorgen,
intriges en vijandschap", zei hij verbit
terd. Deze man die de mensheid meer
dan wie ook levensvreugde schonk en
daardoor voor de wereld meer betekende
dan honderdduizend dokters bij elkaar,
had het op dit ondermaanse zelf gewoon
lijk maar matig naar zijn zin. Dat zijn
dan twee kanten van één medaille.
J. KAS ANDER
Het is niemand minder
dan Mario Praz, oudpro
fessor in de engelse taal
en letteren aan de Uni
versiteit van Rome, die
gewezen heeft op het
feit dat Arthur Annes-
ley Ronald Firbank een
voorganger had in nie
mand minder dan Wil
liam Beckford, de
schrijver van het gru
welijke en spitsvondige
verhaal Vathek, maar
ook van reisverslagen
uit Italië, Spanje en
Portugal, die „achter
grond voor een bigotte,
pompeuze en decadente
samenleving, met ver
dorven, tabaksnuivende
geestelijken, zwakke en
zwakzinnige vorsten,
engelachtig zingende ca
straten, vuurwerk, chi
noiserieën, eindeloze ce
remoniën, zoetigheden
door zusters klaar ge
maakt en bedelaars met
zweren overdekt".
In zulk een samenleving,
als Beckford reeds be
schreef, spelen zich bij
Ronald Firbank ind,er-
daad de avonturen,
godsdienstig en zede
loos, af. Hij was de
kleinzoon van een mijn
werker, die als spoor
wegaannemer zich een
aanzienlijk fortuin ver
wierf. Daarom kon Ro
nald ook in Cambridge
studeren. Hij haalde er
echter geen graad. Hij
was nogal zwak van ge
zondheid.
Meesterwerken
Hij vond volgens Gerrit
Komrij, die tweë van
zijn werken voor Meu-
lenhoff te Amsterdam
vertaalde, alles wat hij
schreef meesterwerken
en Komrij geeft hem
daarin gelijk. De uitge
vers destijds schenen
daar anders over te den
ken en hij heeft soms op
eigen rekening moeten
uitgeven. In 1908 werd
hij katholiek, al schijnt
Komrij te menen dat
men hem niet wilde do
pen. In elk geval belette
hem dit niet om er later
de roomskatholieke
kerk door te halen. Hij
deed dit in de twee korte
romans die Komrij uit
koos, in „Valmouth", dat
in Engeland speelt en in
1919 uitkwam en in
„Concerning the eccen
tricities of cardinal Pi
relli" uit 1926, het jaar
waarin Firbank te Rome
stierf, waar hij voor zijh
gezondheid verbleef.
Van „Valmouth" is een
musical gemaakt Hoe
wel het verhaal, de intri
ge bij Firbank nogal
eens verwarringwek
kend is en niet zoveel ter
zake doende, heeft hij
levendige invallen ge
noeg, die het op het to
neel wel kunnen doen.
Hij heeft daarenboven
een geheel eigen, barok
ke, bewust gewilde stijl,
die zijn vertaler, Komrij,
uiteraard aan heeft moe
ten trekken en die hij
dan ook kunstvaardig
recht heeft gedaan. „Het
grillige leven van kardi
naal Pirelli" begint met
de doop van een hond.
„En aldus gelouterd en
gereinigd doop ik u met
de naam „Crack"!"
sprak de kardinaal tot
de bezwaarlijke lading
der duquesaMam
ma's mascotte! ,„„Oh lie
veling, kijk uit, hij likt
al je rouge er af. „Wat?"
„Hij heeft, vrees ik, je
rozenkleur bedorven.
„De gravin van Constan-
tine giechelde. „De
roomse kerk is gewend
aan de spot met zijn be
dienaren en zijn gebrui
ken, speciaal m de
roomse middeleeuwen.
De spot van Firbank le
vert geen onbekende
stof. De kardinaal Pirelli
wordt naar Rome geroe
pen om zich bij Paus
Tertius II omtrent zijn
excentriciteiten te ver
antwoorden.. Maar zo
ver komt het niet, want
hij overlijdt vreedzaam
in Spanje, te Clemenza,
in „het witte Andalu-
Veel adel
Ook in „Valmouth", in
Engeland, wemelt het
van de adel. Er wordt
veel geroddeld en de da
mes uit de hogere krin
gen blijken zeer veel be
langstelling te hebben
voor welgebouwde jonge
mannen. „Gebogen over
een lieftallig spiegeltje
van diverse kostbare
houtsoorten ontwaarde
Mrs. Thoroughfare Lui
tenant Whorwood, die
volijverig zijn romanti
sche lokken verzorgde.
Verlegen, omdat hij zo
onverhoeds betrapt
werd, bloosde de jonge
man tot aan het rose-
mauve van zijn lippen.
„Ik ben er me van be
wust", sprak hij, „dat ik
zo iemand ben die bij
het bazuingeschal van
het Laatste Oordeel nog
gauw even de hand door
zijn haar haalt! „„Ah?
werkelijk; zou je dat
doen? Waarom? „Waar
schijnlijk", antwoordde
hij, „omdat ik van natu
re ijdel ben. „Dat is een
zeer juist antwoord, niet
alleen voor hem, maar
voor vrijwel iedereen in
Firbanks korte romans,
die voortdurend in een
plechtig koddige stijl
over de ijdelheden der
ijdelheden handelen.
JOS PANHUIJSEN