Amsterdamse
School
De persconferentie
De man
met
de hamer
„Ongehoorzamen hun
les goed leeren.
GUUS
KUIJER
SCHREEF
EEN
ONTHUTSEND
BOEK
BLOEIDE
KORT
MAAR
ZEER
KRACHTIG
MAANDAG 6 OKTOBER 1975
LEIDSE COURANT
P\CIN\ 9
„De wereld is prachtig om er een
bezoek te brengen, maar het is
een hel om in te leven", regt
Henk, die schrijver is en uite
raard tevens geschrevene, tegen
een agente. Hij zegt dat in het
Engels om haar te treiteren. Zij
wordt dan ook woedend en Henk
gaat de cel in en de celdeur sluit
hermetisch „als een grafsteen".
Daar zit symboliek in en er is veel
symboliek te vinden in „De man
met de hamer" dat bij de Bezige
Bij te Amsterdam uitkwam.
Is dat boek een verzameling ver
tellingen of is het een roman?
Guus Kuijer verklaart zelf dat hij
het achteraf niet weet. Het zijn
vertellingen, maar steeds treden
daarin de zelfde personen op,
personen die uiteraard verzonnen
zijn. Henk de schrijver, de verzin-
ner, is er bovendien aanwezig
vanaf de tweede vertelling tot aan
het slot, dat met een celdeur alles
afsluit Hij brengt ons in kennis
met de secretaresse van de mana
ger van het grote warenhuis De
Mierenhoop, de Poolse Elsbeth,
die zich aangetrokken voelt door
de meelijwekkende, tevens men
selijke Thomas, die de meest ge
zochte obscene verhalen vertelt,
maar niettemin sexueel gefrus
treerd is. Hij laat zien hoe Daan
verliefd is op een meisje zonder
armen. Hij laat ons de verschrik
kingen en de dood meemaken
van de manager Van Dale en het
uitvindsel van diens onderge
schikte Bruntink, die in een etala
ge een paar laat leven dat alle
artikelen van De Mierenhoop ge
bruikt en aanprijst. Het paar
trekt zeer de aandacht, maar de
ontknoping evenals de dood van
Van Dale is noodlottig en Elsbeth
brengt beide teweeg. Als men
zover is, kan men zich reken
schap geven en wellicht tot de
conclusie komen dat het boek
toch geen bundel vertellingen
maar inderdaad een roman is.
Henk wordt gekweld door schuld
gevoelens. Maar waarom zouden
mensen zich druk maken over
hun schuld, „zouwen ze niet we
ten, dat de man met de hamer,
hij die wegduikt achter gepar
keerde autoos, hen voortdrijft
van het ene onheil naar het ande
re" juist als een schrijver dat met
zijn verzonnen figuren doet? De
man met de. hamer, het fatum,
lijkt tegen het slot Henk zelf te
zijn. Zo ontdekt de schrijver, de
door Kuijer geschrevene, het in
een spiegel, die hij onmiddellijk
versplintert. Henk is zich dan
reeds bewust geworden dat al
wat hij in zijn verbeelding al
schrijvend opriep, niet werkelijk
bestaat buiten hem om „Het is
niet waar", schreeuwt hij opeens.
„Dit bedenk ik!" Met'n sprong is
hij bij Thomas. Hij grijpt hem
woest bij een arm. „Thomas",
brult hij, "zeg dat ik dit bedenk,
het is onzin, d'r is niks van aan.
„Uiteraard heeft hij gelijk. Het
komt duidelijk naar voren in dit
herhaaldelijk fantastische boek.
De schrijver verzint Henk
maar evenzeer Kuijer hij ver
zint vaak onmogelijke dingen, hij
roept bijvoorbeeld personen op
als Marianne, zonder armen in
den beginne, maar die armen ko
men later te voorschijn. Hij laat
Dns de absurditeit van hun ge
moedsbewegingen zien, die onheil
voortbrengen, als bijvoorbeeld bij
Elsbeth. Hij spiegelt zich voortdu-
*end in wat hij zich voorspiegelt.
iVaarom doet hij dat? In dit geval
:och wel om te laten zien dat het
leven in de wereld een hel is. „De
man met de hamer", een roman
onder meer over het schrijver
schap, een enkele keer te gewild
grotesk, is een onthutsend boek.
Het toont bovendien een ongewo
ne beheersing van de taal.
JOS PANHUIJSEN
Vlak voor zijn dood schreef, zoals
men weet, Vestdijk het begin van
een roman, dat sterk autobiogra
fisch is en dat ons terug voert naar
de Anton Wachters boeken. Dit frag
ment is eerst in een beperkte oplaag
in de Eliance reeks uitgegeven. Het
verscheen nu in een handelseditie
bij de Bezige Bij te Amsterdam.
Men vindt er enkele hoofdmotieven
in Vestdijks leven en werk; de
sexualiteit, de verliefdheid en de de
pressie en men wordt er getroffen
door de onverminderde helderheid
en zekerheid. We maken weer kennis
met de vader van de verteller, die
gymnastiekleraar is en met zijn moe
der, die zoveel minder zeker in de
wereld staat, soms dicht bij een de
pressie. Ze worden met eerbied,
maar ook met inzicht in hun be
perktheid weergegeven. Merkwaar
dig is de toch lang niet onverstandi
ge vader in zijn houding tegenover
de puberteitsverschijnselen, die zich
uiteraard bij zijn zoon voordoen. Hij
toont haast meer inzicht als zijn zoon
van depressies te lijden krijgt, de
pressies waaronder Vestdijk, als
men weet, zijn hele leven gedrukt
ging, en die destijds al te gemakke
lijk als overspanning of werkschuw
heid werden beschouwd. Een won
der van gevoelige weergave leverde
de vluchtige verliefdheid van de ver-
LAATSTE WERK
VAN VESTDIJK
teller voor het dienstmeisje van zijn
ouders: Ybeltje, die door zijn moeder
manziek werd geacht. Ybeltje wordt
in al haar door hem bewonderde
natuurlijkheid getoond. Het frag
ment wordt gevolgd door een Na
woord vein Vestdijks weduwe. Zij
draagt de uitgave op aan de beide
hoogleraren die Vestdijk bijstonden
gedurende zijn laatste ziekteperiode.
Dit nawoord wordt gevolgd door een
brief van Vestdijk aan zijn uitgever
Geert Lubberhuizen, waarin de psy
chiaters van eertijds fors over de
hekel worden gehaald.
S. Vestdijk: De Persconferentie. De
Bezige Bij Amsterdam
C. J. Blaauw Ingang laboratorium microbiologie Wageningen, 1921
De Berlagetentoonstelling in
het Haags Gemeentemuseum
maakt deel uit van een viertal
exposities die in het kader
van Munumentenjaar 1975
worden gehouden. De andere
zijn „Americana" in het Kröl-
ler-Mtillermuseum over de in
vloed die de Amerikaanse
bouwkunst in ons land rond
de eeuwwisseling had, „Archi-
tectura" over de Nederlandse
architectuur in dezelfde perio
de in het Architectuurmu
seum te Amsterdam en, in het
Stedelijk te Amsterdam, de
Amsterdamse School. Catalo
gi en affiches zijn op elkaar
afgestemd en de vier tentoon
stellingen geven samen een
goed beeld van de jongste Ne
derlandse monumenten in de
zin van de Monumentenwet
die immers bepaalt dat gebou
wen van een halve eeuw of
ouder op de monumentenlijst
kunnen worden geplaatst.
Ook met sommige gebouwen
en woningcomplexen van de
Amsterdamse School is dat in
derdaad het geval. Ze worden
met overheidssubsidie geres
taureerd of gerenoveerd. En
dat is een goede zaak, want
het beste van wat de Amster
damse School voortbracht is
het waard om voor het nage
slacht behouden te blijven.
Aan de hand van de Amster
damse tentoonstelling, boeiend
opgebouwd rond enkele klank
beelden die er wezenlijk on
derdeel van uitmaken, en van
de zeer uitvoerige caralogus,
valt overigens de conclusie te
trekken dat het betrekkelijk
toevallig is geweest dat uitge
rekend deze groep niet alleen
het aanzicht van hele Amster
damse wijken bepaalde maar
voor een deel ook dat van de
Amsterdamse binnenstad,
door de vele gebouwen van de
stedelijke overheid en door het
straatmeubilair dat zij ont-
M. de Klerk Spaarndammerplantsoen blok 1,1912—1914
wierp: bruggen, girobussen tot
urinoirs toe
Het lijkt zuiver toeval dat niet
gekozen werd voor het ratio
nalisme van Berlage, niet voor
de strakke vormen van de
nieuw-zakelijken of de Stijl,
maar voor een richting die
architectuur vooral zag als een
mogelijkheid om een schone
vorm te scheppen, waarbij de
praktische bruikbaarheid
dikwijls naar het tweede plan
werd verwezen.
Gelijkgestemden
Het begin lijkt te liggen in het
bureau van architect Ed. Cuy-
pers. Hier werkten als teke
naars verschillende architec
ten die later leidende figuren
in de Amsterdamse School
zouden worden: J. M. van der
Mey, P. L. Kramer, M. de
Klerk, G. F. la Croix en iets
later D. Greiner, J. Boteren-
brood en B. T. Boeyinga. Het
was een gezelschap van gelijk
gestemden die bij Cuypers in
diens grote bibliotheek kennis
konden nemen van de nieuwe
buitenlandse ontwikkelingen
in de architectuur, die boven
dien gelegenheid kregen om
de door hen ontwikkelde stijl
in de vele architectonische
prijsvragen van die tijd te la
ten toetsen. Ze vormden geen
groep met statuten en leden
lijsten al bestond er een zekere
band door het in 1918 door
Wijdeveld opgerichte tijd
schrift „Wendingen".
Hun uitgangspunt was dat de
architectuur de grootste van
alle kunsten was. De kunst
bestond uit het scheppen van
schone vormen. Die vormen
werden tastend gevonden op
de tekentafel, uitgeprobeerd in
een gipsmaquette en als die
geslaagd werd geacht ging
men binnen dat gevonden
ideaal-beeld de ruimten invul
len. Kamertjes konden dan
wel eens net die paar decime
ter tekort komen die ze echt
bewoonbaar zouden maken:
raampartijen waren mooier
om naar te kijken dan om
door te kijken of voldoende
licht door te laten, voor kunsti
ge effecten werden materialen
oneigenlijk gebruikt: bakste
nen in het plafond, dakpannen
aan de gevel. Maar onmisken
baar was er een schoonheid
die toen ongewoon was en die
thans nog aanslaat
„Paleizen"
Waarom de Amsterdamse
School? Toeval, schreven we
hierboven. In de jaren rond de
eerste wereldoorlog groeide
het Amsterdamse inwoneraan
tal als nooit tevoren. De behui
zing voor de arbeiders was er
ellendig en toen sinds 1902 de
woningwet gesubsidieerd bou
wen mogelijk maakte ging de
gemeente zelf en gingen ook
de woningbouwverenigingen
duchtig aan de slag. In de tijd
dat socialisten als Wibaut als
wethouder een ^beslissende
stem kregen kwamen de con
tacten met architecten als De
Klerk. Ook de arbeiders moes
ten hun „paleizen" krijgen,
moesten verhuizen van de
krottenwijken naar straten die
hen gevoel voor Het Schone
zouden bijbrengen.
De architecten grepen niet al
leen hun kans, maar maakten
zich sterk door elkaar de bal
toe te spelen. Ze namen ook
zitting in schoonheidscommis
sies, kregen er zelfs een meer
derheid en weerden alles wat
gebouwd zou kunnen worden
in een stijl die hun niet aan
stond. Een tijdlang vielen alle
overheidsopdrachten in Am
sterdam aan mensen van de
Amsterdamse School toe, be
nevens tal van woningbouw
projecten. Toen later de parti
culiere woningbouw weer op
gang kwam gebeurde het zelfs
vaak dat de bouwondernemers
met een eigen ontwerp kwa
men, waar een architect van
de Amsterdamse School dan
de voorgevel bij moest teke
nen die het project door de
gemeentelijke commissie
moest slepen. „Schortjesarchi
tectuur", schamperden de te
genstanders
Paternalistisch
Schortjesarchitectuur was in
feite ook veel van wat er op
het gebied van de woning
bouw in zijngeheel van de
tekentafel kwam. De schone
vorm vroeg om torentjes, inge
wikkelde metselconstructies,
gebruik van duur materiaal.
Om de inhoud bekommerde
de architect zich nauwelijks.
Van De Klerk, een der belang
rijkste architecten toch, zei
Jan Staal dat deze helemaal
niet geïnteresseerd was in de
sociale aspecten van de wo
ningbouw. Bij de wel-geinte-
resseerden trad een kwalijk
stuk paternalisme aan het
licht. De catalogus citeert een
artikel dat J. P. Mieras in 1921
in het Bouwkundig weekblad
schreef: „Men leert bij voor
beeld de arbeiders wonen.
Men leert ze wóór hun tafel
moet worden geplaatst, wóór
hun lamp moet hangen, waar
hun bed moet staan. En om de
ongehoorzamen hun les goed
te leeren, plaatst men het
raam in den hoek, opdat dóór
en vooral niet in het midden
der kamer de tafel kome,
schroeft men de lampehaak
uitmiddelpuntig in het pla
fond, opdat de lamp des arbei
ders niet in het midden van
zijn kamer hange, en timmert
men in'h bepaalde hoek van
zijn woonvertrek zijn bed vast,
opdat hij niet dóór, waar het
hem nu eens zou lusten, maar
hier zijn achturige slaap genie
te". En Wijdeveld vertelde dat
men bij voorbeeld de keuken
kleiner maakte om de arbeider
te dwingen niet langer met
zijn gezin in de keuken te wo
nen. In de oude arbeiders
buurten hingen de mensen
avonden lang over de venster
bank. „Door de vensters hoger
te plaatsen en de ramen te
verkleinen brachten wij die ar
beider er toe in zijn nieuwe
woning zijn blik naar binnen
te keren en van zijn eigen
woning te genieten".
Paleizen voor de arbeider? Er
werden er toch tenminste twee
gebouwd: het Tuschinsky-
theater in Amsterdam en P.
Kramers Bijenkorfgebouw te
Den Haag door enthousiaste
dr. P. H. Ritter jr. „Het Paleis
der Levensvreugde" genoemd.
Hier kon ook de gewone man
zich een vorst wanen, beter
dan in zijn nauw-bemeten be
huizing die nauwelijks vol
doende meubilair toeliet.
Meubilair werd overigens ook
veel door de Amsterdamse
Schoolontwerpers gemaakt
Op de tentoonstelling is er veel
van te zien: grote, nogal plom
pe meubelen, met fauteuils die
meer om naar te kijken dan
om op te zitten schijnen. Te
zien zijn ook voorbeelden van
het soms erg fraaie smeed
werk dat veel werd toegepast
benevens glas in lood dat te
pas en te onpas werd gebruikt
De Amsterdamse School be
gint min of meer met de bouw
van het Scheepvaarthuis van
M. de Klerk (1912-1916). Als
De Klerk in 1923 overlijdt is
de fut er uit. De richting sud
dert nog wat na, maar na 1930
hebben nieuwere stromingen
het pleit gewonnen. In die kor
te tijd is er veel werk verzet,
werk dat om zijn schone vorm
ook vandaag nog aanspreekt.
Maar de tentoonstelling doet
wel even mijmeren hoe Am
sterdam er zou hebben uitge
zien als het toeval de Amster
damse School niet zo gunstig
was geweest. Tot en met 9
november kunt u in het Stede
lijk meemijmeren.
Vg.
M. de Klerk Spaarndammerplantsoen blok III, 19181919